• No results found

Hoofdstuk 3 – Bescherming ter zee

3.5 De ordonnantie op de Admiraliteit

Na zijn vrijlating liet Maximiliaan van Oostenrijk samen met zijn zoon Filips de Schone een ordonnantie op de Admiraliteit uitvaardigen. Hiermee werd een poging ondernomen om een maritiem beleid te ontwikkelen en het jonge admiraalschap van Filips van Bourgondië- Beveren, heer van Veere, te bekrachtigen. De voormalig admiraal Filips van Kleef had namelijk de kant van de rebellen gekozen en was daarmee uit zijn functie ontheven. Met de ordonnantie werden voor het eerst de bevoegdheden van de admiraal duidelijk omschreven. Zo kreeg de admiraal verregaande rechten, zoals de jurisdictie op zee in zowel oorlogs- als handelskwesties en had hij het commando over de vloot. Praktijken als kaapvaart en piraterij moesten hierdoor op effectieve wijze worden tegengegaan, wat ten goede zou komen van de welvaart van de kustgewesten. Enkel agressie naar buiten was de admiraal verboden, waarmee de overheid in de praktijk het geweldsmonopolie behield.224

Met de ordonnantie op de Admiraliteit nam de vorst de touwtjes in handen wat betreft maritieme organisatie. Zo laat Maximiliaan al in augustus 1488 een plakkaat rondbrengen waarin hij Zeeuwse vissers opdroeg zich gereed te maken voor de haringvangst en de vissers toezei oorlogsschepen uit te rusten om de visserij te beschermen. Hierin was ook een rol voor de Staten van Zeeland weggelegd, zij moesten een bede van 29.000 pond opbrengen om deze bescherming gedeeltelijk te financieren. 225 Ondanks dat

de Staten van Zeeland betrokken werden, hadden zij geen grootse inbreng. Maximiliaan

224 Sicking, Zeemacht en Onmacht, 45-46. 225 Dagvaarten Zeeland, 1178, 1179: 465-470.

60 neemt het heft in eigen hand en maakt in alle waarschijnlijkheid direct gebruik van de diensten van zijn nieuwe admiraal ter zee.

De tweede Vlaamse Opstand was ook met bijstand van de vorst en de admiraal niet zonder problemen. In september 1488 en maart 1489 waren er wederom dreigingen van invallen vanuit Frankrijk en Vlaanderen.226 In het voorjaar en de zomer van 1489 namen de

steden van Zeeland en Holland het daarnaast weer op zichzelf om de bescherming van de haringvisserij te organiseren. Na drie onderlinge dagvaarten werden pas daarna de edelen betrokken in een proces waarin geen opmerkelijke zaken voorkwamen.227 In 1490 kwamen

de Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde samen om met de admiraal de beveiliging ter zee te bespreken, onduidelijk is of dit overleg wat opleverde.228 De laatste

keer dat de Staten van Zeeland zich actief met de beveiliging ter zee bezighielden was in 1491, toen het resultaat van stukgelopen bemiddelingsgesprekken met Filips van Kleef werd besproken.229 Het is een weinig glorieus einde na jaren van maritieme organisatie door de

Staten van Zeeland.

Deze paragraaf illustreert dat de wettelijke centralisatie van het maritiem beleid door de ordonnantie op de Admiraliteit als gevolg had dat de Staten van Zeeland vanaf 1491 niet meer samen zijn gekomen om onderwerpen als de bescherming ter zee te bediscussiëren. Tijdens de dagvaarten in 1490 had de admiraal een duidelijke rol, wat toonaangevend was voor de richting waarin het maritiem beleid zich zou ontwikkelen. 230

Als verantwoordelijke voor het gehele zeewezen zou voortaan naar het admiraalschap gekeken worden voor de bescherming en beveiliging ter zee. De rol van de Staten van Zeeland hierin is in het laatste decennium van de vijftiende eeuw dan ook non-existent, wat in fel contrast staat met de voorgaande decennia. Hierin speelt ook de beëindiging van het Franse en Vlaamse conflict een rol. In de hierop volgende rustige periode was bescherming ter zee vermoedelijk niet nodig. Hiermee kwam tevens een voorlopig einde aan de intensieve samenwerking met de Staten van Holland, die vrijwel consistent aanwezig was in de uitvoering van maritieme beschermingsmaatregelen gedurende de afgelopen decennia.

226 Dagvaarten Zeeland, 1181, 1193: 471, 479.

227 Dagvaarten Zeeland, 1195, 1196, 1197, 1200, 1201, 1204, 1205, 1206: 481-486; Dagvaarten

Holland IV, 734, 742, 743: 894, 907-917.

228 Dagvaarten Zeeland, 1211, 1212: 496-497. 229 Dagvaarten Zeeland, 1220: 507-508. 230 Dagvaarten Zeeland, 1211, 1212: 496-497.

61

3.6 Conclusie

De organisatie van de bescherming van visserij en koopvaardij blijkt een handeling te zijn geweest die de Staten van Zeeland consistent met de Staten van Holland uitvoerden. Op enkele incidentele uitzonderingen na wijken beide Staten niet van elkaars zijde in de bescherming ter zee. Een enkele maal werd er actief met enkel de Staten van Vlaanderen samengewerkt, tijdens de andere keren waren ook de Staten van Holland hiermee gemoeid. Actieve samenwerking met de Staten van Brabant is non-existent. Het uiteengaan van de Staten van Zeeland en Holland in 1482 weerhoudt de Staten er niet van uiteindelijk toch weer samen te komen, ondanks dat de samenwerking moeizaam verloopt. De drie jaren waarin in de jaren 1480 niet werd samengewerkt, waren ook drie jaren waarin er een tijdelijke vrede met Frankrijk was gesloten en bescherming ter zee – wat tot dan toe altijd gericht was tegen Franse agressie – niet nodig bleek.

Bij de broederlijke samenwerking tussen de Staten van Zeeland en Holland moet echter wel een kanttekening geplaatst worden. Volgens Kokken werden grote en kleine Zeeuwse steden incidenteel met de Staten van Holland opgeroepen voor zaken als de bescherming van de haring- en koopvaart en kwesties inzake de buitenlandse handel.231 De

Staten van Holland waren op diverse fronten actief, terwijl er aan de hand van de Dagvaarten Zeeland geconcludeerd kan worden dat de Staten van Zeeland tussen 1467 en 1492 zich voornamelijk met maritime security bezighielden. De Zeeuwse Staten waren voortdurend intern of met de Staten van Holland in overleg over ofwel een bestand met de Hanze, dan wel de bescherming van de haringvisserij en koopvaardij. Enkel vanuit de Zeeuwse positie gekeken waren de Staten van Zeeland en Holland dan ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vanuit de Hollandse positie was dit niet het geval.

Intern namen vanuit de Staten van Zeeland de steden een leidende rol in de organisatie van de maritieme bescherming, welke vrijwel enkel uit het konvooieren van koopvaardij en visserij bestond. Niet enkel de grafelijke steden, maar ook de kleine steden en kustdorpen werden betrokken in zowel de organisatie als het uitrusten van de beschermingsvloot. De abt van Middelburg en de edelen werden vaak alleen opgeroepen om besluiten te nemen betreffende de financiering van een dergelijke onderneming. Van

62 een feodale organisatie waar De Meij over spreekt is dan ook geen sprake.232 Ondanks de

hevige factiestrijd ten tijde van de Vlaamse Opstanden zijn hier binnen de Staten van Zeeland geen zichtbare gevolgen van. Zo lijkt bijvoorbeeld Zierikzee actief te blijven deelnemen aan dagvaarten omtrent de bescherming ter zee, ondanks de ondersteuning die de stad aan de Vlaamse opstandelingen gaf. Dit is toonaangevend voor de interne cohesie van het Zeeuws gewest, dat ondanks interne verschillen zichzelf nog steeds als één geheel wist te organiseren.

De oplettende lezer is al opgevallen dat in de besprekingen van de voorgaande organisatieprocessen de heren van Veere uit het geslacht Van Borsele vrijwel niet naar voren zijn gekomen. Uit de bronnen blijkt dat zij vrijwel geen invloed uitoefenden op de organisatie van de maritieme bescherming, daar dit voornamelijk een aangelegenheid was van de steden. Mogelijk waren Hendrik en Wolfert van Borsele wel betrokken in de uitvoering, zoals uit andere voorbeelden is gebleken.233 De positie die deze heren van Veere

innamen had dan ook een praktisch uitgangspunt.

Dit veranderde in 1485, toen een centrale admiraal ter zee werd ingesteld die langzaam de bekommeringen van de Staten over maritieme bescherming overneemt. Zo hield eerst Filips van Kleef en vervolgens Filips van Bourgondië-Beveren zich actief bezig met het organisatieproces. Met de ordonnantie op de Admiraliteit in 1488 werd de positie van de admiraal enkel versterkt en daarmee tevens de invloed die de overheid in maritieme zaken had bekrachtigd. De ordonnantie op de Admiraliteit lijkt het takenpakket van de Staten van Zeeland tot in ieder geval 1506 ingrijpend te veranderen. Hierin speelt ook mee dat dankzij de vrede met Frankrijk en het neerslaan van de Vlaamse Opstanden een dergelijke bescherming niet meer nodig werd geacht. Ook nadat in 1482 een periode met vrede tussen de Bourgondische landen en Frankrijk aanbrak maakten de Staten geen aanzet om de maritieme activiteiten te beschermen. Beide ontwikkelingen zullen er aan hebben bijgedragen dat tot in ieder geval 1506 de Staten van Zeeland zich niet over bescherming ter zee zouden bekommeren.

232 Meij, ‘Oorlogsvaart, kaapvaart en zeeroof’, 315.

233 Ibidem. Hendrik van Borsele voerde in 1468 een oorlogsvloot aan die door Karel de Stoute was

georganiseerd om een alliantie tussen de Engelse graaf van Warwick en de Franse koning tegen te gaan. In 1471 neemt Hendrik ook de leiding over de beschermingsvloot die met de Staten van Vlaanderen werd uitgerust.

63 Kan er geconcludeerd worden dat er sprake was van een maritiem beleid? Daarop is het antwoord negatief. Pas met de ordonnantie op de Admiraliteit werd er vorm gegeven aan het maritieme handhaven, welke door de vorst werd gecentraliseerd. Duidelijk is dat de Staten zelf enkel gemachtigd waren om op defensieve wijze op te treden. Om daadwerkelijk agressie naar buiten te tonen, zoals in de kraak op Frankrijk van 1480, was er vorstelijke toestemming nodig. Dit was de enige regelgeving omtrent de bescherming ter zee. Daarnaast stond het de Staten vrij om deze te organiseren naar hun wensen en financiële mogelijkheden. Elk onderhandelingsproces werd weer op een andere manier ingevuld en aan de situatie aangepast. Een patroon is uit het huidige bronmateriaal niet af te leiden.

64

Hoofdstuk 4 – Kustverdediging

Zoals in de inleiding is besproken, is het begrip maritime security drieledig. In de voorgaande twee hoofdstukken zijn al twee aspecten onderzocht: het voorkomen van conflicten en bescherming ter zee. In dit hoofdstuk zal het derde onderdeel aan bod komen, namelijk de kustverdediging. Van de drie aspecten van maritime security kwam kustverdediging het minst aan bod. Is kustverdediging daarmee ondergeschikt aan bescherming ter zee? Sicking concludeerde al dat er door maritiem krachtige gebieden een lagere prioriteit werd gegeven aan de kustverdediging. Wanneer deze gebieden zich op zee bedreigd voelden, prefereerden ze hun budget te spenderen aan zeewaardige oorlogsschepen in plaats van versterkingen aan de kust.234 Is dit verband ook in deze periode terug te vinden? Daarnaast

was sinds oudsher de kustverdediging een aangelegenheid van de aan de kust geleden steden. Zij werden door de staat verantwoordelijk gehouden om de verdediging te organiseren.235 Waren het dan ook enkel de kuststeden die betrokken waren bij de

kustverdediging, of werd er ook vanuit andere hoeken ondersteuning geboden? Door het bestuderen van verschillende dagvaarten uit Dagvaarten Zeeland zal een duidelijk antwoord op voorgaande vragen geformuleerd kunnen worden.

4.1 Invallen en plunderingen

De eerste keer dat er in de dagvaarten gesproken werd over de kustverdediging was in augustus 1474. De rentmeester van Bewesterschelde convoceerde de steden van Zeeland en andere ongenaamde personen te Middelburg om zichzelf voor te bereiden op een Franse inval. Uit de bronnen blijkt in ieder geval de aanwezigheid van Middelburg en Vlissingen. Het is lastig na te gaan of ook steden buiten Bewesterschelde, of zelfs Walcheren, werden opgeroepen. Op 7 augustus werd er in de avond bijeengekomen, op 8 augustus werden er al resoluties genomen door de gedeputeerden om Walcheren te kunnen verdedigen.236 In

totaal werden er 500 gewapende ruiters ingehuurd en geschut, lansen en bogen aangeschaft. Deze wapens waren kostbaar en kwamen vaak op rekening van de Staten te staan.237 Daarnaast stelden de abt van Middelburg, kapitein-generaal van de Nederlanden

Adolf van Kleef, de stadhouder en de stad Middelburg enkele kannonen beschikbaar voor

234 Sicking, Neptune and the Netherlands, 302. 235 Ibidem, 301.

236 Dagvaarten Zeeland, 939: 314. 237 Steensel, Edelen in Zeeland, 198.

65 gebruik. Tot slot moesten uit verschillende dorpen en steden zich een bepaald aantal bewapende mannen gereed houden. Deze dagvaart weergeeft de basis van de organisatie van de kustverdediging door de Staten van Walcheren.

Uit deze dagvaart komt naar voren dat de verdediging op een tactische wijze over Walcheren georganiseerd werd. De volgende aantallen komen naar voren: Veere hield 100 man gereed, Zanddijk 40, Gapinge 20, Vrouwenpolder 20, Serooskerke 80, Oostkapelle 30 en Schellach 10. Hieruit blijkt dat er voornamelijk langs de Noordzeekust zich manschappen gereed hielden, ofwel in de ambachten die onder de heer van Veere vielen. In de omgeving van de Walcherse rede, nabij Arnemuiden en Middelburg, hoefde niemand zich gereed te houden. Hier kan op verschillende manieren uitleg voor gegeven worden. Vanwege de drukte voor de rede zou een inval hier een minder grote slaagkans hebben gehad. Als een invasievloot daarnaast de Schelde in zou varen om andere delen van Walcheren te bereiken kon deze gemakkelijk ingesloten worden. Een inval vanaf de Noordzee gaf meer mogelijkheden om snel terug te kunnen trekken. Uit de bronnen blijkt dan ook dat op die plekken het meest voor een inval werd gevreesd. Daar werden dan ook de 500 ingehuurde ruiters strategisch langs de kust opgesteld. De mobiliteit van ruiters gaf deze de mogelijkheid zich snel over het relatief kleine eiland Walcheren te kunnen verplaatsen om zo in te grijpen waar nodig.

Dit voorbeeld bekrachtigd de bewering dat de kustverdediging de verantwoordelijkheid was van de aan kust gelegen dorpen en steden. Enkel de dorpen en steden die onder directe dreiging stonden moesten in actie komen. Vanuit andere delen van Walcheren – laat staan de andere Zeeuwse eilanden – volgde geen hulp. Of zij wel hebben meebetaald aan de financiering van de aangeschafte wapens is onduidelijk. Deze konden namelijk altijd nog op een later moment zijn ingezet, waardoor de kosten binnen de Staten alsnog werden onderverdeeld.

Of de Franse inval uiteindelijk heeft plaatsgevonden en of de verdediging succesvol is geweest kan aan de hand van de bronnen niet gezegd worden. In 1479 dreigden de Fransen wederom een invasie op de Zeeuwse eilanden te plegen. Van 16 tot 17 juli dat jaar kwamen de Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde op convocatie van de rentmeester van Beoosterschelde bijeen in Middelburg. Wolfert van Borsele gaf voorafgaand aan deze dagvaart al de directe opdracht aan de baljuw en burgemeester van Veere om de schepen uit te reden en ’s nachts de wacht op Zandenburg – het kasteel van de heren van Veere – te

66 versterken. Tijdens de bijeenkomst overlegden de Staten hoe zij de kwetsbare plaatsen op het land konden verdedigen. Er werd daarop een ordonnantie opgesteld om schepen uit te rusten en de landsverdediging in gang te zetten. Daarnaast leende Middelburg een deel van haar vuurwapens en kanonnen aan Vlissingen ter verdediging. Volgens de bron hadden de Fransen het doel gesteld de haringvisserij te beschadigen, Walcheren te plunderen en wanneer mogelijk zelfs in te nemen. Het exacte verloop van de gebeurtenissen is onbekend. De dagvaart vermeldt nog wel twee schippers, die grote schade aan hun schepen hadden geleden en er zelfs één waren verloren. Zij kregen hun onkosten vergoed door de Staten.238

De Fransen hadden hun aanval doorgezet, maar slaagden er niet in door de snel opgezette verdediging heen te breken.

Opvallend is dat in 1479 de gehele Staten van Zeeland betrokken werden in de kustverdediging, in tegenstelling tot het gevaar in 1474. De dreiging lijkt dan ook groter te zijn geweest dan de dreiging in 1474. De Fransen boekten zelfs enig succes en maakten enkele haringbuizen buit.239 Van buiten Zeeland werd geen hulp verwacht, wederom

benadrukkende dat kustverdediging een lokale zaak was. De kustverdediging was een onderwerp waar de heren van Veere geen grote rol in hebben gespeeld. Aannemelijk is dat Hendrik en Wolfert van Borsele betrokken zijn geweest bij de verdediging in 1474, waar zij binnen hun ambachten iedereen zichzelf liet voorbereiden. In 1479 nam Wolfert van Borsele wel duidelijk actie. Als admiraal en stadhouder liet hij direct schepen uitrukken om de kust te bewaken. Helaas geven de bronnen hier geen verdere informatie over. Wel kan geconcludeerd worden dat in de organisatie van de kustverdediging de verschillende leden van de Staten op gelijke voet stonden.

De Vlaamse Opstanden vereisten een geheel andere vorm van kustverdediging. De Vlaamse invallen hadden een onvoorspelbaar karakter. Daarnaast vonden de plunderingen tijdens de Vlaamse Opstanden vaker plaats. Zoals blijkt uit het vorige hoofdstuk, waren deze plunderingen met bescherming ter zee lastig tegen te gaan. De Staten keken dan ook uit naar andere oplossingen. Zo werden er al in 1482 op Walcheren blokhuizen gebouwd om strooptochten tegen te gaan.240 Dit stopte de Vlaamse rebellen echter niet.

238 Dagvaarten Zeeland, 1039: 358-359.

239 Kokken, Steden en Staten, 234; Sicking, Zeemacht en Onmacht, 43. 240 Zuurdeeg, ‘Vesting St. Maartensdijk’, 4.

67 De Staten van Zeeland kwamen niet zelf tot goede oplossingen voor het probleem, maar ontvingen wel bijstand van de vorst. De Staten van Walcheren en Bewesterschelde kwamen in mei en juni 1484 meerdere malen bijeen om te praten over de verdediging van Walcheren. Op de dagvaarten werd de aanwezigheid van buitengewestelijke ruiters genoemd. Aartshertog Maximiliaan zou namelijk hebben voorgesteld om ruiters in Middelburg te plaatsen ter verdediging van het eiland.241 Wederom is de uitkomst niet

zeker, maar de bronnen maken duidelijk dat de bescherming van Walcheren enige urgentie had. Zou Maximiliaan Walcheren verliezen, dan zou het Zeeuws gewest niet alleen zijn economisch en politiek centrum verliezen, maar de vorst ook een belangrijk strategisch punt in de onrustige Scheldedelta moeten missen. Door het zenden van ruiters kon de vorst bijdragen aan het behoud van Walcheren.

In afwezigheid van de admiraal lijkt Maximiliaan een bijstandsrol te hebben vervuld. Door het ontbreken van maritieme mogelijkheden hielp hij op de beste manier die hij zich kon veroorloven: ter land. Desondanks kon het niet verholpen worden dat op 22 mei 1485 Vlissingen werd overvallen door een roversbende uit Sluis. Huizen werden in brand gestoken, de kerk werd binnen gedrongen, kostbaarheden werden geroofd en enkele inwoners werden gegijzeld. Deze desastreuze gebeurtenissen waren de aanleiding om de stad aanzienlijk te versterken.242 Dat de toestand in 1485 niet optimaal was blijkt ook uit

bijeenkomsten van de Staten van Bewesterschelde en Beoosterschelde met de vorst over de bijstand van Zeeland. Eind januari hadden gedeputeerden van de vorst al aangegeven bezig te zijn met het vinden van effectieve manieren om Zeeland te kunnen beschermen tegen de Vlamingen.243 Een delegatie van de vorst verzekerde de Zeeuwen dan ook al in april dat er

ordonnanties plaatsgevonden hadden waarmee de Zeeuwse landen beschermd moesten worden.244 Midden in mei komen de Staten van Zeeland nog eens samen om het gevaar te

benadrukken en de ordonnanties van de vorst met meer discipline te handhaven.245

Duidelijk is echter geworden dat deze maatregelen Vlissingen niet konden beschermen. In de zomer van 1485 komen de Staten van Beoosterschelde nog tweemaal bijeen om te praten over het bieden weerstand tegen de Vlamingen en hoe zij in het bijzonder

241 Dagvaarten Zeeland, 1104, 1105, 1108: 405-406. 242 Druenen, ‘De eerste Vesting Vlissingen’, 3. 243 Dagvaarten Zeeland, 1117: 413-415. 244 Dagvaarten Zeeland, 1119, 1120: 415-417 245 Dagvaarten Zeeland, 1121:417-418.

68 Walcheren konden ondersteunen.246 Voor een deugdelijke bescherming tegen de Vlaamse

invallen waren de Staten dan ook op zichzelf aangewezen, een verantwoordelijkheid die enigszins laat ontwikkeld lijkt te zijn.

Gezien de lokale aard van deze maatregelen lijkt het erop dat na aanleiding van de eerste Vlaamse Opstand de edelen en steden zichzelf op dorps- en stedelijk niveau