• No results found

[Uitzending 805: Jesaja 56:1 t/m 57:5]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 805: Jesaja 56:1 t/m 57:5]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 805: Jesaja 56:1 t/m 57:5]

In het derde en laatste hoofddeel van het Bijbelboek Jesaja staat opnieuw het herstel van Gods volk centraal. Sterker nog dan in de voorgaande hoofddelen wordt dit uitgewerkt in een eschatologische richting, in de toekomst. Daarbij wordt uiteindelijk vooruitgekeken naar de komst van de HERE als Rechter - waarbij Hij op wereldniveau afrekent met al Zijn vijanden - en naar het nieuwe Jeruzalem.

Ondertussen blijkt het Israël uit de tijd van de profeet Jesaja nog lang niet het hoge ideaal van een heilig volk van God te vertonen. Terwijl in de voorgaande hoofdstukken meer in het algemeen over Israëls zondigheid, hardheid van hart en geestelijke doof- en blindheid werd gesproken, staan in Jes.56 t/m 66 concrete aanklachten tegen sociaal onrecht en afgoderij.

Centraal in dit gedeelte, tussen de aanklachten tegen Israël - in Jes.56 t/m 59 en de aankondiging van de komst van de HERE als Rechter - Jes.63 t/m 66, vinden we heilsbeloften voor Sion en Jeruzalem in jes.60 t/m 62. Net als in het tweede hoofddeel komt naar voren dat het de HERE Zelf is die het herstel zal geven dat Sion zo nodig heeft. Het herstel wordt bewerkstelligd door de Ge- zalfde van de HERE (Jes.61), van wie de beschrijving opvallende parallellen vertoont met die van de Knecht of Dienaar van de HERE in het vorige hoofd- deel van Jesaja.

In veel Bijbelverklaringen wordt Jes.56 t/m 66 beschouwd als Trito-Jesaja, waarbij de situatie van de terugkeer na de ballingschap in Juda wordt veron- dersteld en (het begin van) de herbouw van de tempel. Daarbij zou er onder andere discussie bestaan over wie tot de tempeldienst worden toegelaten, zo- als besproken is in Jes.56. Zoals we bij de introductie van het Bijbelboek al hebben gezegd, zijn de argumenten voor deze visie niet sterk genoeg en gaan wij bij de programma’s van De Bijbel door uit van de eenheid van het Bijbelboek Jesaja. Het Bijbelboek moet als geheel worden gelezen tegen de achtergrond van de tijd van Jesaja zelf (8e eeuw v.Chr.). Vergelijking met an- dere profetische Bijbelboeken uit dezelfde periode - met name Amos en Hosea - laat zien dat de aanklacht tegen sociale misstanden, afgoderij en

(2)

vormgodsdienst (Jes.56-59) goed past in deze periode, terwijl diverse passa- ges uit Jes.56 t/m 59 minder goed passen bij de tijd na de ballingschap. Er is in Jes.56 sprake van afzonderlijke proselieten (Jes.44:5) die zich uitgesloten voelen. Daarentegen zijn de buitengesloten vreemdelingen in het Bijbelboek Nehemia geen belijders van het Joodse geloof. Ezra en Nehemia keerden zich niet tegen proselieten. Verder passen de veroordeling van de leiders in Jes.57 (vs.9-12), de vervolging van de rechtvaardigen in Jes.57 (vs.1-2) en de afgodendienst in Jes.57 (vs.3-10) niet bij het beeld dat beschreven wordt in de Bijbelboeken Haggaï, Zacharia, Ezra en Nehemia.

Jes.56 t/m 59 is het 9de subdeel van het Bijbelboek Jesaja en het 1ste gedeelte van het 3de hoofddeel. Jes.56:1 t/m 8 is een aansporing om als verbondsvolk van de HERE eerlijk en rechtvaardig te leven. Wie zo leeft, mag zich welkom weten in de tempel, in Gods huis. Binnen het thema van ‘Gods huis’ komen concrete zaken aan de orde zoals het in ere houden van de sabbat en de plaats van de eunuch en vreemdeling. Het sluit aan bij zaken die eerder in het Bijbelboek Jesaja aan de orde zijn gesteld. In veel opzichten is Jes.56 een uitwerking van het heil dat in Jes.55 is beschreven.

Tegelijker tijd fungeren de eerste acht verzen als inleiding op heel het derde hoofddeel van het Bijbelboek Jesaja. Dit blijkt hieruit, dat verschillende the- ma’s uit dit gedeelte in de slotverzen van het derde hoofddeel terugkomen. In beide gedeelten wordt gesproken over het ‘terugbrengen’ van de uitgesto- tenen uit Israël dan wel van andere volken (Jes.56:8; 66:18-20), in beide ge- vallen komen zij naar het ‘huis’ of ‘de heilige berg’ van de HERE (Jes.56:5, 7; 66:20). In beide gedeelten is aandacht voor de sabbat (Jes.56:2; 66:23) en de komst van vreemdelingen die de HERE dienen (Jes.56:6; 66:18-20). In beide gedeelten is sprake van een naam die blijft en nooit zal verdwijnen (Jes.56:5:66:22).

Jesaja 56 vers 1: ‘Wees rechtvaardig en eerlijk tegen iedereen, zegt de HERE God. Doe wat rechtvaardig en goed is, want Ik kom binnenkort om u te redden en mijn rechtvaardigheid te tonen.Het gebrek aan rechtvaar- digheid is een oorzaak geweest voor Gods oordeel. Nu de verlossing van de HERE dichtbij is gekomen en openbaar wordt, eist de HERE meer dan ooit

(3)

dat een mens recht doet en het recht handhaaft (Ex.19:5a; Deutr.6:5;Micha 6:8). In Jes.49:6 wordt dezelfde uitdrukking gebruikt. ‘Verlossing’ gaat daarbij zowel in Jes.56 alsook in Jes.40 t/m 55, veel verder dan alleen de terugkeer uit de in Jes.39 (vs.5-7) aangekondigde ballingschap. De bedoelde verlossing spreekt van volledig herstel van het volk als volk van God en van Sion als luis- terrijke stad, het woord ‘verlossing’ heeft daarmee een eschatologische lading (Jes.12:2). Het heil komt niet omdat er gerechtigheid is gedaan, maar omdat gerechtigheid komt. Daarom klinkt de oproep om ook vanuit dat heil te leven, gerechtigheid te doen en te doen wat goed is.

Jesaja 56 vers 2: Gezegend is wie de sabbat in ere houdt, gezegend is wie zichzelf weerhoudt van slechte daden.Er wordt een zegen toegezegd aan een mens die de sabbat in ere houdt en zich onberispelijk gedraagt. De plot- selinge verwijzing naar de sabbat kan verbazing wekken, omdat de sabbat sinds Jes.1:13 niet meer is genoemd. Maar in Israël stond de sabbat centraal, zowel vóór (Amos 8:5; Jer.17:19-27; Ezech.20:13-26) als na de ballingschap (Neh.10:31; 13:15). Het houden van de sabbat betekent ook verbondenheid met de God van Israël, vanuit het verlangen om de door Hem ingestelde feest- tijden in acht te nemen en daarmee Zijn naam te eren (Lev.23). Tegelijk is de sabbat een herinnering aan de verlossing van de HERE en een teken van toewijding (Ex.31:12-17); de sabbat is ook een herinnering aan de HERE, de God van Israël, als Schepper van de wereld (Ex.20:11).

Jesaja 56 vers 3 t/m 5: Als iemand van een ander volk zich bij de HERE aansluit, laat hij dan niet zeggen: De HERE zal mij achterstellen bij Zijn eigen volk. Zelfs als hij een eunuch is, moet hij niet denken minderwaar- dig te zijn. Want dit zeg Ik over de eunuch die de sabbat in ere houdt, zich gedraagt zoals Ik dat wens en weet dat hij deel uitmaakt van Mijn verbond: Ik zal hem in Mijn huis, binnen Mijn muren een naam geven die uitgaat boven de eer die hij zou ontvangen als hij zonen en dochters had.

Want de naam die Ik hem zal geven, is een eeuwige, hij zal nooit verdwij- nen.Het is een duidelijk gegeven bij Jesaja dat ook niet-Joden in de toekomst welkom zijn bij de tempel van de HERE. Ik noem enkele concrete voorbeelden van mensen die achtergesteld waren in Israël.

(4)

De vreemdelingen die zich aan het verbond houden, moeten zich niet langer uitgesloten voelen. Er waren eerder vreemdelingen die een plaats in het volk van Israël hadden kregen. De acceptatie, ook geestelijk, van ingeburgerde vreemdelingen is ook een verordening in de Wet (Num.15:13-15). Jesaja ziet, dat dit gegeven, in de toekomst, eerder regel zal worden dan uitzondering (Jes.14:1; 60:3-11). Voorwaarde is wel dat de vreemdeling zich ook bekeert tot de geestelijke en de morele overtuigingen van Israël, zoals de HERE die in de Wet heeft gegeven. Zo niet, dan geldt de wetgeving van uitsluiting (Deutr.

14:21;15:3). Zelfs een eunuch of ontmande, die onder de wet van Mozes werd weerhouden van de tempeldienst (Lev.21:20; Deutr.23:1), zijn welkom in de tempel als ze binnen het verbond leven (vs.3). In de volgende verzen worden beide groepen direct aangesproken. Tot de ontmanden wordt gezegd dat, als zij de sabbat in ere houden en doen wat de HERE wenst, zij evenzeer geze- gend en geliefd zijn. Als zij zich trouw tonen aan de verbondsrelatie met de HERE zal hun dat ten deel vallen (vs.4). Een eunuch moet zichzelf niet langer zien als een onvruchtbare, dorre boom (Ezech.17:24). Zij kunnen dan wel geen families verwekken die hen in ere houden, de HERE geeft hun iets waardevollers dan nageslacht, Hij geeft hun een eeuwige naam, die nooit zal verdwijnen (vs.5; Jes.55:13; Ps.112:6).

Jesaja 56 vers 6 en 7: Ja, allen die zich bij het volk van God voegen hoe- wel zij behoren tot een ander volk, Hem dienen en Zijn naam liefhebben, Zijn dienaars zijn en de sabbat niet ontheiligen en die Zijn verbond en beloften hebben aanvaard, zal Ik ook naar Mijn heilige berg brengen. Ik zal hen vol vreugde maken in Mijn huis van gebed. Ik zal hun offers en geschenken aannemen, want Mijn tempel zal ‘Huis van gebed voor iedereen’ worden genoemd!

Vervolgens worden de vreemdelingen aangesproken die zich bij de HERE voegen. Deze vreemdelingen dienen Hem met liefde, wat een bepaalde levensstijl inhoudt, maar waarmee meermalen ook de tempeldienst wordt be- doeld (Jes.60:7; 61:6; 66:20-21). Opnieuw worden de sabbat en het verbond genoemd (net als in vs.4) waaraan zij zich zullen houden (vs.6). Het betekent dat zij hun eigen goden hebben verlaten. Ze zullen komen tot Gods heilige berg, zoals Jesaja altijd heeft beloofd, en hun offers worden in de tempel ge-

(5)

accepteerd. De tempel wordt een gebedshuis voor alle volken (vs.7;Jes.2:2- 4).De woorden Huis van gebed zijn vooral bekend geworden omdat Jezus de tempelreiniging ermee rechtvaardigde (Math.21:12;Mar.11:17;Luc.19: 46).

In de loop van de geschiedenis hebben heel wat synagogen deze aanduiding

‘Huis van gebed’ gekregen. Latere Joodse bronnen hebben de naam van de (toekomstige) tempel als gebedshuis steeds verbonden met de komst van de Koning uit het huis van David.

Jesaja 56 vers 8: Want de HERE God, die de uitgestotenen van Israël te- rugbrengt, zegt: naast Mijn volk Israël zal Ik daar ook anderen brengen.

In een plechtige uitspraak verklaart de HERE God dat Hijzelf degene is die al deze mensen ‘verzamelt’ – het woord komt driemaal voor. De HERE wil meer doen dan het volk Israël weer terugbrengen vanuit de verstrooiing over de he- le wereld. De herhaling maakt duidelijk dat de HERE op dezelfde wijze als de uitgestotenen van Israël, gelovigen uit andere volken ‘tot Hem’ zal brengen (vs.8;Jes.42:6; 66:18). Het is van betekenis dat de uitdrukking ‘de uitgestote- nen van Israël‘ volgt op de vermelding van hen die Israël tot dusverre uit de tempel had gebannen, namelijk de vreemdeling (Ezech.44:9) en de eunuch (Deutr.23:1). Deze uitgeslotenen zijn in de toekomst welkom.

Er is in jes.56 - naast de situatie van enkelingen in vers 3 - sprake van een verre toekomst waarin de HERE velen laat komen tot Zijn heiligdom, zelfs met inbegrip van degenen die daarvan voorheen uitgesloten waren op grond van de voorschriften in de Wet. De tekst sluit duidelijk aan bij een eerdere belofte uit Jes. 25:6 en 7, dat de HERE de schemer van hopeloosheid en de sluier van de dood die over de volken van de aarde ligt, zal wegnemen. Voor al- le volken wordt een luxueus feestmaal gegeven (Jes.25:6-7).

Hij die licht brengt voor Israël en de volken (Jes.49:6; 52:7-10), de hemel en de aarde vernieuwt (Jes.51:5-6), brengt een nieuwe bedeling en hier klinkt al hoe het er dan toegaat (Dan.7:13-14). In de tijd van het NT en daarna is het voorgaande gedeeltelijk gerealiseerd, doordat vele niet-Joden de God van Israël zijn gaan dienen (Joh.10:16), maar nog niet alles is vervuld. In de tus- sentijd is het voor ons van belang mensen vooral op hun relatie met de HERE te beoordelen, niet naar ras, volk, achtergrond of cultuur (Openb.7:9).

(6)

Het zojuist geschetste ideaalbeeld, waarbij het herstelde Israël samen met de volken de HERE zal dienen in Jeruzalem, is nog lang geen realiteit. Dat wordt zonneklaar in de volgende hoofdstukken, waarin verschillende misstanden aan de orde worden gesteld. We vinden concrete aanklachten tegen corrupt leiderschap dat onrecht in de hand werkt (Jes.56:9-57:2), en tegen afgoderij (Jes.57:3-13a). Toch is er hoop, want het gedeelte eindigt met een boodschap van verlossing voor de rechtvaardige (Jes.57:13b-21).

De aanklachten in Jes.56:9 t/m 57:21 zijn op verschillende wijzen met elkaar verbonden. Uit de context van vooral Jes.57 valt op te maken dat de aanklacht tot Sion is gericht, hoewel die naam niet expliciet wordt vermeld.

Jesaja 56 vers 9: ‘Kom, wilde dieren van het land, kom eten, dieren van de bossen, verscheur Mijn volk.Als een bittere tegenhanger van Jes.55:1 opent Jes.56:9 met een uitnodiging om te eten, maar dan gericht aan wilde dieren. Ook hier is de uitnodiging niet letterlijk, de wilde dieren vertegenwoor- digen de vijanden van Israël. Profeten gebruiken dit beeld vaker als waar- schuwing tegen vijanden (Jer.12:9; Ezech.34:5-8), zo ook Jesaja (zie Jes.5:5, 26-30). Het gaat in vers 9 om een uitnodiging die retorisch en sarcastisch is bedoeld om de onverantwoorde verwaarlozing van het volk waaraan de leiders zich schuldig maken, aan de orde te stellen.Jesaja’s roep betekent ei- genlijk dat de leiders van het volk zelf de vijand over zich afroepen!

Jesaja 56 vers 10: Want de wachters van Mijn volk zijn allemaal blind voor het gevaar. Het zijn leeghoofden die geen alarm slaan als het gevaar komt. Zij houden van zomaar wat liggen, van slapen en mooie dromen.

Vooral de profeten zijn schuldig. De HERE noemt hen wachtposten die hun taak verzaken. Want een profeet moet over zijn stad waken. Maar de profeten zijn geestelijk blind en zien geen gevaar. Blindheid is een geliefd beeld bij Je- saja (Jes.29:18; 35:5), dat ook afgoden typeert (Jes.42:7-18; 43:8). Israël heeft de ballingschap te wijten aan blindheid (Jes.42:25). De profeten die hier genoemd worden, zijn volstrekt onwetend. Als de profeten de HERE hadden geraadpleegd, was hun houding anders geweest. Het zijn net waakhonden die bij gevaar niet blaffen. Zij dromen liever dan dat zij bezig zijn met Gods werk (vs.10; Jer. 6:14).

(7)

Jesaja 56 vers 11: Zij zijn net zo gulzig als honden, nooit hebben zij ge- noeg, het zijn domme herders die alleen op hun eigen welzijn letten en elke kans benutten om er zelf beter van te worden.

Ze hebben bovendien een onverzadigbare honger, wat erop kan wijzen dat ze tegen betaling spreken, waarbij Jesaja hun materialisme hekelt (Micha 3:5,10;

Ezech.13:19; Neh.6:12). De leiders zijn herders zonder inzicht. Ze gaan zon- der uitzondering achter hun eigen voordeel en welzijn aan.

Jesaja 56 vers 12: Vooruit, zeggen zij, laten wij wat wijn halen en een feest houden, laten we ons eens lekker bedrinken. Dit is pas leven, zo mag het wel altijd blijven. En morgen wordt het nog mooier!

Zeker, ook de leiders kunnen uitnodigen, maar dan tot steeds grootsere dron- kenmanfeesten (Jes.22:13).Daarmee gaat de parodie ook terug op Jes.55:1.

De woorden uit Jes.55 komen terug in Jes.56:12. Het drinken van wijn, een feest houden en verzadigd worden, zo mag het wel altijd blijven. In plaats van het verdelen van eten en drinken onder de behoeftigen, maken leiders mis- bruik van hun positie om zichzelf te goed te doen. Ze roepen het elkaar toe:

morgen wordt het nog mooier! De herders van Israël voeden zichzelf in plaats van de schapen, een klacht die ook door Ezechiël is verwoord (Ezech.34:2). Het resultaat is dat het recht met voeten wordt getreden.

Jesaja 57 vers 1: Rechtvaardige mensen verdwijnen, de vromen sterven te vroeg, maar niemand schijnt zich er iets van aan te trekken of zich af te vragen waarom dat gebeurt. Niemand schijnt te beseffen dat God hen wegneemt voordat de kwade dagen komen.

Rechtvaardige en vrome mensen sterven zonder dat het iemand aan het hart gaat of het beseft. De rechtvaardigen of vromen ontkomen op die manier aan het kwaad om hen heen.

Jesaja 57 vers 2: Zij zullen in vrede rusten, allen die in hun leven de rech- te weg bewandelen. Wie rechtvaardig heeft geleefd, wacht zo een ‘vredige’

dood. Gebrek aan rechtvaardigheid en zwak leiderschap zijn de oorzaak van deze situatie. Blinde zieners of profeten, herders zonder zorg voor de kudde, waakhonden die niet blaffen, leiders die niet hun volk, maar zichzelf bedienen,

(8)

ze zullen wel altijd actueel blijven. Ook voor vandaag zit daar een boodschap voor de christelijke gemeente in (1Thess.5:3; 2Petr.2:1).

Aansluitend op de aanklacht tegen de leiders van Israël volgt een aanklacht tegen de heidense afgodendienst en cultische gebruiken. Deze gebruiken zijn wellicht Kanaänitisch (Jes.66:3,17; Ezech.8) en dateren uit de tijd van voor de ballingschap (Hos.4; Ezech.16). Er zijn vergelijkingen mogelijk met de praktij- ken van koning Manasse, de zoon van Hizkia, onder wie Jesaja vermoedelijk nog enige tijd heeft geleefd. Manasse heeft onschuldige mensen vervolgd (2Kon.21:16; Jes.57:1-2) en heeft zelfs zijn zoon in overeenstemming met de gruwelen van de Kanaänieten ‘door het vuur doen gaan’ (2Kon.21:6, 2Kon.16 :3; Jes.57:5b,9). Ook bij andere koningen komen we afgoderij en occultisme tegen, zoals bij de koningen Saul (1Sam.28:7) en Achaz (Jes.8:19).

Jes.57:7 en 8 zijn goed te vergelijken met de aanklacht van Jeremia, even- eens uit de tijd voor de ballingschap (Jer.2:18-37). In de periode na de balling- schap, de tijd waarin deze hoofdstukken uit Jesaja doorgaans worden gesitu- eerd, is de afgoderij grotendeels verdwenen, zoals blijkt uit de opvallende af- wezigheid van dit thema in de Bijbelboeken Haggaï, Zacharia, Nehemia, Ezra en Maleachi. De afgoderij tijdens de ballingschap droeg een ander karakter (Dan.3:1-12).

Jesaja 57 vers 3: Maar u: kom hier, heksenzonen, kinderen van echtbre- kers en overspelige vrouwen! Na de vermelding van rechtvaardigen en vromen nodigt de HERE de ‘kinderen van heksen, echtbrekers en overspelige vrouwen’ uit om tot Hem te naderen. Het woord ‘kinderen’ of ‘zonen’ moet hier niet in letterlijke zin worden opgevat, maar overdrachtelijk: de aange- sprokenen behoren tot de beoefenaars van waarzeggerij, toverij, echt- breuk en overspel. Dit soort uitnodigingen passen bij de opening van een rechtszaak (Jes.41:1,5;48:16), waarbij de HERE de Rechter is die de be- klaagde toespreekt. Jesaja 57 vers 4 en 5: Wie bespot u? Tegen wie trekt u gezichten en steekt u de tong uit? Kinderen van zondaars en leugenaars!

Met veel overgave aanbidt u uw afgoden in de schaduw van elke boom en in de dalen slacht u uw kinderen als mensoffers onder de overhan- gende rotsen.

(9)

De Judeeërs beoefenen leugen en bedrog.Vanwege vers 4b zullen het be- spotten, het trekken van gezichten en het uitsteken van de tong beelden zijn van leugen en bedrog (Jes.44:20; 59:3,13; Jer.3:10,23; 5:2,31;6:13; 7:4). Af- goderij, toverij en ontucht worden in de Bijbel meestal samen genoemd als ui- tingen van ongehoorzaamheid aan de God van Israël (Micha

5:11:Jer.27:9; Mal.3:5). De Judeeërs geven zich op Kanaänitische cultus- plaatsen, zo dicht mogelijk bij de hemel in de schaduw van bladerrijk geboom- te, vol lust over aan de afgodendienst.Elke bladerrijke boom was binnen de Kanaänitische vruchtbaarheidscultus een belangrijk symbool voor levens- kracht (Deutr.12 :2-4).

Zo wordt opnieuw het verband met ontucht opgeroepen: door afgoderij te be- drijven pleegt Sion als het ware overspel tegenover de HERE, haar echtge- noot (vgl. Jes.50:1; 54:1).

Diverse verklaringen gaan uit van de gedachte dat op de Kanaänitische cul- tusplaatsen gewijde prostitutie plaatsvond, waarmee de vruchtbaarheid van een mens, via gewijde seksuele contacten, in verband werd gezien met de vruchtbaarheid van de aarde. Tegenwoordig komen wetenschappers steeds vaker tot de conclusie dat er – anders dan in de context van Mesopotamië – in de context van Kanaän niet of nauwelijks aanwijzingen zijn voor het bestaan van een dergelijke sacrale prostitutie (zie uitleg Deutr.23:17-18). Het verdient dan ook de voorkeur de gelijkstelling van afgoderij aan ontucht niet in letterlij- ke zin uit te leggen, maar als symbool voor de ontrouw van Israël aan de HE- RE.

Daarover meer in de volgende uitzending: Jes.57:6 t/m 58:3.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De daar aangegeven weelde, trots en het gevoel van veiligheid van Tyrus kan historisch niet worden terug- gelezen in de profetie van Jesaja, maar geeft wel een indruk wat er aan de

Uit de woorden van de Here Jezus en ook de woorden van Jakobus blijkt dat de HERE ons mensen niet alleen verantwoordelijk houdt hoe wij ons bezit en rijkdom ver- dienen, maar ook

Jesaja 37 vers 14 t/m 17: Onmiddellijk nadat koning Hizkia deze brief had gelezen, ging hij ermee naar de tempel en spreidde hem uit voor de HERE en bad met de woorden: ‘Och

De HERE handelt als Losser niet verplicht, maar vrijwillig, Hij heeft Zijn volk vrijgekocht (Jes.1:27), zij zullen vol vreugde in Sion terugkeren.. De vreugde is eeuwig en

Jesaja 60 vers 1: ‘Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijk- heid van de HEERE gaat over u op.’ Het Licht is nu gekomen waarvan Ma- leachi had gesproken; in Maleachi

Na de introductie op het Bijbelboek Jesaja - in de vorige uitzending - is nu het moment aangebroken om in Jesaja te gaan lezen. Bij de introductie is ook een indeling van

Je moet je leven en lichaam heilig toewijden aan God als een levend offer, dat is voor God welbehaaglijk?. Je wilt, ja ik wil, dat mijn leven heilig en welbehaaglijk is

Want Ik zal de hemelen door elkaar schudden in Mijn vreselijke toorn en de aarde zal van haar plaats worden gebracht. De legers van Babel zullen vluchten totdat zij uitgeput