• No results found

[Uitzending 214: Numeri 5:1 t/m 6:7]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 214: Numeri 5:1 t/m 6:7]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 214: Numeri 5:1 t/m 6:7]

In de voorgaande hoofdstukken van het Bijbelboek Numeri kwamen vooral de organisatie van het legerkamp en de dienst aan de tabernakel aan de orde.

Numeri 5 en 6 sluiten daarop aan met bepalingen die betrekking hebben op de heiligheid van het legerkamp en de toewijding aan de HERE God.

De verschillende tekstdelen, worden allen ingeleid met de vaste formulering

‘Toen zij de HERE tegen Mozes’. De eerste vier tekstdelen lopen door tot in Numeri 6 en bevatten voorschriften die te maken hebben met de heiligheid binnen het legerkamp en de toewijding aan God. Bij de uitvoering van deze voorschriften spelen de priesters een belangrijke rol. Het laatste tekstgedeelte (Num.6:22 en 23) noemt de zegen die de priesters over het volk mogen uit- spreken en vormt daarmee een antwoord op de voorschriften aangaande de heiligheid van het legerkamp.

We beginnen in Numeri 5 en komen bij de instructie over de reiniging van het kamp. Het is goed om in te zien dat de reden voor de reiniging is, dat het volk Israël (en de gelovige vandaag) een Heilige God dienen.

Numeri 5 vers 1 t/m 4:

Dit zijn de verdere opdrachten die de HERE Mozes gaf: ‘Geef de Israëlie- ten opdracht dat zij alle melaatsen, allen die een open wond hebben en allen die onrein zijn doordat zij een dode hebben aangeraakt, uit het kamp wegsturen. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen.

Verwijder hen, zodat zij het kamp waarin Ik tussen u woon, niet veront- reinigen.’ Ook deze opdracht werd door het volk Israël uitgevoerd.

De HERE geeft de Israëlieten bij monde van Mozes het gebod dat mensen die onrein zijn buiten de legerplaats moeten verblijven.

Daarbij moeten we opmerken dat deze onreinheid niet per se onhygiënisch of zondig is, maar dat onreine zaken als zodanig gekwalificeerd worden omdat ze de drager zijn van iets dat haaks staat op Gods bedoelingen.

In de eerste plaats gaat het om mensen die onrein zijn vanwege een huidziek- te. In een aantal Bijbelvertalingen denkt men aan melaatsheid maar deze ziek- te kwam in die tijd nog niet voor in het oude Nabije Oosten. Vandaar dat er hier voor de ruimere vertaling ‘huidziekte’ is gekozen.

(2)

Deze ziekte huidvraat is op zich vrij onschuldig, maar vanwege het agressie- ve karakter ervan (invreten in en verspreiden over de huid) geldt deze als symbool van de dood. Ook in Lev.13:46 vinden we de bepaling dat wie aan deze ziekte lijdt, buiten de legerplaats moet verblijven zolang de ziekte duurt.

Het is de priester die moet vaststellen of iemand al dan niet genezen is.

De verwijdering uit het kamp is tijdelijk van aard en wanneer de staat van on- reinheid is opgeheven, mag men zich weer bij het volk voegen (Num.12). De tekst geeft niet aan hoe ver men van de legerplaats verwijderd moet zijn, maar vergelijking met Ex.33:7 geeft aan dat het niet noodzakelijkerwijs om een gro- te afstand behoeft te gaan.

Ook deze opdracht werd door het volk Israël uitgevoerd (vs.4) en geeft aan dat de Israëlieten het gebod ter harte nemen. De onreine mannen en vrouwen in kwestie worden uit de legerplaats weggezonden en moeten gedu- rende hun onreinheid buiten het kamp verblijven.

De nadruk dat niets onreins kan bestaan in de tegenwoordigheid van de Heilige God vinden we ook in het NT. In het Nieuwe Jeruzalem, waar de HERE God onder de mensen woont, ‘zal niets lelijks of slechts inkomen, verdorven mensen en leugenaars blijven erbuiten’ (Op.21:27).

De bepalingen voor wie rein en onrein is, zijn in het NT anders. Onreinheid is niet langer een uiterlijke, maar een innerlijke zaak. Het zijn de zonden, die voortkomen uit het hart van de mens, die iemand onrein maken (Marc.7). Het lijden aan huidziekten of open wonden behoeven een mens er niet van te weerhouden tot de Here Jezus te komen (Marc.1 en 5). De Here Jezus Zelf schrikt ook niet terug voor het aanraken van een dode (Marc.5:41). De kracht van het leven dat Hij brengt, is sterker dan de dood.

Maar dan zullen wij ons goed moeten realiseren wat Num.5:4 voor ons van- daag betekent, we lazen in vers 4: ook deze opdracht werd door het volk Israël uitgevoerd. Dan moeten gelovigen vandaag met de zonde in hun leven willen afrekenen. Dan moeten kerken en gemeenten hun ogen niet sluiten voor zonden in de levens van mensen, ook van gemeenteleden.

In Israël moesten bepaalde mensen uit het legerkamp worden weggestuurd omdat zij het legerkamp verontreinigden. Zij moesten tijdelijk buiten het leger-

(3)

De apostel Paulus moet tegen de gemeente van Korinthe ook scherpe dingen zeggen. 1 Korintiërs 5 vers 1 en 6: Ik heb gehoord dat er bij u ontucht plaatsvindt en dan nog wel van een soort dat zelfs onder ongelovigen niet voorkomt.

Hoe hebt u zoiets door de vingers kunnen zien? Zo gaat het immers van kwaad tot erger.

Niet afrekenen met de zonde zorgt voor grote problemen. Moeite, hartzeer, pijn en verdriet en zelfs tot ziekten. In het Bijbelboek Jozua komen we bij een situatie waarin Israël geen overwinning bij Ai kon behalen omdat Achan had gezondigd en dat had verzwegen. Het moest aan het licht worden gebracht en er moest mee worden afgerekend anders kon het hele volk niet verder en zou er geen overwinning meer worden behaald.

Ik geloof dat er vandaag een opwekking kon zijn als meer geestelijke leiders zouden afrekenen met de zonden in hun leven. Jesaja zegt in Jes.59:1 en 2, Luister! De HERE is niet te zwak om te redden. En Hij is ook niet plotse- ling doof geworden! Hij hoort u wel als u roept! Het probleem is echter dat uw zonden u gescheiden houden van God. Vanwege de zonde heeft Hij Zijn gezicht van u afgekeerd en wil Hij niet meer luisteren.

Numeri 5 vers 5 t/m 7:

Toen zei de HERE tegen Mozes: ‘Zeg tegen het volk Israël dat als iemand, man of vrouw, één van de zonden doet die mensen tegen de HERE kunnen bedrijven en daarmee zijn naaste schaadt, hij zijn zonde moet belijden en wat hij schuldig is, volledig moet vergoeden met een vijfde deel extra, aan degene die hij heeft benadeeld.

De hier gegeven voorschriften – geldig voor zowel mannen als vrouwen, er is geen onderscheid – en hebben betrekking op zonden aangaande het bezit van een ander en vormen daarmee een aanvulling op de wet die gegeven is in Lev.5. In Lev.6 wordt een groot aantal situaties genoemd waarin iemand zich vergrijpt aan andermans bezit. Hier worden die verschillende situaties niet vermeld, maar samengevat door een algemene aanduiding: ‘zonden die men- sen doen tegen de HERE’. Zonde is ontrouw tegen de HERE en is dan ook strijdig met de heiligheid die het legerkamp van Israël moet kenmerken.

(4)

De schuld die de dader op zich heeft geladen, kan alleen weggenomen wor- den wanneer hij of zij de zonde belijdt en wat hij schuldig is vergoed, ver- meerderd met een vijfde deel van de waarde, als een soort smartengeld. Deze vergoeding moet betaald worden aan degene aan wie het bezit toebehoort.

Het is wat Zacheüs aanbood te doen in Lukas 19:8, Here, ik zal de helft van mijn rijkdom aan de armen geven. En als ik iemand te veel belasting heb laten betalen, zal ik hem vier keer zoveel teruggeven. Zacheüs ging zelfs verder dan de wet van Mozes voorschreef.

We leren uit het voorschrift om een soort smartengeld te geven. Dat berouw meer is dan alleen maar zeggen: Het spijt me.

We moeten onze zonden aan de HERE belijden, dat is zeker waar. Maar als er ook mensen schade hebben geleden van onze zonden dan moet er meer gebeuren. De Here Jezus zegt in Matth.5 vers 23 en 24: Stel dat u in de tempel voor het altaar staat om God een offer te brengen. Als u zich daar dan herinnert dat iemand iets tegen u heeft, moet u het offer naast het al- taar laten liggen. Ga eerst naar die ander toe, maak het met hem in orde en breng daarna pas uw offer aan God.

Numeri 5 vers 11 t/m 15:

De HERE zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen het volk Israël dat als een ge- trouwde vrouw overspel pleegt, maar er geen bewijs van dat overspel is, omdat er geen getuige van bestaat, en haar man jaloers en achterdochtig is, hij haar bij de priester brengt met een offer voor haar van 2,2 liter ger- stemeel, zonder olie of wierook erdoor, want het is een spijsoffer van jaloersheid.

Dit offer dient om de waarheid aan het licht te brengen of zij wel of niet schuldig is. De priester zal haar voor de HERE brengen, heilig water in een stenen vat doen en dat vermengen met stof van de vloer van de ta- bernakel. Hij zal haar haren losmaken en haar het spijsoffer van de jaloersheid in de handen geven om te bepalen of de vermoedens van haar man juist zijn. De priester zal voor haar gaan staan met het vat met

(5)

Hij zal van haar eisen dat zij verklaart onschuldig te zijn en dan zal hij tegen haar zeggen: Als geen andere man met u heeft geslapen dan uw eigen man, blijf dan vrij van de gevolgen van dit bittere water dat de vloek brengt.

De voorschriften hebben betrekking op situaties waarin een man zijn vrouw verdenkt van echtbreuk, maar hiervoor geen enkel bewijs heeft. In deze geval- len, waarbij wegens gebrek aan bewijs een rechtszaak geen zin heeft, kan de echtgenoot een beroep doen op de priester en daarmee op de HERE Zelf (vs.15). Wanneer hij dat doet, moet hij ten behoeve van zijn vrouw een spijs- of erkenningsoffer brengen. In dit offer wordt de HERE erkend als de soeve- reine God, Hij staat boven alle dingen. Dat is essentieel in deze situatie, waar- in man en vrouw afhankelijk zijn van het oordeel van God.

In vergelijking met de meer gebruikelijke spijs- of erkenningsoffers (die vaak het aspect van huldiging in zich hebben) onderscheidt dit offer zich door een relatieve soberheid. Het is ook geen offer van vreugde, maar een offer voor een situatie waarin eventuele zonde aan het licht moet komen.

De priester stelt de vrouw die van overspel verdacht wordt voor het aangezicht van de HERE (vs.16), wat waarschijnlijk concreet inhoudt dat zij voor het brandofferaltaar in de voorhof wordt geleid.

Het verloop van de gehele procedure is te lezen in de verzen 16 t/m 28. Daar- in wordt verteld dat de vrouw het bittere water moest drinken en als dat haar buik liet opzwellen en haar heup liet wegrotten, was ze als een vloek onder haar volksgenoten. Als ze niet verontreinigd was, maar rein, dan zou ze vrij zijn. De handelingen en de woorden die er bij gezegd moesten worden zullen een enorm effect op de betrokkene hebben gehad, vooral als ze schuldig was.

In Numeri 5 wordt een bepaalde situatie genoemd: als een getrouwde vrouw overspel pleegt, maar er geen bewijs van dat overspel is, omdat er geen getuige van bestaat, en haar man jaloers en achterdochtig is.

Dat kan natuurlijk ook anders om zijn, dat een getrouwde man overspel pleegt. We hebben in Leviticus gezien, dat als een man of vrouw op overspel betrapt werd, zij beiden werden gestenigd.

(6)

Het was een spijsoffer van jaloersheid. Of zoals we in Num.5 vers 29 lezen:

Dit is de wet voor ontrouwe vrouwen - of de verdenkingen van een man tegenover zijn vrouw - om te bepalen of zij inderdaad ontrouw is ge- weest. Hij zal haar voor de HERE brengen en de priester zal volgens deze wet handelen. Haar man zal niet verantwoordelijk worden gesteld voor haar zonde, want zij alleen is schuldig.

Het spijsoffer van jaloersheid was in feite ook een bescherming tegen een ja- loerse echtgenoot. Heel de instelling en de aanleiding laat zien, dat het Woord van de Here heel duidelijk is over trouw in het huwelijk.

Numeri 6 vers 1 t/m 4:

De HERE gaf Mozes ook de volgende opdrachten voor het volk Israël:

‘Als een man of een vrouw een Nazireeërgelofte wil afleggen en zich zo op een speciale manier aan de HERE wil toewijden, mag hij gedurende zijn speciale wijding aan de HERE geen sterkedrank of wijn drinken.

Zelfs jonge wijn, druivensap, druiven en rozijnen zijn verboden voor hem! Hij mag niets eten dat afkomstig is van de wijnrank, zelfs de pitten en velletjes niet.

De voorschriften in dit tekstgedeelte hebben betrekking op nazireeërs (zowel mannen als vrouwen) die een bijzondere gelofte afleggen om zich gedurende een bepaalde periode aan de HERE toe te wijden.

We komen nu bij iets heel opmerkelijks: De Nazireeër gelofte was iets bijzon- ders. Elke man of vrouw in Israël die een Nazireeër wilde worden, kon dat doen. Hij of zij kon de gelofte voor een bepaalde tijdsperiode of voor z’n hele leven afleggen. Het was zuiver vrijwillig, de HERE heeft er geen bevel voor gegeven. Maar als iemand zich op een speciale manier aan de HERE wilde toewijden kon hij of zij een Nazireeërgelofte afleggen.

In Numeri 6 komen in het kader van de Nazireeërgelofte drie thema’s aan de orde. In de verzen 3 t/m 8, de beperkingen die een nazireeër zich moet opleg- gen. In de verzen 9 t/m 12, wat er moet gebeuren bij verontreiniging door overmacht en in de verzen 13 t/m 21, hoe het nazireeërschap wordt beëin- digd. In deze uitzending zal ik alleen het eerste thema toelichten.

Zolang het nazireeërschap duurt, dient de man of vrouw in kwestie bepaalde

(7)

In de eerste plaats moet hij of zij zich onthouden van alles wat met de wijn- bouw te maken heeft. Dat geldt niet alleen voor wijn en andere alcoholhou- dende drank, maar ook voor (nog ongegist) druivensap, druiven en rozijnen, zelfs tot de pitten en velletjes aan toe.

Numeri 6 vers 5

Gedurende de hele periode van zijn Nazireeërschap mag hij zijn haar niet laten knippen, want hij is heilig en aan de HERE gewijd, daarom moet hij zijn haar laten groeien.

In de tweede plaats moet een nazireeër gedurende de tijd van zijn of haar nazireeërschap het hoofdhaar laten groeien, als teken van volledige toewij- ding. Ten derde mocht wie de Nazireeërgelofte aflegde, geen dood lichaam aanraken.

Numeri 6 vers 6 en 7:

Gedurende de periode van zijn wijding mag hij niet in de buurt van een dode komen, zelfs al is het zijn vader, moeder, broer of zuster.

De derde beperking voor een nazireeër is dat hij of zij geen dode mag aanra- ken, zelfs niet wanneer het een naaste bloedverwant betreft. De hier gegeven reinheidsregels zijn strikter dan die voor de priesters en staan op één lijn met de regels waaraan de hogepriester zich moest houden (Lev.21).

De dood en al wat daarmee te maken heeft staat haaks op de volmaaktheid van de God van het leven, zodat wie met de dood in contact komt, verontrei- nigd wordt. Een dergelijke verontreiniging past niet bij iemand die de HERE gewijd is. Vers 8 vat tenslotte de reden voor de in deze verzen gegeven regels samen: wie onder een nazireeërgelofte staat, is heilig (d.w.z. afgezonderd) voor de HERE zolang die gelofte van kracht is.

Een Nazireeër mocht geen dood lichaam aanraken. Hij moest afgezonderd blijven van de wereld. De Here moest de eerste in zijn of haar leven zijn. De Here Jezus zegt in Matth.10 vers 37: Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van Mij, is Mij niet waard. En wie meer van zijn zoon of doch- ter houdt dan van Mij, is Mij niet waard.

Als de Here de eerste is staat Hij boven geliefden. De HERE gaat boven alles.

Goed om even in herinnering te roepen dat de nazireeër gelofte vrijwillig is.

(8)

De HERE geeft geen bevel tot het afleggen van de Nazireeërgelofte. Als een gelovige deze gelofte wil afleggen dan heeft hij of zij die vrijheid en wijdt hij of zij daarmee zijn of haar leven aan de HERE.

Of de Nazireeër gelofte ons nu aanspreekt of niet, het is goed om onszelf in het licht van de voorschriften voor het Nazireeërschap te onderzoeken.

Vindt u en jij vreugde in de Here en Zijn dienst? Bent u bereid dingen voor Hem op te geven. Bijvoorbeeld, een meer sober leven te leiden? Geen carri- ere te maken om meer in uw gemeente te kunnen doen?

Zijn wij bereid de Here Jezus op de eerste plaats in ons leven te zetten?

Ook als een mens geen Nazireeërgelofte aflegt, is er het offer van een wande- len dichtbij de Here. De HERE dwingt ons er niet toe, het is vrijwillig. Je kiest er voor, het is een daad van toewijding.

Ja maar, zal iemand zeggen: zo heilig kan ik niet leven. Dat heb ik niet in mij.

Luisteraar, hier gaat het niet om het ‘kunnen’ of ‘hebben’. In feite is het zo dat wij tot de HERE komen met lege handen. Wij hebben niets van onszelf dat we Hem kunnen aanbieden. Onze vroomheid, onze aanbidding, onze liefde, ons dienen, onze tijd haalt het niet bij de heiligheid die de HERE vraagt en bij Hem past. Als een mens zichzelf aan de Here mag geven, moet voor alles Christus de eerste plaats hebben.

Van welke kerk bent u?

Die vraag krijg ik nog wel eens te horen;

dan antwoord ik: “Ik ben Hervormd geboren”.

Maar ja, wat geeft ik daarmee eigenlijk aan?

Met Hervormd kun je naar vele kanten gaan!

Dus vul in aan: “Rechtzinnig daarenboven, er is ook een Vrijzinnige manier van geloven”.

Maar toen ik nog jong was, is mij al geleerd:

een goed woord voor “Hervormd” is “Gereformeerd”.

Dus behoor ik tot de Gereformeerde kerk

(9)

En de kerk is oud, dat is zondermeer.

Dus ben ik ook Oud Gereformeerd!

Ik ben christelijk, zo ben ik aangemeerd, dus ben ik ook Christelijk Gereformeerd!

Ik kan ook zeggen: “Het kan ermee door, dat ik tot een Christengemeente behoor.

Christus bevrijdde mij, tot liefde en hoop, dus vast en zeker, Vrijgemaakt ben ik ook.

Omdat mijn kerk aan dopen doet, past Baptist mij ook wel goed.

Mijn kerk gaat met de viering van het Pinksterfeest door, dus is het, dat ik ook tot een Pinkstergemeente behoor.

En omdat het steeds om het evangelie gaat,

kan een Evangelische Gemeente ook geen kwaad.

Ik vaar op het Bijbels apostolisch gezag,

dat is de reden dat ik me ook Apostolisch noemen mag.

Tenslotte is het bekend en ook publiek;

de kerk is algemeen, dus ben ik ook Katholiek.

U weet nu bij welke kerkelijke gemeente ik behoor.

Of komt mijn antwoord u wat verwarrend voor?

U heeft gelijk, die namen allemaal. Wat een gedoe.

Daarom wens ik u van harte toe:

Dat u op de vraag:

“Waar hoort u bij? Van wie bent u?”

Van harte en oprecht zult zeggen:

“Van Christus ben ik! Straks en nu!

In de volgende uitzending lezen we verder over het Nazireeërschap en over de geschenken voor de tabernakel, Numeri 6 en 7.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En dan heeft Petrus het over de Here Jezus Christus, want hij zegt in Handelingen 4 vers 12: Er is bij niemand anders redding te vinden, Hij is de Enige, door wie de mensen

God heeft zoveel liefde voor de wereld dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft (Joh.. De HERE heeft

• Ezechiël: eerst bijeen vergaderen daarna leven (Ezech. Isaac da Costa verwachtte in de 19e eeuw dat zijn volk onbekeerd naar het land zou terugkeren en pas daarna de werking van

De Joodse leiders willen Jezus vermoorden omdat Hij een zieke op de sabbat heeft genezen en vooral omdat Hij zegt dat Hij God is!. Na de zondeval van de mens kan de Here God

Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem en alle andere vijanden van Nehemia en zijn landgenoten doen al het mogelijke om het volk van de HERE bij de herbouw van de tempel en de muur

Maar, wanneer duidelijk wordt dat de motieven niet zijn ingegeven uit ongeloof en dat ook de strijders uit Ruben en Gad zullen meevechten om het beloofde land in bezit te nemen,

Daarbij is niet alleen gedacht aan de gebo- den die in de voorgaande verzen gegeven zijn, maar zoals vers 23 laat zien gaat het om alle geboden die de Israëlieten al ontvangen

Op het eerste zicht kan het vreemd overkomen dat iemand moet verklaren dat men zowel donker en mooi kan zijn, maar het gaat hier niet om een natuurlijke donkerte maar om het