• No results found

Hoofdstuk 3 – Bescherming ter zee

3.3 Organisatie in tijden van chaos

Zoals in het vorige hoofdstuk al werd genoemd, was er na de dood van Karel de Stoute van een Bourgondisch leger weinig sprake meer. Het betekende een vuurdoop voor de Staten- Generaal, die het nu op zichzelf nam om zich tegen de Fransen te bewapenen. De Staten- Generaal stelden al snel voor dat er een troepenmacht van 34.000 man op de been zou worden gebracht, waaraan Holland en Zeeland gezamenlijk 6000 man zouden bijdragen. Deze beslissing werd volgens Kokken al genomen voordat de Hollanders er waren, wat aangeeft dat iemand dit akkoord voor hen had gesloten. Gezien er wel Zeeuwse gedeputeerden aanwezig waren lijkt het erop dat zij deze keuze maakten in naam van hun gebruikelijke partners. Vanuit Holland werd hier zonder protest mee akkoord gegaan. Het aantal soldaten werd uiteindelijk verminderd tot 5000 man, waarbij 36 oorlogsschepen ten behoeve van maritieme bescherming uitgerust zouden worden.197 In samenwerking met

Brielle zouden de Zeeuwen twaalf van deze schepen uitrusten.198 De goede band die de

Staten van Zeeland en Holland op maritiem gebied hadden opgebouwd lijkt zich in een

197 Kokken, Steden en Staten, 56.

52 vanzelfsprekende samenwerking te hebben geresulteerd. Het gezamenlijke optreden kon in het algemeen succesvol worden genoemd, ondanks enkele tegenslagen. Zo waren de intenties van de Staten met deze verdedigingsmaatregelen goed bedoeld, het onderscheid tussen vijandelijke en niet-vijandelijke schepen wilde nog wel eens vervagen onder de op buit beluste bemanningen. Neutrale Engelse, Bretonse en Genuese schepen waren hier nogal eens de gedupeerden van.199 Zo werd er op 2 november 1478 in Den Haag een

rechtspraak gehouden over de kraak van Hollands-Zeeuwse vloot op een Genuees schip. Aangezien Genua neutraal was in de Bourgondisch-Franse oorlog was dit een schending van haar rechten en moest een proces volgen.200

De jaren 1477 tot 1482 stonden in het teken van de bewapening en beveiliging ter zee. De Staten van Zeeland individueel, maar ook tezamen met de Staten van Holland, kwamen in deze periode meerdere malen bijeen om de maritieme maatregelen te bediscussiëren.201 Wederom is te zien dat de steden, op lokaal niveau enkele keren

aangevuld door de kustdorpen, de leiding namen in de organisatie. Pas wanneer de afhandeling van de financiën werd besproken werden de abt en edelen opgeroepen.202 De

grote vraag die in deze periode echter steeds opduikt is hoe de beveiliging en bewapening bekostigd moest worden. Tolheffing op de haring en het uitvaardigen van ordonnanties zijn enkele van de middelen waarmee de benodigde gelden werden verkregen. Het is niet verrassend dat de financiering van beschermingsmaatregelen in deze chaotische tijden hoofdzaak waren voor de Staten. De belastingdruk was onder het graafschap van Karel de Stoute verdrievoudigd en het einde van de problematiek was nog niet in zicht.203

De Nederlandse kustgewesten namen niet enkel een defensieve houding aan op het gebied van maritieme organisatie. In 1480 werd een groots opgezette aanval op de Fransen georganiseerd. In het voorjaar werden er door de vorst meerdere dagvaarten geconvoceerd, waarbij er over een nieuwe bewapening ter zee werd gesproken.204 Begin

199 Gelderblom, Cities of Commerce, 221.

200 Dagvaarten Zeeland, 1014:350-351; Dagvaarten Holland IV, 69: 113. 201 Dagvaarten Zeeland, 986, 991, 992: 336-338.

202 Dagvaarten Zeeland, 999, 1000, 1001, 1002, 1004, 1005: 340-343; Dagvaarten Holland, Deel IV,

36, 38, 40, 42, 44: 59-67, 70-79.

203 Parmentier, J., ‘Een Maritiem-Economische schets van de Deltahavens, 1400-1800’ in: M. Ebben

en S. Groenveld, De Scheldedelta als verbinding en scheiding tussen Noord en Zuid, 1500-1800 (2007) 15.

204 Dagvaarten Zeeland, 1042, 1043, 1044: 360-363; Dagvaarten Holland IV, 203, 204, 211: 228-232,

53 juni kwamen de steden en edelen van Zeeland bijeen in Yersekeroord om te praten over de uitreding en het zeewaarts opstellen van de bewapening en oorlogsschepen.205 Op 8 juni

staan de aartshertog en hertogin het verzoek van edelen en steden van Holland, Zeeland en West-Friesland toe, om een kraak op te zetten en hiervoor zestien oorlogsschepen uit te rusten. Vanuit de gewesten werd er namelijk geklaagd over het feit dat door Frankrijk ingehuurde zeerovers en oorlogsschepen zich liggend hielden in de zeegaten en havens, en loerden op wegvoerende vissers en kooplieden. Het tot zinken brengen van deze schepen, ontvoeringen en het eisen van grote lossommen waren hierbij geen ongebruikelijke praktijken. Dit had als resultaat dat haringvissers niet meer uit durfden te varen. De geplande aanvallen waren niet alleen bedoeld om de zeegaten veilig te houden. De kustgewesten hoopten zo ook een signaal af te geven.

Van de in totaal zestien schepen met een totale bemanning van 2290 man zouden de steden van Zeeland er vijf uitrusten. Tien schepen werden door Holland en West-Friesland samen uitgerust en Brielle nam één schip op zich. Binnen de steden van Zeeland waren de verantwoordelijkheden weer verder onderverdeeld in groepen. De steden Middelburg, Arnemuiden en Zoutelande; Zierikzee, Tholen en Westerschouwen; Reimerswaal, Goes en Kortgene; en Veere en Vlissingen, leverden elk één schip met 160 man. De kustdorpen Westkapelle en Domburg leverden samen een schip van 100 man en Brouwershaven leverde een schip van 60 man.206 Wederom geven de bronnen geen antwoord op de vraag

naar het verloop van de kraak. De Meij meldt echter dat in deze periode de Staten van Vlaanderen, Holland en Zeeland succesvol samenwerkten, waarbij van een ‘nationale oorlogsvloot’ gesproken kon worden. Kusten werden efficiënt bewaakt, haringbuizen en koopvaarders werden gekonvooieerd, de Fransen werden beroofd en de stad Dieppe werd zelfs geplunderd.207 Dit doet vermoeden dat de hiervoor besproken kraak een succesvolle

afloop heeft gehad en mogelijk zelfs de stad Dieppe heeft aangedaan. Pas in februari 1481 vond er overleg plaats tussen de Staten van Zeeland en Holland over de afrekening, waar ze in juni dat jaar nog steeds niet geheel over uit waren. Dat de afrekening van de bewapening zo veel tijd in beslag nam zou komen doordat onder de onderzaten van onder andere de heer van Veere niet genoeg bede geïnd zou zijn. Eind augustus 1481 kwamen de steden van

205 Dagvaarten Zeeland, 1046: 364-365. 206 Dagvaarten Zeeland, 1047: 365-369.

54 Zeeland en Holland voor de laatste keer bijeen om de financiën definitief af te handelen.208

Een nieuwe bewapende vloot werd pas een jaar later uitgerust.

In de maanden juni en juli van 1482 werd er opnieuw tussen de steden van Zeeland en Holland gesproken over maritieme maatregelen om zich tegen de Franse agressie te kunnen wapenen. Een ordonnantie werd halverwege juli opgesteld om met het lastgeld op haring en andere goederen de bewapening te financieren. Deze werd op 19 juli door het Hof van Holland in naam van aartshertog Maximiliaan goedgekeurd. In totaal werden er twaalf schepen uitgerust, waarvan vier door Zeeland. Middelburg, Reimerswaal en Goes leverden een hoofdschip met 300 bewapenden, Zierikzee een schip met 150 man, Veere met toebehoren een schip van 200 man en nog een klein schip van 60 man. Op 9 augustus zouden de oorlogsschepen vertrekken.209 In de nasleep hiervan kwamen de Staten van

Zeeland nog eenmaal op lokaal niveau samen om te spreken over de financiering.210 De

resultaten die deze vloot heeft geboekt zijn onbekend, maar deze maritieme bescherming weerhield de Staten er niet van op hun hoede te zijn voor wraakacties. De rentmeester van Bewesterschelde werd er namelijk in september 1482 van op de hoogte gesteld middels de vorstelijke rentmeester dat de Fransen meer troepen te water aan het uitrusten waren dan voorheen, waarbij werd verwacht dat zij een inval wilden doen in Zeeland.211 De

bescherming van de kusten werd op deze dagvaart besproken, maar details ontbreken. Ondanks het bieden van succesvolle weerstand vormden de Fransen in de gehele periode 1477-1482 een groot gevaar en bleven de Staten op hun hoede voor elke vorm van Franse agressie.

Uit deze paragraaf blijkt dat ondanks de ontstane chaos na de dood van Karel de Stoute de Staten van Zeeland en Holland zich al vrij snel tegen de Fransen wisten te bewapenen. Onder leiding van de steden werden er schepen uitgerust, waarbij de abt en edelen zich voornamelijk met de financiële afhandeling hiervan bezighielden. Enkele malen werden de bijeenkomsten van de steden aangevuld met de kuststeden, die ook deelden in de kosten van de maritieme organisatie. In tegenstelling tot de jaren voorafgaand aan Karels dood namen de Staten een aanvallende houding in. Zo werd er gesproken over bewapening

208 Dagvaarten Zeeland, 1053, 1060, 1061, 1062, 1066: 372, 377-378, 384; Dagvaarten Holland IV,

257, 282, 284, 285, 293: 291-294, 316-328, 333.

209 Dagvaarten Zeeland, 1085: 394; Dagvaarten Holland IV, 355: 426-429. 210 Dagvaarten Zeeland, 1086: 394-395.

55 in plaats van bescherming, waarvan het verschil in de hiervoor besproken overleggen tussen Karel en de steden in 1475 duidelijk werd. Daarnaast ondernamen de Staten met steun van de vorst een heuse wraakactie, waarbij er zelfs op Frans grondgebied werd aangevallen. De observatie van Sicking en Van Vliet dat in de periode 1477-1482 er geen gewestoverstijgende samenwerking plaatsvond ten behoeve van de haringvisserij is dus onjuist.212 Met Vlaanderen mocht dan enkel in de vorm van de Staten-Generaal

samengewerkt worden, de Staten van Zeeland en Holland hielden er een broederlijke relatie op na. Sterker nog, afzonderlijk hebben de Staten van Zeeland geen enkel schip uitgerust.

Was deze manier van organisatie echter houdbaar? Een conflict over de Utrechtse Oorlog maakt in 1482 een voorzichtig eind aan de nauwe band tussen Zeeland en Holland. Daarnaast zorgde de strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen voor verdeeldheid binnen de Staten. Wat voor invloed hadden deze gebeurtenissen op de bescherming en beveiliging van haringvisserij en koopvaardij in een periode van oorlog en rebellie?