• No results found

Zeeland onder vuur: Organisatie van maritime security door de Staten van Zeeland, 1467-1506

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zeeland onder vuur: Organisatie van maritime security door de Staten van Zeeland, 1467-1506"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Stefan van Belzen s1142879

Kraaienhorst 31, 2317AB Leiden stefanvanbelzen@gmail.com +31 6 46 27 86 06

Afstudeeronderzoek

MA History, Europe 1000-1800 Universiteit Leiden, Nederland 20-06-2017

(3)

1

Inhoudsopgave

Inleiding ... 2

Hoofdstuk 1 – De Staten van Zeeland ... 8

1.1 Het ontstaan van de Staten van Zeeland ... 9

1.2 Een proces van interne eenwording ... 12

1.3 Verzelfstandiging van de Staten ... 16

1.4 Het admiraalschap en de heren van Veere ... 19

1.5 Conclusie ... 22

Hoofdstuk 2 – Conflictpreventie ... 23

2.1 Bestand na bestand: onderhandelingen met de Hanze ... 23

2.2 Hoge lasten en weinig baten: oorlog met Frankrijk ... 29

2.3 Conflict aan de deur: de Vlaamse Opstanden ... 35

2.4 Conclusie ... 40

Hoofdstuk 3 – Bescherming ter zee ... 42

3.1 Samenwerking met Vlaanderen en Brabant ... 44

3.2 Samenwerking tussen Zeeland en Holland ... 48

3.3 Organisatie in tijden van chaos ... 51

3.4 Problemen met Holland ... 55

3.5 De ordonnantie op de Admiraliteit ... 59 3.6 Conclusie ... 61 Hoofdstuk 4 – Kustverdediging ... 64 4.1 Invallen en plunderingen ... 64 4.2 Conclusie ... 68 Conclusie ... 70 Bibliografie ... 76 Bronnen... 76 Literatuur ... 76

(4)

2

Inleiding

De angst voor terrorisme in de westerse samenleving is aanzienlijk toegenomen na de aanslagen van 11 september 2001. Overheden hebben als reactie op verschillende wijzen beschermingsmechanismen doorgevoerd, waarvan maritime security een belangrijk onderdeel is. Als term heeft maritime security een grote aantrekkingskracht, die op dit moment een grote rol speelt in internationale verdragen. Hoewel er in onze nabije omgeving van maritiem terrorisme weinig sprake is, kwam het onderwerp tussen 2008 en 2011 wel erg dichtbij door de groei aan piraterij voor de Somalische kust. Zelfs Hollywood profiteerde van de situatie en bracht met Captain Philips (2013) de maritieme problematiek nog dichter bij de westerse samenleving.1 Van een nieuw probleem is echter geenszins

sprake. Maritieme veiligheid was ook in de Late Middeleeuwen al een veelbesproken onderwerp in vergaderingen van gezaghebbende instanties in de kustgewesten van de Lage Landen.

De volksvertegenwoordiging in deze periode werd gevormd door een wisselende samenstelling van de geestelijkheid, het ridderschap en de steden onder de noemer Staten. Zo waren er de Staten van Holland, de Staten van Zeeland en de Staten van Vlaanderen. Naar het bestuur van Vlaanderen en Holland in de late Middeleeuwen is al veel onderzoek verricht. In 1978 verscheen aan de hand van historicus Wim Blockmans een studie aangaande de volksvertegenwoordiging in Vlaanderen.2 Voor Holland verscheen in 1990 een

proefschrift over de Staten van Holland en de Opstand door historicus Joop Koopmans.3 In

1991 verscheen een studie door historicus H. Kokken naar de Steden en Staten aan de hand van dagvaarten gehouden tussen 1477 en 14944 en in 2001 schreef historicus James P. Ward

een proefschrift over de organisatie van de Staten van Holland in de vroege zestiende eeuw.5 Actueel onderzoek naar de Staten van Zeeland is vrijwel niet aanwezig. De laatste

uitvoerige bestudering dateert namelijk uit 1951, toen historicus Frits Lemmink een

1 Gebaseerd op C. Bueger, ‘What is maritime security?’, Marine Policy 53 (2015) 159-164.

2 W.P. Blockmans, De Volksvertegenwoordiging in Vlaanderen in de overgang van Middeleeuwen

naar Nieuwe Tijden (1384-1506) (Brussel 1978).

3 J.W. Koopmans, De Staten van Holland en de Opstand: De ontwikkeling van hun functies en

organisatie in de periode 1544-1588 (Den Haag 1990).

4 H. Kokken, Steden en Staten: Dagvaarten van steden en Staten van Holland onder Maria van

Bourgondië en het eerste regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk (1477-1494) (Den Haag 1991).

5 J.P., Ward, The Cities and States of Holland (1506-1515): A participative system of government

(5)

3 proefschrift publiceerde over het ontstaan van de Staten en de geschiedenis hiervan tot 1555.6

Het ontbreken van een recente historiografie over de Zeeuwse volksvertegenwoordiging is een groot hiaat. Geografisch had Zeeland namelijk zowel economisch als politiek een sleutelpositie in de Lage Landen. Met Holland in het noorden, Brabant in het oosten, Vlaanderen in het zuiden en de Noordzee in het westen, fungeerde Zeeland als belangrijk transitogebied voor maritieme handelsactiviteiten. De Scheldedelta was het centrum van het West-Europese handelssysteem zoals deze in de Late Middeleeuwen was ontstaan en stond in verbinding met het Vlaamse Brugge en de Brabantse steden Bergen op Zoom en Antwerpen.7 Naar Walcheren, het meest welvarende

eiland van het Zeeuws gewest, werd in de tijd gerefereerd als de ‘sleutel tot de Nederlanden’. Controle over Walcheren betekende controle over de toegang naar de Vlaamse en Brabantse handelscentra.8 Een situatie vergelijkbaar met het eiland Korfoe

binnen het Venetiaans maritiem imperium, waarin Korfoe diende als poort tot de Adriatische Zee en daarmee Venetië.9

Het bovenstaande laat zien dat Zeeland zowel interregionaal als internationaal een belangrijke positie innam. De regionale geschiedenis van dit gewest kan nieuwe inzichten leveren in diverse historische debatten wanneer de interactie van dit sleutelgewest met de omliggende regionen en het internationale verkeer nader wordt bestudeerd.10 In het recent

gepubliceerde Cities of Commerce (2013) onderzoekt historicus Oscar Gelderblom de ontwikkeling van handelsinstituties in Vlaanderen, Brabant en Holland waarin lokale, nationale en internationale politiek een voorname rol spelen.11 De focus hierin ligt op de

handelssteden Brugge, Antwerpen en Amsterdam. Echter, Brugge, Antwerpen, Bergen op Zoom en Walcheren vormden in de late Middeleeuwen een geïntegreerd commercieel en

6 F.H.J. Lemmink, Het ontstaan van de Staten van Zeeland en hun geschiedenis tot het jaar 1555

(Roosendaal 1951).

7 A. Neele, ‘De economie van de stad en de stedelingen’ in: P. Brusse, en P. Henderikx, Geschiedenis

van Zeeland. Deel I: Prehistorie – 1550 (Zwolle 2012) 294.

8 L. Sicking, Neptune and the Netherlands: State, Economy, and War at Sea in the Renaissance

(Leiden 2004) 6-7.

9 L. Sicking, ‘Islands and maritime connections, networks and empires, 1200-1700: Introduction’ in:

The International Journal of Maritime History 26 (2014) 492.

10 Gebaseerd op Sicking, ‘Islands and maritime connections’, 490.

11 O. Gelderblom, Cities of Commerce: The Institutional Foundations of International Trade in the Low

(6)

4 financieel netwerk.12 Door het Zeeuws gewest buiten beschouwing te laten wordt er door

Gelderblom een incompleet beeld van de situatie gecreëerd. Onderzoek naar regionale geschiedenis is dan ook cruciaal voor een wetenschappelijk verantwoorde beeldvorming van het verleden.

De Staten van Zeeland kwamen bijeen in zogenaamde dagvaarten. Deze werden op convocatie van de vorst georganiseerd, ondanks dat de vorst vaak zelf niet aanwezig was en ambtenaren in zijn plaats zond. De samenstelling en omvang van de afvaardigingen, als ook de plaats en tijd, wisselden enorm. Er ontbreekt dan ook enige regelmaat in de gehouden dagvaarten.13 Wel is duidelijk dat de maritieme bescherming van de kustgewesten, alsook

de kustverdediging binnen de Statenvergaderingen, vaak werd bediscussieerd. Zo blijkt uit kwantitatieve analyse van Dagvaarten Zeeland – een in 2011 uitgegeven samenstelling van niet eerder gepubliceerde dagvaarten van de Staten van Zeeland – dat er in de periode 1467 tot 1492 in totaal 215 dagvaarten uit 417 dagvaarten betrekking hadden op de hiervoor genoemde en hieraan gerelateerde onderwerpen.14 Dit is in tegenstelling tot de 52

dagvaarten op 567 dagvaarten die in de aanzienlijk langere periode 1400 tot 1467 deze onderwerpen op de agenda hadden staan. In de 271 dagvaarten die uit de periode 1318 tot 1400 zijn opgenomen werd er geen aandacht geschonken aan maritime security. Wat is de aanleiding voor de toegenomen aandacht aan deze onderwerpen in de periode 1467-1492? Het leidt mij ertoe de volgende vraag centraal te stellen in dit onderzoek: ‘Welke rol speelden de Staten van Zeeland in de kustverdediging van de Zeeuwse eilanden en de maritieme bescherming van handel en visserij in de periode 1467 tot 1506?’

In de periode 1492 tot 1506 werden de onderwerpen bescherming ter zee en kustverdediging niet meer besproken op dagvaarten. Wel zijn er 46 uit 121 dagvaarten die aan deze onderwerpen gerelateerd kunnen worden. Hierbij moet gedacht worden aan bestandsonderhandelingen en het bijeenbrengen van oorlogsbeden. Door de onderzoeksperiode te verbreden wordt er een mogelijkheid geboden om te onderzoeken

12 L. Sicking en A. Neele, ‘”The Goodlyest Haven not of the Lowe Countries only but of all

Christendome”. The Scheldt Estuary as a Gateway System 1300-1600’ in: W. Blockmans, M. Krom en J. Wubs-Mrozewicz, The Routledge Handbook of Maritime Trade around Europe 1300-1600 (2017) 368.

13 R. Stein, De Hertog en zijn Staten. De eenwording van de Bourgondische Nederlanden ca.

1380-1480 (Hilversum 2014) 63.

14 Smit, J.G., J.W. Burgers en E.T. van der Vlist, Bronnen voor de geschiedenis der dagvaarten van de

(7)

5 waarom de werkelijk maritieme onderwerpen plots op de agenda ontbraken. Hierbij moet echter nog wel worden opgemerkt dat de auteurs van Dagvaarten Zeeland bewust gekozen hebben het overschot aan dagvaarten met betrekking tot dijkage buiten beschouwing te laten. De hier genoemde aantallen zijn dan ook relatief. Wel kan hieruit geconcludeerd worden dat maritieme problematiek en diplomatiek tot de voornaamste bezigheden van de Staten van Zeeland behoorden.

Het onderwerp dat in dit paper centraal zal staan is geen onontgonnen terrein. In de afgelopen twintig jaar heeft zich hierover namelijk een debat gevormd. In 1990 werd in wetenschappelijke artikelen nog geschreven dat er over het bestaan van een oorlogsvloot en over de organisatie hiervan in de vroege zestiende eeuw nog veel onduidelijkheid bestond.15 In zijn proefschrift uit 1996 Zeemacht en Onmacht: Maritieme politiek in de

Nederlanden 1488-1558 heeft historicus Louis Sicking het onderwerp benaderd, maar zonder hierbij gebruik te kunnen maken van het geheel aan bronnen gepubliceerd in Dagvaarten Zeeland. Ook in La Politique Navale des Ducs de Bourgogne 1384/1482 van Jacques Paviot uit 1995 wordt dit debat gevoerd, waarin de maritieme organisatie onder de Bourgondisch vorsten centraal staat. Door gebruik te maken van nieuwe bronpublicaties kan dit onderzoek bijdragen aan een actualisering van het historisch debat aangaande de laat Middeleeuwse maritieme organisatie in Zeeland.

De te onderzoeken periode staat veelal te boek als onrustig, zeker na de vreedzame periode van 1440 tot 1467 waarin de levenstandaarden verbeterde en de Bourgondische gewesten tot economische bloei kwamen.16 Het is dan ook cruciaal voor dit onderzoek de

context van de regionale en internationale politiek in acht te nemen bij het inkaderen van de dagvaarten. Het voor dit onderzoek te gebruiken bronmateriaal zal echter geen volledig antwoord kunnen geven op elk vraagstuk dat aan bod zal komen. De getranscribeerde teksten vormen een beknopt overzicht van aankondigingen van dagvaarten en geven incidenteel blijk van de inhoud hiervan. Het zijn geen pagina’s lange notulen van gevoerde discussies die de houding van de verschillende Staten en recente ontwikkelingen weergeven. Dit betekent ook dat er geen onderzoek gedaan zal kunnen worden naar de effectiviteit van de maritieme bescherming zoals deze door de Staten van Zeeland werd

15 J.P. Sigmond, ‘Een voyaige ter zee, anno 1544’, Archief (1992) 89.

16 W.P. Blockmans en W. Prevenier, De Bourgondiërs: De Nederlanden op weg naar eenheid

(8)

6 uitgevoerd. Zoals Blockmans betoogt in zijn werk over de Vlaamse volksvertegenwoordiging kunnen de leemten in interacties enkel ingevuld worden aan de hand van theorieën. Hierin schuilt echter het gevaar om de actuele samenleving te projecteren op de historische.17 Het

is dan ook van groot belang om het bronmateriaal dat bestaat te vergezellen van zoveel mogelijk historische context om te kunnen benaderen wat zich heeft afgespeeld.

Dit onderzoek zal meer bewerkstelligen dan enkel de actualisatie van een debat. Het zal ook nieuwe perspectieven leveren op andere historische vraagstukken. De vraag naar het functioneren van de Staten van Zeeland is hier een onderdeel van. Interessant aspect hierin is het ontstaan van diverse interne Staten binnen de Staten van Zeeland in de periode 1470 tot 1480. Er ontstaat een onderscheid tussen de Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde, waarbij de Staten van Bewesterschelde zich nog verder opdeelden. De Staten van Walcheren zijn hier een voorbeeld van. Hoewel zij al vanaf begin vijftiende eeuw samenkwamen om te spreken over waterschapszaken, staan in de te behandelen periode onderwerpen als externe dreigingen en binnenlandse bescherming op de agenda.18 Deze

opsplitsing in deelstaten vond plaats in een periode waarin de graaf, Karel de Stoute, een actieve centralisatiepolitiek voerde.19 Is deze politiek te traceren in de dagvaarten van de

Staten van Zeeland en vond dit zijn terugkeer in het maritiem beleid? Hiermee kan voor deze periode onderzocht worden hoe de relatie tussen het centrale gezag en lokaal gezag zich ten opzichte van elkaar ontwikkelden.

Verschillende gebeurtenissen als de uitgave van het Groot Privilege (1477), de Vlaamse Opstanden (1482-1485 en 1487-1492) en de ordonnantie op de Admiraliteit (1488) zullen tevens invloed gehad hebben op het maritiem beleid van het Zeeuws gewest. De te onderzoeken periode is erg dynamisch. Het gewest ondervond namelijk meerdere externe bedreigingen, het internationale handelsverkeer in Vlaanderen werd door politieke onrust benadeeld en verschillende vorsten probeerden hun eigen politieke belangen te verzekeren. Hoe reageerden de Staten van Zeeland op al deze ontwikkelingen en wat was het effect op de organisatie van maritieme bescherming? De beantwoording van deze kwesties kan redengevend zijn voor de verzelfstandiging van het Zeeuws gewest, dat zich eveneens in deze periode voltrok en in 1482 voltooid lijkt te zijn geweest na het stopzetten van

17 Blockmans, Volksvertegenwoordiging, 45-48.

18 Lemmink, Staten van Zeeland, 147; Smit, Burgers en Vlist, ‘Inleiding’ in: Bronnen voor de

geschiedenis der dagvaarten van de Staten van Zeeland 1318-1572 (Den Haag 2011) XIV-XIX.

(9)

7 gezamenlijke dagvaarten met de Staten van Holland.20 Dit onderzoek zal kunnen uitwijzen of

deze hypothese gegrond is.

Het is nu duidelijk dat het regionaal historisch onderzoek naar Zeeland niet los kan staan van gebeurtenissen binnen de Bourgondische en Habsburgse domeinen en internationale politieke betrekkingen. Deze relaties zullen in het kader van maritime security worden onderzocht. Gezien deze term geen moderne definitie heeft, kan deze vrijelijk worden geïnterpreteerd. Dit historische onderzoek naar de maritieme betrekkingen van de Staten van Zeeland geeft dan ook de mogelijkheid de essentie van wat maritime security kan zijn te vinden. Drie onderwerpen die aan deze term gerelateerd kunnen worden komen in Dagvaarten Zeeland veelvuldig voor. Ten eerste conflictpreventie: het voorkomen van een conflict of het afsluiten van een bestand kon veiligheid op zee garanderen. Ten tweede bescherming ter zee: door het uitrusten van oorlogsschepen of verstrekken van vrijgeleiden konden activiteiten ter zee beschermd worden. Ten derde kustverdediging: invallen en plunderingen vonden in Zeeland namelijk veelal plaats vanuit zee. Maritime security is dan ook drieledig en zal de rode draad vormen in dit onderzoek. In het eerste hoofdstuk zal echter eerst onderzoek gedaan worden naar de Staten van Zeeland zelf, waarin de vraag naar het functioneren van de Staten van Zeeland tussen 1467 en 1506 centraal staat. Om te kunnen bepalen hoe maritime security door de Staten van Zeeland werd uitgevoerd, moet namelijk eerst duidelijk zijn hoe de Staten zelf georganiseerd waren. In het tweede hoofdstuk zal conflicthantering centraal staan en de vraag naar de rol die de Zeeuwse staten hierin hebben gespeeld worden beantwoord. In het derde hoofdstuk zal de bescherming ter zee onderzocht worden. Hoe werd deze door de Staten van Zeeland georganiseerd? Het vierde hoofdstuk is gewijd aan kustverdediging. Hoe werd deze in Zeeland uitgevoerd? De conclusie laat zien welke rol de Staten van Zeeland hadden in de organisatie van maritime security tussen 1467 en 1506.

(10)

8

Hoofdstuk 1 – De Staten van Zeeland

De Staten van Zeeland hebben voorafgaand aan de onderzoeksperiode al een flinke voorgeschiedenis. Om te beginnen zal deze voorgeschiedenis uiteengezet worden. Met deze informatie kan een beter beeld gevormd worden van het functioneren van de Staten van Zeeland tussen 1467 en 1506. Vervolgens worden de interne verhoudingen, zowel tussen de standen als tussen de verschillende eilanden, binnen de Staten van Zeeland bekeken. Het effect van het uiteengaan met Holland in 1482 zal daarop nader worden bestudeerd. Het is van groot belang om hierin rekening te houden met de heren van Veere uit het invloedrijke huis van Borsele. Door hun uitoefening van het admiraalsambt waren zij meer dan enkel als lid van het ridderschap betrokken bij de maritieme organisatie van de Staten van Zeeland en zullen zij als zodanig apart worden behandeld. Al deze onderdelen tezamen vormen de context waarmee in de volgende hoofdstukken onderzoek gedaan kan worden naar de conflicthantering en organisatie van maritieme bescherming en kustverdediging door de Staten van Zeeland.

(11)

9

1.1 Het ontstaan van de Staten van Zeeland

Vóór 1323 behoorde Zeeland Bewesterschelde toe aan de graaf van Vlaanderen en Zeeland Beoosterschelde aan de graaf van Holland. In 1323 kwam die tweedeling tot een eind en werd er één Zeeuws gewest gevormd onder de graaf van Holland, waarmee het gewest tevens een duidelijke geografische omlijning verkreeg zoals in figuur 1 zichtbaar is.21 De

onderlinge band tussen de gewesten Holland en Zeeland werd in deze personele unie gestaag nauwer.22 De decennia die hierop volgden stonden volgens Lemmink aan de voet

van het overgangsstadium van een feodale maatschappij naar een standenmaatschappij.23

In toenemende mate bepaalden de steden het politiek en economische landschap in Zeeland.24 De opkomst van kapitaalkrachtige steden die op economisch en politiek vlak

konden wedijveren met de edelen zorgden voor een complexere politieke structuur. De steden ontvingen een stem in het bestuur door de vorst te financieren, terwijl de band tussen vorst en edelen een steeds minder persoonlijk karakter kreeg. De Zeeuwse steden werden in deze periode dan ook actief om hun privileges te waarborgen en hun economische activiteiten te beschermen ten opzichte van de vorst en edelen.25

Onder de steden kon er een onderscheid gemaakt worden tussen de grafelijke steden en smalle steden. Tot de eerste categorie behoorden Middelburg, Zierikzee, Goes, Reimerswaal, Veere en Vlissingen; steden die werden opgeroepen wanneer er in dagvaartoproepen ‘steden’ vermeld staat. Tot de smalle steden behoorden Westkapelle, Brouwershaven, Kortgene, St. Maartensdijk en na 1516 ook Arnemuiden, deze werden enkel bij dagvaarten betrokken wanneer expliciet smalle of kleine steden werden genoemd.26 De

smalle steden moesten zich echter vaak neerleggen bij de meningen en adviezen van de grote steden, gezien deze meer kapitaalkrachtig waren.27 De ontwikkeling van de steden

werd versterkt doordat in de veertiende eeuw een proces van demografische groei startte, die tot in de zestiende eeuw zou voortduren. Hiermee verstedelijkte het gewest en

21 A. van Steenstel, Edelen in Zeeland: Macht, rijkdom en status in een laatmiddeleeuwse

samenleving (Leiden 2010) 14.

22 Lemmink, Staten van Zeeland, 13, 47. 23 Ibidem, 57, 77.

24 A. van Steensel, ‘Lokale en regionale bestuurlijke instellingen’ in: Brusse, P. en P. Henderikx,

Geschiedenis van Zeeland. Deel I: Prehistorie – 1550 (Zwolle 2012) 253.

25 Steensel, Edelen in Zeeland, 147, 185.

26 J.P.B. Zuurdeeg, ‘De Vesting St. Maartensdijk’, Nehalennia, 48 (1983) 3. 27 Steensel, Edelen in Zeeland, 192-193.

(12)

10 ontwikkelde het een commerciële economie, waarmee Zeeland zich eind veertiende eeuw kon meten met de andere Nederlandse kustgewesten.28

Ondanks de opkomst van steden in het gewestelijk bestuur in de veertiende eeuw, was de adelstand nog steeds het meest invloedrijk. Naast het bestaan van enkele machtige families, zoals de huizen Van Borsele, Van Haamstede en Van Bourgondië, waren de edelen in hun positie als ambachtsheer verantwoordelijk voor de bedeheffing.29 Naast dat zij

hiermee meer inkomsten voor de vorst vergaarden dan tot dusverre voor steden mogelijk was, konden ambachtsheren ook een percentage van de bedeheffing toe-eigenen. Dit was een belangrijke onderdeel van de adellijke inkomsten. Edelen waren er dan ook op uit deze positie te behouden. Hiermee drukten ze hun stempel op de verhoudingen binnen het gewestelijk bestuur en later de Staten van Zeeland.30 Zo stemden de Zeeuwse edelen

bijvoorbeeld bijna altijd in met financiële verzoeken van de landsheer.31

Het benoemen van de standenbijeenkomst als een Statencollege vond in Zeeland voor het eerst in de jaren 1420 plaats, na introductie van het concept door de Bourgondiërs. 32 Zeeland werd in 1428 officieel ingelijfd in het Bourgondische

landencomplex. Daarmee werd niet alleen de afstand tussen de graaf en onderdanen groter, er vond tevens een versnelde institutionalisering plaats waarmee nieuwe gewestelijke en centrale bestuursinstellingen werden gecreëerd. Hiermee poogden de Bourgondische hertogen de eenheid tussen hun landen te versterken en besluitvorming effectiever te maken.33 De grootste verliezers in deze staatsvorming waren de edelen, die

hun wereld voorgoed zagen veranderen.34

De institutionalisering had als resultaat dat in de vijftiende eeuw de adelstand geleidelijk zijn voormalige prominentie verloor. In de dertiende en veertiende eeuw hadden adellijke ambachtsheren nog verregaande rechten over de niet-adellijke inwoners van hun ambachten. Zo vertegenwoordigden zij de graaf op lokaal niveau en waren daarmee

28 Steensel, Edelen in Zeeland, 21, 144-145. 29 Ibidem, 11.

30 A. van Steensel, ‘Edelen, belastingheffing en politieke verhoudingen in laatmiddeleeuws Zeeland’

in: Damen, M. en L. Sicking, Bourgondië voorbij: De Nederlanden 1250-1650 (Hilversum 2010) 189, 191-192.

31 L. Sicking, ‘Politieke geschiedenis, gewestelijke en bovengewestelijke bestuursinstellingen’ in: P.

Brusse en P. Henderikx, Geschiedenis van Zeeland. Deel I: Prehistorie – 1550 (Zwolle 2012) 235.

32 Kokken, Steden en Staten, 35. 33 Steensel, Edelen in Zeeland, 19. 34 Stein, Hertog en zijn Staten, 277.

(13)

11 verantwoordelijk voor het lokaal bestuur, de lage rechtspraak en waterstaat. In de vijftiende en begin zestiende eeuw raakten de ambachten echter zo versnipperd dat deze rechten weinig meer voorstelden. Daarnaast was adeldom vanaf ten minste het tweede kwart van de vijftiende eeuw niet langer een voorwaarde om een positie als ambachtsheer te verkrijgen. De lage adel was in de praktijk dan ook vrijwel van geen betekenis meer en in de tweede helft van de vijftiende eeuw nam het aantal edelen als gevolg flink af. Volgens historicus Arie van Steensel verloor het sociale onderscheid tussen edelen en niet edelen aan betekenis door de economische gelijkwaardigheid tussen lage edelen, rijke boeren en stedelingen in de loop van de vijftiende eeuw.35 Het is dan ook enkel logisch dat niet alle

edelen werden opgeroepen om deel te nemen aan dagvaarten als lid van het ridderschap. De hoge edelen waren echter nog wel invloedrijk in onderhandelingen over beden en de rechtspraak, waarin zij vaak de besluitvorming wisten te bepalen.36 In het grote geheel blijkt

dit echter maar weinig dagvaarten te beslaan. Zo waren edelen in maar 11,5% van de dagvaarten tussen 1433 en 1467 betrokken. Daarnaast vergaderden zij als stand niet zelfstandig. Om toch enige vorm van invloed te kunnen uitoefenen schaarden ze zichzelf dan ook steeds meer onder de steden.37

Een andere verandering vond plaats in de jaren 1450. Voor het eerst verschijnen zowel de abt van Middelburg – voorheen als ambachtsheer gerekend en daardoor niet apart genoemd – en prelaat in oproepen en aanwezigheidslijsten van dagvaarten.38 Het duidt erop

dat de standenvertegenwoordiging in de vorm van de drie Staten van Zeeland op dit moment is ontstaan. In de praktijk hadden de prelaat en edelen een nauwe band.39 Dit is

nauwelijks verrassend, aangezien de abt van Middelburg tot de tweede helft van de vijftiende eeuw zich als ambachtsheer onder de edelen schaarde. Het brengt de positie van de steden wel in het geding. Elke stand had binnen de Staten namelijk één stem. De vraag is echter hoeveel invloed dit werkelijk heeft gehad op de vormgeving van het maritiem beleid. Ondanks dat de geestelijkheid meer van zich liet horen, werden zij – met uitzondering van politiek-kerkelijke kwesties – enkel incidenteel ter dagvaart opgeroepen.40 Smit, Burgers en

35 Gebaseerd op Steensel, Edelen in Zeeland, 18, 19, 39, 41, 42, 45, 47, 69, 99, 144-145. 36 Steensel, Edelen in Zeeland, 185, 187.

37 Stein, Hertog en zijn Staten, 76. 38 Lemmink, Staten van Zeeland, 118. 39 Smit, Burgers en Vlist, ‘Inleiding’, XXI. 40 Lemmink, Staten van Zeeland, 130.

(14)

12 Van der Vlist dateren deze ontwikkeling pas in de jaren 1470, wanneer de abt van Middelburg doorgaans afzonderlijk werd genoemd.41 Voor dit onderzoek is deze datering

echter weinig van belang. De geestelijkheid blijkt ook uit dit onderzoek namelijk nauwelijks tot niet betrokken te zijn geweest in zaken met betrekking op maritime security. De datering heeft dan ook geen relevantie tot dit onderzoek en zal in een ander onderzoek naar de rol van de geestelijkheid in de Staten van Zeeland beter tot haar recht komen. In de volgende paragraaf zal de eenwording van deze drie Staten besproken worden.

1.2 Een proces van interne eenwording

Met de aanstelling van hertog Karel de Stoute in 1467 begon een nieuwe, meer turbulente periode voor het Zeeuws gewest. Karel voerde een onstuimige politiek welke het indirecte effect had dat de Staten van Zeeland intern steeds meer samenwerkten om een sterkere positie te creëren ten opzichte van de vorst. Edelen en steden vormden in toenemende mate een aaneengesloten geheel en zaten met betrekking tot de financiële politiek in deze periode op één lijn. Lemmink is er van overtuigd dat de door Karel de Stoute gevoerde centralisatiepolitiek de Zeeuwse saamhorigheid ten goede kwam.42 Doordat Zeeland en

Holland volgens Karels beleid verder met elkaar moesten integreren, volgde er vanuit de afzonderlijke gewesten een antireactie waarmee hun individualiteit werd bekrachtigd en de interne samenwerking werd versterkt. In de woorden van Lemmink was dat ‘de vrucht der centralisatiepolitiek’.43

Blockmans benadrukt dat dit echter niet te modern opgevat moet worden, lokale en regionale belanghebbenden lieten zich niet zonder slag of stoot wegcijferen door de komst van Bourgondische bureaucratie.44 Op gelijke voet stonden de onderlinge Staten volgens

Van Steensel dan ook niet. Hij is van mening dat een kleine groep machtige edelen de Staten domineerden, in tegenstelling tot Holland en Vlaanderen waar de grote steden een dominante positie hadden.45 Dit verschil vindt zijn oorzaak in het aantal steden en hun

omvang, maar voornamelijk in de observatie dat zij tot het eind van de vijftiende eeuw nooit direct, en daarna enkel onregelmatig, bijdroegen aan de bedeheffing. De dominantie van de

41 Smit, Burgers en Vlist, ‘Inleiding’, XX-XXI. 42 Lemmink, Staten van Zeeland, 124, 131. 43 Ibidem, 128.

44 W.P. Blockmans, Metropolen aan de Noordzee. De geschiedenis van Nederland, 1100-1560

(Amsterdam 2010) 480.

(15)

13 edelen binnen de staten wijst op hun positie als belangrijkste belastingbetaler. Steden waren echter wel betrokken, voornamelijk in overleggen over economische, financiële en militaire zaken en met de Staten-Generaal.46 Hoewel het niet mogelijk is om uit de bronnen

af te leiden wie er uiteindelijk de doorslaggevende beslissingen nam, werden de verschillende Staten wel als gelijken genoemd in dagvaartoproepen. De door Lemmink genoemde eenwording komt bijvoorbeeld naar voren wanneer in 1475 de Staten van Zeeland zich als één geheel verzetten tegen een verzoek van Karel de Stoute om het uitrusten van bewapening ter zee. Verschillende malen werd zijn verzoek afgekeurd, totdat Karel uiteindelijk akkoord ging met een compromis die door de Staten werd voorgesteld.47

Dit voorbeeld is symbolisch voor de relatie tussen vorst en Staten, waarbij de wil van de vorst werd doorgevoerd, maar waarin de Staten door hun bijdrage het recht hadden hieraan eisen te stellen.

Ondanks de toenemende interne samenwerking van de Staten van Zeeland vond er in de jaren 1470 tot 1480 ook een proces van interne onderscheiding plaats. Uit dagvaartoproepen blijkt namelijk dat er een onderscheid werd gemaakt tussen de Staten van Bewesterschelde en Staten van Beoosterschelde. Deze decentralisatie werkt zich nog verder door binnen de Staten van Bewesterschelde, waar de Staten van Walcheren, Zuid-Beveland en Noord-Zuid-Beveland vorm kregen.48 Op onder andere Walcheren bestond al langer

een dergelijk verband. Vanaf het midden van het Bourgondisch tijdvak werden daar posities als dijkgraaf toegewezen aan de adel, die binnen een viertal dijkgraafschappen functioneerden en het dagelijks bestuur van het eiland vormden.49 Deze organisatievorm

bouwde voort op een voorgaand waterschapscollege.50 In de latere Staten van Walcheren

namen de abt van Middelburg, de heer van Veere namens de ambachtsheren, en

46 Steensel, Edelen in Zeeland, 192.

47 Smit, Burgers en Vlist, Dagvaarten Zeeland, dagvaartnummers 948-954: 320-322; J.G. Smit,

Bronnen voor de geschiedenis van de Staten en steden van Holland voor 1544, Deel III: 1467-1477, dagvaartnummers 309, 312, 315, 319, 321, 322, 324 (Den Haag 1998) 334-336, 338-343, 346-347, 349-351, 355-357. Dagvaartbronnen zullen na eerste volledige vermelding vanaf nu ingekort worden als volgt: Dagvaarten Zeeland/Holland, ‘dagvaartnummer(s)’: ‘paginanummer(s)’.

48 Smit, Burgers en Vlist, ‘Inleiding’, XIV. 49 Lemmink, Staten van Zeeland, 147.

(16)

14 Middelburg als enige stad deel.51 Bijeenkomsten van zowel de Staten van Bewesterschelde

als Beoosterschelde gewijd aan zaken die niet gerelateerd waren aan dijkage bleven tot 1470 beperkt. Wanneer deze wel plaatsvonden waren hier ook andere belanghebbenden bij betrokken. Vanaf de jaren 1470 is er echter een toename van afzonderlijke bijeenkomsten te zien.52 Uit het brononderzoek in dit paper blijkt dat vanaf dat moment de afzonderlijke

Staten vaker bijeenkwamen om onder andere resultaten van dagvaarten te bespreken of dagvaarten met andere gezaghebbende instanties juist voor te bespreken.

Een voorbeeld hiervan is te zien in 1477, wanneer de Staten van Walcheren bijeenkomen om een verlenging van het bestand met de Wendische Hanze te bespreken. Hetzelfde onderwerp zou enkele weken later in een algemene dagvaart in Den Haag, tezamen met de andere Zeeuwse en Hollandse edelen en steden besproken worden.53 Het

is dan ook aannemelijk dat dergelijke zaken belangrijk genoeg werden geacht om eerst op lokaal niveau voor te bespreken, waarmee één duidelijk standpunt ingenomen kon worden op de dagvaart te Den Haag. Een andere theorie is dat door een voorbespreking minder gedeputeerden vanuit de Staten naar Den Haag gezonden moesten worden, wat zowel efficiënt als kostenbesparend zou werken. Tot aan het eind van de Vlaamse Opstanden in 1492 zouden de Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde afzonderlijk blijven opereren. In eerste instantie lijkt dit proces te wijzen op een individualisering van de eilanden ten opzichte van de door Lemmink genoemde centralisatie. In aanvulling op Lemmink kan gesteld worden dat deze ontwikkelingen het centralisatieproces ook konden ondersteunen. Door op lokaal niveau belangrijke zaken voor te bespreken konden gedeputeerden goed voorbereid op dagvaarten verschijnen en daar met de juiste insteek hun regio of gewest representeren. Hiermee ontstond een duidelijke bestuurshiërarchie van lokaal bestuur tot aan de Staten-Generaal, zoals in figuur 2 weergegeven. Minder gedeputeerden waren vervolgens nodig om eenzelfde resultaat te bereiken, waarmee het bureaucratisch proces werd vergemakkelijkt en de centralisatie versterkt.

51 L. Sicking, ‘Ten faveure van Veere en de vorst. De heren van Veere als makelaars in macht tussen

zee en vasteland, ca. 1430-1558’, in: P. Blom, P. Henderikx en G. van Herwijnen, Borsele, Bourgondië, Oranje (2009) 29-30.

52 Smit, Burgers en Vlist, ‘Inleiding’ XIV-XV.

53 Dagvaarten Zeeland, 983, 985: 335-336; H. Kokken en M. Vrolijk, Bronnen voor de geschiedenis der

dagvaarten van de Staten en steden van Holland voor 1544, Deel IV: 1477-1494, dagvaartnummer 11 (Den Haag 2011) 26-28.

(17)

15 Figuur 2 - Bestuurshiërarchie rond 1470-1490

Een ander belangrijk aspect van de eenwording van de Staten van Zeeland komt duidelijk tot uiting wanneer Karel de Stoute onverwachts sterft in januari 1477. De verschillende Bourgondische gewesten in de Lage Landen maakten gebruik van dit plotse machtsvacuüm om een lijst met gewenste privileges op te stellen.54 Overleggen tussen de gewesten in de

vorm van de Staten-Generaal – die sinds 1464 opereerde – en de vorst, resulteerden in de uitgifte van het Groot Privilege. 55 Deze bestond uit 61 verschillende artikelen over

uiteenlopende onderwerpen.56 Hiermee werd gedeeltelijk het centraliserende beleid van

Karel de Stoute teruggedraaid. Zeeland kreeg zo bijvoorbeeld weer twee rentmeesters – één voor Bewesterschelde en één voor Beoosterschelde – in plaats van één centraal rentmeesterschap dat in 1474 door Karel was ingesteld. De rentmeesters waren de belangrijkste vertegenwoordigers van de vorstelijke macht op lokaal niveau. 57 Een ander

belangrijk artikel gaat in op het recht van de Staten om zonder voorafgaande toestemming van de vorst of één van zijn vertegenwoordigers samen ter dagvaart te komen. Voorheen kon in theorie een dagvaart enkel plaatsvinden wanneer deze werd geconvoceerd door de

54 Sicking, Neptune and the Netherlands, 41. 55 Smit, Burgers en Vlist, ‘Inleiding’, XXVIII. 56 Kokken, Steden en Staten, 57.

57 Sicking, ‘Politieke geschiedenis’, 237; Steensel, Edelen in Zeeland, 20.

Staten-Generaal

Staten van Zeeland

Staten van Bewesterschelde

Staten van Walcheren Staten van Zuid-Beveland Staten van Noord-Beveland Staten van Beooster-schelde Staten van Holland Staten van Vlaanderen Staten van andere Bourgon-dische Gewesten

(18)

16 vorst, in de praktijk werd hier echter vrijwel geen gehoor aan gegeven.58 Het Groot Privilege

maakte deze bestaande praktijk dan ook wettelijk toegestaan. Andere artikelen gaven de Staten van Zeeland meer recht op zelfbeschikking in het doen van rechtspraak en verhinderde edelen van buiten Zeeland om ambachten in het Zeeuws gewest toegewezen te krijgen door de vorst.59 Deze privileges werden in een apart Hollands-Zeeuws Groot

Privilege opgesteld en op 14 maart 1474 uitgevaardigd.60 Dit was uitvoeriger en

gedetailleerder dan het algemeen Groot Privilege en ook Vlaanderen, Namen en Brabant ontvingen een eigen editie.61 Kort samengevat waren de privileges opgesteld om oude

rechten te herstellen, de bestaande praktijken te bewaren en de Zeeuwse toekomst als één gewest zeker te stellen. In ruil voor deze privileges stemden de Staten van de verschillende gewesten erin toe dat Maria van Bourgondië officieel werd erkend als troonopvolgster.62 De

Staten hadden deze procedure op interregionaal niveau goed weten te communiceren, daar zij volgens Blockmans op geen enkel moment lieten blijken een andere dynastie te verkiezen of hun onderlinge verbondenheid te willen verbreken.63

1.3 Verzelfstandiging van de Staten

In de roerige periode na de uitgave van het Groot Privilege organiseerden de Staten van Zeeland zich steeds zelfstandiger. Deze paragraaf behandelt onder andere de scheiding met Holland en de afschaffing van het Groot Privilege, waarbij het eenheidsgevoel van de Staten van Zeeland zou voortduren.

In 1482 scheidden de wegen van Zeeland en Holland, waarna de Staten niet langer gezamenlijk dagvaarten organiseerden. In de praktijk kwamen de Staten al niet meer bijeen voor elke dagvaart. Vaak werden Zeeuwen door de Hollanders simpelweg niet opgeroepen, omdat ze te ver verwijderd waren van het onderwerp van bespreking. De Zeeuwse animo om ter dagvaart te komen zou volgens Kokken ook matig zijn geweest. De reiskosten, afstand tot de onderwerpen en bijkomende verplichtingen maakte het dat de Zeeuwen enkel verschenen als de te bespreken onderwerpen werkelijk voor hun van belang zouden

58 Kokken, Steden en Staten, 95-97. 59 Dagvaarten Zeeland, 978: 330-334. 60 Kokken, Steden en Staten, 56.

61 Blockmans, Metropolen aan de Noordzee, 522. 62 Blockmans en Prevenier, De Bourgondiërs, 218. 63 Blockmans, Metropolen aan de Noordzee, 521.

(19)

17 zijn.64 De Zeeuwen zouden zich bijvoorbeeld niet verantwoordelijk hebben gevoeld voor de

geldverslindende Utrechtse oorlog, wat een zaak zou zijn van Holland en de vorst.65 In de

dagvaarten is dit duidelijk terug te zien.

Begin september 1481 verschenen de Staten van Zeeland niet op een dagvaart uitgeroepen door aartshertog Maximiliaan over de ondersteuning van zijn oorlog met Utrecht te Den Haag. Tegenstanders van Maximiliaans halfbroer hadden de macht gegrepen in Utrecht, waarna de toestand escaleerde en in verwoestende burgeroorlog uitmondde.66

Twee weken na de eerste oproep kregen de Zeeuwse Staten bericht dat zij 2500 mannen moesten opbrengen voor deze oorlog.67 De Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde

kwamen zowel afzonderlijk als tezamen bijeen om dit verzoek te bediscussiëren, maar vonden geen geschikte manier om de financiën hiervoor bijeen te brengen.68 Op drie

verschillende momenten bracht het vroedschap van Leiden in 1482 en 1483 resoluties uit waarin zij hun onvrede over Zeeland uitten. Dit deden zij ten eerste omdat de Zeeuwen geen ondersteuning gaven in de oorlog, waardoor de lasten nu erg zwaar op Holland vielen. Ten tweede kwamen ze niet ter dagvaart, terwijl ze wel ingestemd hadden met de oorlog. Dit laatste is echter te betwijfelen, gezien de Staten van Zeeland niet op de betreffende dagvaart in 1481 aanwezig geweest lijken te zijn. Een kwestie van zwijgen is toestemmen? In hun tweede resolutie uit september 1482 benadrukten ze nogmaals dat Zeeland tekort was geschoten en een interventie van de vorst verwachtten. Dit lijkt echter niet gebeurd te zijn, want een jaar later bracht het vroedschap opnieuw een resolutie uit waarin ze hun hoop uitten dat de vorst Zeeland zou berechten met het betalen van een gedeelte van de onkosten van de oorlog tegen Utrecht.69 De eeuwenoude bond tussen Zeeland en Holland

stond dan ook onder druk. Uit Dagvaarten Zeeland blijkt geen verdere aanleiding voor de Staten van Zeeland en Holland om uiteen te gaan. Of de Utrechtse Oorlog een directe aanleiding hiervoor was, zoals historicus Peter Sigmond beargumenteert, is daarom te betwijfelen.70

64 Kokken, Steden en Staten, 120-122. 65 Sigmond, Zeemacht, 19.

66 C. Dekker, Ph.C.B. Maarschalkerweerd en J.M. van Winter, De Geschiedenis van de Provincie

Utrecht. Tot 1528 (Utrecht 1997) 189.

67 Dagvaarten Zeeland, 1067, 384-385; Dagvaarten Holland IV, 294: 334-342. 68 Dagvaarten Zeeland, 1069, 1070, 1071: 386-388.

69 Dagvaarten Zeeland, 1073: 388-389. 70 Sigmond, Zeemacht, 19.

(20)

18 In de jaren 1470 doorgingen de Staten van Zeeland een proces van verzelfstandiging, waarin het gewest door middel van interne centralisatie zichzelf eenduidig naar buiten presenteerde. Daarin meegenomen dat de Zeeuwen op de hoogte waren van de bijzondere positie die hun eilanden innamen ten opzichte van de grote handelscentra, is het enkel logisch dat het gewest zich los van Holland wilde worstelen. De Utrechtse Oorlog lijkt dan ook de druppel te zijn die de emmer deed overlopen. Volgens Sigmond en Smit, Burgers en Van der Vlist zouden de Staten van Zeeland en Holland elkaar enkel nog treffen in zaken waarin gemeenschappelijke belangen een rol speelden, of wanneer de Staten-Generaal, die sinds 1464 opereerde, zou vergaderen.71 Met deze uitspraak zijn de ontwikkelingen echter

tekort afgedaan. In de jaren 1480 en 1490 zouden de Staten van Zeeland en Holland elkaar vaak nog meerdere malen per jaar treffen. Kijkend naar enkel dagvaarten met betrekking op maritime security – waarvan het aantal de andere dagvaarten overschaduwt – is er namelijk geen duidelijk verschil te zien. De organisatie van maritime security was een zaak waarin beide gewesten een gemeenschappelijk belang hadden en samenwerking essentieel was. Van een grootse scheiding waar in de huidige literatuur naar verwezen wordt lijkt in de praktijk dan ook geen sprake te zijn geweest.

Na het aflopen van de Vlaamse Opstand in 1492 en de in 1493 gesloten Vrede van Senlis tussen Maximiliaan en Karel VIII van Frankrijk keerde de rust terug in de Nederlandse kustgewesten.72 Zo werd onder andere op 12 december 1494 zonder protest het

Groot-Privilege afgeschaft.73 Bijeenkomsten in de Staten-Generaal kwamen in de plaats van

gezamenlijke dagvaarten. Niet langer onder hertogelijke dwang, maar uit een eenheidsgevoel dat onder de Bourgondische gewesten was ontstaan. Volgens Blockmans en Prevenier kan er dan ook niet meer gesproken worden van ‘een personele unie van ver uit elkaar gelegen vorstendommen’, maar een ‘door de onderdanen in de Nederlanden zelf aangevoelde eenheid’.74 De Staten van Zeeland waren vanaf dan voornamelijk aanwezig, of

werden geacht aanwezig te zijn, in de Staten-Generaal. In 1488 werd uit eigen initiatief besloten dat deze jaarlijks zou vergaderen over verschillende supraregionale kwesties en de schending van privileges. Door de vele confrontaties met de vorst in de afgelopen decennia ontwikkelden de gewesten hun eigen visie op de inrichting van de staat en het uit te voeren

71 Smit, Burgers en Vlist, ‘Inleiding’, XXVIII. 72 Sicking, Neptune and the Netherlands, 482.

73 Kokken, Steden en Staten, 100; Blockmans en Prevenier, De Bourgondiërs, 229. 74 Blockmans en Prevenier, De Bourgondiërs, 231.

(21)

19 beleid, die ze door middel van de Staten-Generaal in de praktijk konden brengen.75 Uit

Zeeland namen hier vrijwel alleen steden deel, voornamelijk Middelburg, waarbij in hoge uitzondering de abt van Middelburg en enkele edelen de stad ondersteunden.76 In deze

periode verbeterde namelijk de onderhandelingspositie van de steden doordat zij financieel meer vermogend werden, wat hun dominantie in de Staten-Generaal kan verklaren.77 De

samenwerking met de Staten van Holland bleef in stand om het bestand met de Hanzesteden te onderhouden. De Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde werden enkel nog incidenteel genoemd en kwamen niet meer bijeen op de frequentie van de voorgaande decennia. De interne centralisering van de Staten van Zeeland lijkt dan ook grotendeels te zijn voltooid tegen het einde van de vijftiende eeuw.

In de eerste helft van de zestiende eeuw vormden de Staten een nieuw dagelijks bestuur van Zeeland. Dit bestond uit de stad Middelburg, de abt van Middelburg en de voornaamste edelen. Enkel voor het consenteren van de bede kwamen de gehele Staten nog bijeen.78 Mogelijk was dit gebaseerd op het oude gebruik dat alle ambachtsheren zich

moesten uitspreken over de bede.79 Het dagelijks bestuur van het Zeeuws gewest lag in

feite in handen van de Staten van Walcheren.80 Het vertrouwen vanuit de steden en edelen

werd geplaatst in een permanente vertegenwoordiging van het gewest, die ieders belangen op een juiste manier kon vertegenwoordigen. Dit vormde een belangrijke stap in de verdere centralisatie van de Staten.81 Iets dat enkel mogelijk kon zijn geweest als de bestuurlijke

instanties van Zeeland zich een geheel voelden, een proces dat met het bijeenkomen van Zeeland Bewesterschelde en Zeeland Beoosterschelde in 1323 is gestart en nog geen twee eeuwen later zo goed als voltooid was.

1.4 Het admiraalschap en de heren van Veere

Het waren niet enkel de Staten van Zeeland die zich bezighielden met maritime security. Ook de heren van Veere, in hun positie als admiraal, speelden hierin een belangrijke rol.82 In

Zeeland nam Hendrik van Borsele (ca. 1404-1474), heer van Veere, voor meerdere decennia

75 Blockmans, Metropolen aan de Noordzee, 530. 76 Ibidem, 588-589.

77 Steensel, Edelen in Zeeland, 192-193. 78 Lemmink, Staten van Zeeland, 146. 79 Steensel, Edelen in Zeeland, 190.

80 Sicking, ‘Ten faveure van Veere en de vorst’, 30. 81 Lemmink, Staten van Zeeland, 152.

(22)

20 in de vijftiende eeuw de leiding in de oorlogsvoering ter zee in naam van de Bourgondische vorsten. Door zijn bezittingen kon hij de gehele kust van Walcheren controleren – met uitzondering van de driehoek Middelburg-Arnemuiden-Rammekens – en daar handels- en oorlogsschepen uitrustten, kapersoorlogen voeren en vrijgeleiden verstrekken.83 Hendrik

van Borsele was benoemd als stadhouder-generaal en kapitein van de bewapening ter zee in Bourgondische dienst en was sinds 1438 actief als admiraal in Franse dienst.84 In maritiem

opzicht handelde Hendrik echter volledig zelfstandig, waar hij bijvoorbeeld los van Holland en Zeeland onderhandelde met Hanzesteden over de afhandeling van kaperskwesties en het sluiten van bestanden.85 Zijn scheepvaartactiviteiten maakten hem aldus tot een

onafhankelijke macht op zee.86 Voorafgaand aan de militaire confrontaties tussen de

Bourgondische landen en Frankrijk werd Hendrik van Borsele in 1468 door leden van de Orde van het Gulden Vlies – waar Hendrik sinds 1445 lid van was – aan de tand gevoeld over een mogelijke belangenverstrengeling. Hendrik verzekerde echter dat hier geen sprake van was en dat hij, ondanks tegenstand vanuit de Bourgondische adel, vasthield aan deze positie. Zo had Karel de Stoute in Hendrik geen exclusieve dienaar, maar een incidentele steun.87 Desalniettemin speelde Hendrik een belangrijke rol in de uitvoering van de

maritieme aspiraties van de Bourgondische hertogen. Zo nam hij het aanleveren en uitrusten van schepen en aanvoeren van vloten op zich.88 Voor andere Zeeuwse steden,

edelen en anderen met maritieme belangen vormde dit geen probleem. Zij konden meeprofiteren van de successen die Hendrik van Borsele boekte.89 Inwoners van Walcheren

hadden dan ook meer ontzag voor Hendrik dan voor de hertog zelf.90

In een poging om de maritieme invloed van de heren van Veere onder het Bourgondisch gezag te krijgen werd Hendriks zoon, Wolfert van Borsele (1430-1486), in 1466 benoemd tot Bourgondisch admiraal-generaal van de Nederlanden, waar de gewesten

83 Meij, J.C.A., de, ‘Oorlogsvaart, kaapvaart en zeeroof’ in: G. Asaert, J. van Beylen en H.P.H. Jansen,

Maritieme geschiedenis der Nederlanden (Bussum 1976) 313.

84 Sigmond, Zeemacht, 35.

85 L. Sicking, Zeemacht en Onmacht: Maritieme politiek in de Nederlanden 1488-1588 (Leiden 1995)

34.

86 Sicking, ‘Ten faveure van Veere en de vorst’, 28. 87 Sicking, Zeemacht en Onmacht, 36.

88 Sicking, ‘Ten faveure van Veere en de vorst’, 40. 89 Steensel, Edelen in Zeeland, 201.

90 M. Damen, De staat van dienst: De gewestelijke ambtenaren van Holland en Zeeland in de

(23)

21 van Holland, Zeeland, Artesië en Boulogne tot behoorden. Wanneer je als vorst de heren van Veere aan je zijde had, dan had je Zeeland in handen en deze vorstelijke benoeming lijkt op die kennis in te spelen.91 In de praktijk is het echter nog maar de vraag of deze

aanstelling veel heeft betekend. Tot Hendriks dood in 1474 lijkt Wolfert in zijn vaders schaduw te hebben gestaan, pas daarna kon Wolfert zichzelf hier pas van loswrikken. Zo werd hem in 1477 het stadhouderschap toegekend.92 Wolfert maakte echter de fout door

zich in de Hoekse en Kabeljouwse twisten te mengen in plaats van een onpartijdige positie in te nemen, zoals zijn vader altijd had gedaan. De vorst onthief Wolfert in 1480 dan ook uit zijn functie als admiraal en stadhouder. Met Wolferts dood in 1486 kwam een einde aan de dominantie van het huis Van Borsele als heren van Veere.93 Wolferts dochter en erfgename,

Anna van Borsele, trouwde met Filips van Bourgondië, heer van Beveren.

In januari 1485 werd een andere Filips, Filips van Kleef, tot admiraal van alle Nederlandse gewesten benoemd, inclusief Vlaanderen. In 1483 overleed namelijk Joost van Lalaing, sinds 1466 admiraal van Vlaanderen. Door de breuk van de aartshertog met Wolfert van Borsele, waren zodoende beide admiraalsambten vrijgekomen. Voor een korte periode was de heer van Veere niet langer ook de admiraal ter zee. Van Kleef sloot zich echter aan bij de Vlaamse rebellen en werd door Maximiliaan als volgt uit zijn functie gezet. Daarop stelde aartshertog Maximiliaan de nieuwe heer van Veere, Filips van Bourgondië-Beveren, aan als admiraal. De nieuwe admiraal was verwant aan de hertogelijke familie en met deze aanstelling verankerde de vorst het maritieme potentieel van de Staten van Zeeland in zijn familienetwerk.94 Tot aan de Nederlandse Opstand zouden de heren van Veere

onlosmakelijk verbonden zijn met het admiraalschap en daardoor onmisbaar zijn in de uitvoering van het maritiem beleid dat door de overheid werd gecreëerd.95 De positie van

de heren van Veere maakte van Walcheren de locatie voor rechtspraak in maritieme zaken, de organisatie van de kustverdediging en de bescherming ter zee tot diep in de zestiende eeuw.96

91 Damen, De staat van dienst, 170.

92 Sicking, ‘Ten faveure van Veere en de vorst’, 33. 93 Sicking, Zeemacht en Onmacht, 36-38.

94 Damen, De staat van dienst, 287. 95 Sicking, Zeemacht en Onmacht, 39-40.

(24)

22

1.5 Conclusie

Uit dit hoofdstuk is gebleken dat de Staten van Zeeland gedurende de vijftiende eeuw aan forse veranderingen onderhevig zijn geweest. Hierbij kan geconcludeerd worden dat de Staten van Zeeland vanaf de jaren 1470 een versneld proces van eenwording zijn doorgaan. Zo vond er interne centralisatie plaats, waarin de Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde een belangrijke rol vervulden. Door lokaal te vergaderen na afloop en voorafgaand aan dagvaarten met de Staten van Holland en in de Staten-Generaal kon het gewest zich als een sterk geheel presenteren. Daarnaast is in de dagvaartoproepen terug te zien dat de steden hier als gelijke van de edelen werden behandeld. De geestelijkheid had vrijwel geen inbreng in de dagvaarten die relevant zijn voor deze studie. De heren van Veere daarentegen vervulden een belangrijke positie in de maritieme zaken van het gewest door hun uitoefening van het admiraalsambt.

De scheiding met Holland maakte onderdeel uit van de verzelfstandiging van het Zeeuws gewest. Een proces dat tot een eind kwam in overleggen over bijdragen aan de Utrechtse Oorlog. In de praktijk heeft dit echter weinig verschil gemaakt, aangezien de Staten van Zeeland daarvoor vaker niet dan wel aanwezig waren op dagvaarten van de Staten van Holland. Beide Staten bleven daarnaast veelvuldig samenkomen over zaken waarin zij een gemeenschappelijk belang hadden, voornamelijk zaken met betrekking op maritime security. Een verschil tussen de jaren 1470 en 1480 is hierin dan ook niet op te merken.

Na afloop van de Vlaamse Opstanden en de vrede met Frankrijk keert er een zekere rust terug in Zeeland. De centralisatie vond in deze periode een verdere doorgang, waarmee er een permanente vertegenwoordiging werd opgebouwd. De Staten van Zeeland hebben dan ook een continu proces van ontwikkeling doorgemaakt, die in de periode tussen 1467 en 1492 in een hoger tempo heeft plaatsgevonden. In het algemeen praten over of verwijzen naar de Staten van Zeeland vraagt dan ook enige voorzichtigheid. Een voorzichtigheid die in veel werken niet naar voren is gekomen, maar wel van belang is voor een meer gedetailleerde bestudering van de Staten van Zeeland zoals deze in de volgende hoofdstukken naar voren zal komen.

(25)

23

Hoofdstuk 2 – Conflictpreventie

De periode 1467 tot 1492 werd getekend door oorlogen en sociale en economische crises.97

Zeeland zelf was echter zelden het toneel van onrust, zeker in vergelijking met de gewesten Holland en Vlaanderen.98 Desondanks waren de Staten van Zeeland betrokken bij meerdere

conflicten, waarvan er in dit hoofdstuk drie centraal zullen staan. Ten eerste was er een handelsconflict met de Hanze, ten tweede een internationaal conflict met Frankrijk en ten derde een intern conflict in de vorm van de Vlaamse Opstanden. Deze drie conflicten hadden elk een belangrijke gemeenschappelijke factor: ze vormden een bedreiging voor de maritieme activiteiten en veiligheid van Zeeland en haar inwoners. In dit hoofdstuk zal de rol van de Staten van Zeeland in deze drie conflicten onderzocht worden. Waren er bepaalde belangen in de conflicten die het handelen van de Staten beïnvloedden? Werd er afzonderlijk gewerkt aan oplossingen of werkten de Staten samen om tot een resolutie te komen? Hadden de Staten van Zeeland überhaupt enige zeggenschap in het verloop van de drie conflicten? Achtereenvolgens zullen de drie verschillende conflicten geanalyseerd worden om antwoorden op deze vragen te vinden.

2.1 Bestand na bestand: onderhandelingen met de Hanze

De relatie tussen de Nederlandse kustgewesten en de Wendische Hanze – bestaande uit de steden Lübeck, Hamburg, Lünenburg, Rostock, Wismar en Stralsund – was sinds de eerste Wendische oorlog (1438-1441) erg kwakkelend. In 1441 werd het eerste bestand gesloten, dat maar enkele jaren houdbaar was. Elke keer dat er opnieuw een bestand zou aflopen liepen de spanningen hoog op, waarbij kleine akkefietjes onvermijdbaar waren. Toch werd er telkens opnieuw een bestand gesloten.99 Beide partijen hadden klaarblijkelijk geen belang

bij een escalatie.100 Aan deze onnodige regelmaat kwam pas een einde toen de Staten van

Zeeland en Holland in januari 1479 – zestien maanden voor het aflopen van het bestand – bijeenkwamen en een onderhandelingsproces in gang wisten te zetten waardoor het volgende bestand meer dan tien jaar houdbaar was.101

97 Blockmans en Prevenier, De Bourgondiërs, 193.

98 A. van Steensel, ‘Bewoning en sociale structuren’ in: Brusse, P. en P. Henderikx, Geschiedenis van

Zeeland. Deel I: Prehistorie – 1550 (Zwolle 2012) 224.

99 Meij, ‘Oorlogsvaart, kaapvaart en zeeroof’, 311-313.

100 D. Seifert, Kompagnons und Konkurrenten. Holland und die Hanse im späten Mittelalter (1997)

320.

(26)

24 De Dagvaarten Zeeland geven twee dagvaarten om dit proces mee te kunnen analyseren. Wat opvalt is dat in beide oproepen het initiatief bij de Steden van Holland ligt. Heel verassend is dit niet, gezien Holland gedreven was in het concurreren met de Hanze.102

Het werpt echter wel de vraag op wat de rol van de Staten van Zeeland hier in was. Kijkende naar de geadresseerden is te zien dat de oproepen zijn gericht aan de steden van Zeeland. Zowel de edelen als de abt van Middelburg hadden in het onderhandelingsproces geen rol. Hiermee lijken de Staten van Zeeland als geheel geen invloed te hebben uitgeoefend op de onderhandelingsprocessen. Dit zou niet geheel onlogisch zijn, gezien de steden de faciliteiten hadden om Hanzehandelaren te verwelkomen. Eén van die steden valt in het bijzonder op: Zierikzee. De onderhandelingsprocessen werden besloten tijdens een bijeenkomst van 28 augustus tot 1 oktober 1479 in Münster. Vanuit Zeeland waren hier twee gedeputeerden bij, Peter Lamssen en Anthonis Lyebnissen, beiden afkomstig uit Zierikzee. Waarom was enkel Zierikzee in dit onderhandelingsproces betrokken? Een gevolg van centralisatie, of had de stad grotere belangen in de Hanze?

Te beginnen met de vraag waarom het Zeeuws gewest belang had bij een bestand met de Hanze uit het oogpunt van maritime security. In de bronnen zijn daar al vrij snel redenen voor te vinden. Zo blokkeerden in november 1470 verschillende Hanzeschepen de toegang tot de Schelde.103 Dergelijke acties brachten schade toe aan zowel koopvaardij als

visserij. De Staten van Walcheren kwamen bijeen om deze provocatie te bespreken, maar ondernamen zelf geen actie. Een secretaris van Adolf van Kleef, heer van Ravenstein en één van de voornaamste edelen op Walcheren, werd naar het hof gestuurd om de vorst in te lichten over de blokkade. De inhoud van gevoerde discussies over de afloop van dit conflict is onbekend. De Staten van Walcheren grepen – mogelijk uit onmacht – niet zelf in en kozen ervoor de situatie af te wachten. Het is goed mogelijk dat de Walcherse Staten, de aankomende onderhandelingen afwachtende, dit conflict niet verder wilden laten escaleren. Hiermee kond direct gevaar in de Scheldedelta worden ontweken. Duidelijk is dat de Hanze een dreiging kon vormen voor het functioneren van de Zeeuwse activiteiten ter zee.

Van deze dreiging waren zowel de Staten van Zeeland als Holland zich bewust. Dit leidde tot verschillende overleggen en toenaderingsgesprekken. Eind september 1471

102 Blockmans, Metropolen aan de Noordzee, 655. 103 Dagvaarten Zeeland, 873: 284.

(27)

25 kwamen de edelen en steden van Holland en Zeeland op verzoek van de steden bijeen in Den Haag. De reden hiervoor was dat het huidige bestand al in oktober zou verlopen. In de bronnen komt duidelijk naar voren dat de Staten zich op deze dagvaart afvroegen hoe zij zichzelf het best konden verdedigen als de Wendische steden in oproer kwamen. 104 De

routineuze wijze waarop bestanden werden gesloten is in deze periode duidelijk terug te zien. Deze spanningen zouden blijven voortduren, maar tot een conflict is het in deze onderzoeksperiode niet gekomen.

De bestanden werden veelal gesloten onder bepaalde voorwaarden. Hoewel exacte details hierover in Dagvaarten Zeeland ontbreken, kan er aan de hand van de inbreng in enkele onderhandelingsprocessen ontleed worden hoe de relatie tussen Zeeland en Holland in het gezamenlijke optreden tegenover de Hanze in elkaar stak. In de periode tussen 16 juli 1473 en 13 april 1474 werden er door de vorst en steden een vijftal dagvaarten geconvoceerd.105 Deze dagvaarten waren onderdeel van toenaderingsgesprekken tussen de

Engelsen en de Wendische Hanze, die sinds 1469 in oorlog waren en in 1472 aan een vredesoverleg waren begonnen.106 De oorlog had ook invloed op de relatie tussen de

Bourgondische gewesten en de Hanze, welke op dat moment dan ook erg gespannen was.107 Zeeuwse en Hollandse handelaren waren hierin niet onschuldig. Onder de naam van

Kampen – een Nederlandse Hanzestad – dreven zij handel in de Oostzee en ontweken ze het stapelrecht van de Hanze te Brugge, waarmee zij de Hanze-statuten overtraden.108 Alle

vergaderingen vonden plaats in Utrecht, waar de edelen en steden vanuit Zeeland en Holland tezamen met gedeputeerden van de Hanzesteden en Engelsen bijeenkwamen om te praten over een verlenging van het bestand. Op twee punten waren er onderling geschillen: de Hanzesteden wilden hun nieuw verkregen stapelrechten te Brugge niet opheffen en Holland had bezwaren op de relaties van de Hanze met de gewesten Utrecht en Gelre. Doordat op deze punten geen overeenkomst bereikt kon worden werd er een tijdelijk bestand gesloten van één jaar.

104 Dagvaarten Zeeland, 888: 288; Dagvaarten Holland III, 137: 125-126.

105 Dagvaarten Zeeland, 922, 926, 927, 930, 933, 935: 306, 309-311; Dagvaarten Holland III, 249,

255, 262, 272, 274, 278: 268-270, 275-279, 284-287, 294-295, 300.

106 J. Sarnowsky, ‘The ‘Golden Age’ of the Hanseatic League’, in: D. J. Harreld, A Companion to the

Hanseatic League (Leiden 2015) 98.

107 J. Paviot, La Politique Navale des Ducs de Bourgogne 1384-1482 (Lille 1995) 248. 108 Z.W. Sneller, Walcheren in de vijftiende eeuw (Utrecht 1916) 114-115.

(28)

26 In dit bestand is de behoefte aan een vreedzame relatie door alle betrokken partijen af te leiden. De inbreng van de Staten van Zeeland is vanuit de bronnen te reduceren tot het aanleveren van een klachtenlijst, zodat deze in het overleg meegenomen kon worden. Dit waren echter geenszins de onderhandelingsopbrekende punten waarin Holland stug stand hield. Uiteindelijk werd in 1474 de Vrede van Utrecht gesloten, waarmee de vrijheid in de Oostzeehandel werd bevestigd.109 Deze vrede betekende tevens het einde van het gouden

tijdperk van de Hanze.110 In plaats van vooruit te streven bleef de Wendische Hanze steken

in hun vroegere privileges. Op basis hiervan voerden ze een agressieve politiek met Holland en Zeeland.111 De Nederlandse kustgewesten streefden de Hanze dankzij een meer flexibele

insteek dan ook snel voorbij.112 Dit betekende dat in de volgende overleggen Zeeland en

Holland meer gewicht in de onderhandelingen konden leggen. Het initiatief hierin lijkt echter voornamelijk uit Holland te komen. De Zeeuwen lijken enkel uit te zijn op het voort laten duren van een vreedzame verstandhouding tussen alle partijen.

Deze houding zou uiteindelijk tot een verminderde betrokkenheid leiden. Twee decennia later, in 1496, laat aartshertog Filips de Goede namelijk weten ontevreden te zijn over de betrokkenheid van de Staten van Zeeland. In een dagvaart over een niet verder gespecificeerde ‘kwestie met Danzig’ te Den Haag, uitgeroepen door de stadhouder en de Raad van Holland en Zeeland, blijken de Staten van Zeeland wat betreft aanwezigheid in gebreke te blijven. Filips stuurt daarop een dreigplakkaat naar verschillende leden van de Staten van Zeeland. Weigerden de Staten de dagvaart te attenderen dan zou Filips schade berokkenen aan de inwoners van Middelburg en een strafproces in gang zetten. Hierop werd de baljuw van Middelburg per direct naar Den Haag gezonden om de Staten te representeren.113 Uit dit voorval is op te maken dat de Staten van Zeeland weinig

betrokkenheid leken te voelen met de Hanzeonderhandelingen. Voorgaande voorbeelden ondersteunen de stelling dat de Hanze tegen het eind van de vijftiende eeuw vrijwel geen zaak meer van de Staten van Zeeland was. Daarnaast begonnen Zeeland en Holland in de

109 Paviot, Politique Navale, 248. 110 Sarnowsky, ‘Golden Age’, 99.

111 M. North, ‘The Hanseatic League in the Early Modern Period’, in: D. J. Harreld, A Companion to

the Hanseatic League (Leiden 2015) 101.

112 Sicking, Zeemacht en Onmacht, 107. 113 Dagvaarten Zeeland, 1303: 572.

(29)

27 periode na 1492 als vrachtvaarders definitief de Hanzesteden te overtreffen.114 De focus van

Zeeland lag op de handel met Engeland en de Atlantische kust, waar Holland meer gedreven was in de Oostzeehandel en dus direct met de Hanze concurreerde. De gezamenlijke onderhandelingen waren echter essentieel in het behouden van een vreedzame relatie. Toch lijken de Staten van Zeeland zich daar minder betrokken tot te voelen, waardoor ze sneller genoegen namen met gestelde voorwaarden en de figuurlijke afstand tussen de Staten en Hanzebetrekkingen toenam.

In letterlijke zin valt eveneens een afstand tussen de Staten van Zeeland en de Hanzeonderhandelingen waar te nemen. Als er gekeken wordt naar de locaties van deze vergaderingen valt op dat er – op één lokaal overleg na – geen dagvaart over en met de Hanze in Zeeland plaatsvond. Voor overleg met de Hanzesteden werd gekozen voor neutrale plaatsen als Brugge en Bergen op Zoom. In onderlinge overleggen tussen de Staten van Zeeland en Holland werd in de regel Den Haag als vergaderplaats gekozen. Dit heeft echter een logische verklaring, gezien deze dagvaarten – op enkele incidenten na – werden uitgeroepen door de Raad van Holland en Zeeland, welke in Den Haag zetelde. Wel onderstreept het nogmaals dat Hanzebetrekkingen voor de Zeeuwse Staten een ver-van-huis aangelegenheid waren, ondanks dat negatieve consequenties wel tver-van-huis gevoeld werden. Het creëren van een dergelijke afstand kan ook wijzen op een mogelijke verdedigingstechniek, zodat negatieve repercussies niet direct op Zeeland werden geuit.

Eén van de Zeeuwse steden voelde zich echter wel opvallend meer betrokken tot de Hanze dan andere leden van de Staten van Zeeland. In het eerder behandelde voorbeeld kwam al naar voren dat gedeputeerden uit Zierikzee de onderhandelingen te Münster in 1479 bijwoonden als enige Zeeuwen. Dit bestand werd eveneens in de naam van de Staten van Zeeland door enkel Zierikzee bezegeld. Gewoonlijk zou Middelburg ook een dergelijk bestand bezegelen, waarmee de hoofdsteden van Zeeland Beoosterschelde en Bewesterschelde namens hun eigen Staten akkoord konden gaan. Het bestand van 1480 is hier de enige uitzondering op. In 1504 zijn het namelijk weer gedeputeerden uit Middelburg en Zierikzee die door aartshertog Filips de Schone werden aangewezen als Zeeuwse gedeputeerden voor een overleg met de Wendische Hanze te Münster. De expliciete vermelding dat deze heren door de aartshertog waren uitgekozen kan erop wijzen dat de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bijstand in de vorm van ondersteuning bij het opstellen van voorstellen, amendementen en moties kan verleend worden door ambtenaren die onder het gezag van Provinciale Staten

Ten aanzien van de risico's als gevolg van de activiteiten zijn wij van mening dat wanneer binnen de inrichting conform de aan deze vergunning verbonden voorschriften en andere

De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.10 Wabo

Plaatselijk wordt, binnen de contour van de sterke arseenverontreiniging, een lichte verontreiniging aangetoond met kwik en zink en plaatselijk wordt een sterke

Dit betekent dat belanghebbenden die de beschikking niet hebben aangevraagd, indien aan de voor- waarden van artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht wordt voldaan, in de

• Binnen een half jaar na afronding van de sanering dient een evaluatierapport (in drievoud) aan ons te worden toegezonden, waarbij afzonderlijk wordt gerap- porteerd over de

Met het evaluatieverslag van De Klerk Milieuadvies te Bergen op Zoom naar aanleiding van de uitge- voerde sanering op de locatie Zaaihoekweg te Vlissingen (kadastraal bekend

Met het evaluatieverslag op grand van de Wet bodembescherming van provincie Zeeland (opgesteld door ABO Milieuconsult B.V.) naar aanleiding van de uitgevoerde sanering van de grand