• No results found

Hoofdstuk 3 – Bescherming ter zee

3.4 Problemen met Holland

In het vorige hoofdstuk bleek al dat de onrust die de Vlaamse Opstanden voortbrachten niet stilletjes aan Zeeland voorbijging. Vanuit de Staten-Generaal waren de Staten van Zeeland betrokken in de diplomatieke onderhandelingen over dit conflict, maar als afzonderlijk gewest weerhielden de Staten zich van enige inmenging. Enkele leden van de Staten handelden anders. Zo kozen Wolfert van Borsele en de stad Zierikzee partij voor de rebellerende Hoeken. De Zeeuwse kusten werden daarnaast belaagd door plunderaars uit Vlaanderen die in het onvoorbereide Zeeland een makkelijke prooi zagen. Het werpt de vraag op of de Staten op enige wijze getracht hebben zichzelf ter zee te verdedigen. Konden zij, ondanks het samenwerkingsconflict, rekenen op ondersteuning vanuit Holland? In deze paragraaf zal de periode vanaf 1482 centraal staan en op eenzelfde wijze als in de voorgaande paragrafen gekeken worden naar de ontwikkelingen betreffende de organisatie van maritieme bescherming.

Ondanks dat gedurende de eerste Vlaamse Opstand het Zeeuws gewest machteloos leek te zijn in de maritieme verdediging tegen de Vlaamse invallen, werd er tussen juni 1483 en mei 1484 wel door enkel Zeeuwse steden tezamen gekomen met Hollandse Steden in Den Haag. Hier vond overleg plaatst over de welvaert van der wapenijnge, maar uit de

56 bronnen kan niet opgemaakt worden of hier enige relevantie tot maritieme bewapening was.213 Aangezien het hier maar één dagvaart betrof en besprekingen over financiën

ontbraken, zal er naar aanleiding van deze dagvaart geen actie zijn ondernomen. Het is waarschijnlijker dat de Staten elkaar informeerden over de status van hun bewapening, gezien deze door de jarenlange oorlog met Frankrijk flink wat schade was opgelopen. Ondanks dat er nog wel contact was tussen Zeeland en Holland na de ‘breuk’ van 1482, gaan de Staten geen samenwerking aan. Dit zou pas in 1486 weer gebeuren.

De Staten van Zeeland konden tot die tijd ook niet garant staan voor bescherming van haringvisserij en koopvaardij. Na vier jaar lang niet samen te hebben gewerkt op het gebied van maritieme bescherming zouden de grote en kleine steden van Zeeland en Holland bijeen komen op 1 maart 1486 om zich te verdedigen tegen Franse agressie op zee. Althans, dat was de intentie. De bronnen kunnen namelijk niet met zekerheid zeggen of deze dagvaart uiteindelijk heeft plaatsgevonden, omdat er geen reiskosten zijn overgeleverd. In april zijn de steden van Holland wel afzonderlijk bijeengekomen in Den Haag om te praten over de beveiliging ter zee. Daarnaast vond in mei overleg plaats tussen de steden van Holland en gedeputeerden uit Vlaanderen en Brabant, waarbij ook admiraal Filips van Kleef aanwezig zou zijn geweest. Pas eind mei zouden de steden van Zeeland met die van Holland bijeenkomen om de uitreding van nieuwe oorlogsschepen te bespreken.214

De Hollandse steden lijken dan ook weinig gemotiveerd te zijn om opnieuw met hun Zeeuwse confraters samen te werken. Deze terughoudendheid is een indicatie van verslechterde relaties tussen de voorheen zo gebroederlijke gewesten. Dat er uiteindelijk eind mei 1486 bijeengekomen werd met beide Staten kan een indicatie zijn dat dit besef ook bij de steden van Holland was ontstaan. De centrale ligging van Zeeland tussen Holland, Brabant en Vlaanderen in gaf Zeeland namelijk een cruciale positie in het opzetten van een degelijke maritieme bescherming. Verliep de hernieuwde samenwerking tussen de Staten van Zeeland en Holland even soepel als in het vorige decennium?

Eigen bijeenkomsten van de Staten van Zeeland lijken geen resultaten te hebben opgeleverd.215 Wat heeft het overleg met de Staten van Holland eind mei opgeleverd? Aan

de hand van dagvaarten gehouden op 11 augustus tussen de Staten van Zeeland en de

213 Dagvaarten Zeeland, 1097: 403; Dagvaarten Holland IV, 413: 498. 214 Dagvaarten Zeeland, 1128: 421; Dagvaarten Holland IV, 551: 656-657. 215 Dagvaarten Zeeland, 1129, 1130:421-432.

57 vorst, en van 20 tot 24 september tussen de Staten van Zeeland en Holland en de vorst, kan een mogelijke uitkomst worden gereconstrueerd. Hieruit valt namelijk af te leiden dat het besluit werd genomen om oorlogsschepen uit te rusten die zouden worden ingezet om de koopvaardij en haringvisserij te beschermen. Gedeputeerden van de Staten van Holland reisden hiervoor tussen 26 juli en 26 augustus af naar aartshertog Maximiliaan in Brugge, om zijn toestemming voor deze bewapening te verkrijgen. Gekozen werd om zes grote Spaanse schepen te huren, geladen met bewapende ruiters. Het blijkt echter dat deze maritieme bewapening is gefaald. Niet doordat Maximiliaan geen toestemming gaf, maar doordat zowel de Staten van Zeeland en Holland de financiering niet rond kregen.216 De

Staten van Zeeland trokken zich intern terug om deze consequenties te bespreken. De afhandeling van deze mislukte samenwerkingspoging vond op lokaal niveau plaats.217

Gedurende een aparte dagvaart op 14 oktober met commissarissen van de vorst moesten de Staten van Zeeland namelijk antwoordden op het verzoek van Maximiliaan om alsnog bij te dragen aan de kosten. Zowel de Staten van Bewesterschelde als Beoosterschelde reageerden er positief op en wilden de schippers van drie Spaanse schepen betalen. Deze hadden met hun schepen voor Arnemuiden gelegen en zich gewapend tegen de Fransen.218

Hiermee lijkt het erop dat de Staten enkel wilden bijdragen voor bescherming waar ze zelf de voordelen van hadden genoten. De toeval dat de Spaanse schippers zich met hun schepen voor de Walcherse rede bevonden op het moment dat de Fransen een aanval trachtten te plegen lijkt dan ook het enige succes te zijn geweest van deze vlootoperatie. Het gemak waarmee de Staten van Zeeland en Holland voor 1482 samenwerkten lijkt te zijn verdwenen. Op zichzelf slaagden de Zeeuwse Staten er echter ook niet in om resultaten te bereiken.

De onsuccesvolle afloop van de hiervoor behandelde samenwerking weerhield de Staten van Zeeland en Holland er echter niet van in 1487 opnieuw een poging te doen. In februari kwamen beide Staten bijeen in Den Haag. Uit de dagvaarten blijkt een intentie om oorlogsschepen uit te rusten die in het voorjaar de kooplieden konden beschermen en in het najaar de haringschepen. Op 12 februari werd de knoop doorgehakt en besloten de Staten drie oorlogsschepen uit te rusten, elk bewapend met 120 man. Amsterdam zou de

216 Dagvaarten Zeeland, 1138, 1140: 427-429; Dagvaarten Holland IV, 577, 587: 693-695, 703-704. 217 Dagvaarten Zeeland, 1141: 430.

58 organisatie hiervan op zich nemen, waarna er een opmerkelijke vermelding werd gemaakt: de steden van Holland nodigden de steden van Zeeland uit om zich terug te trekken in een Haagse herberg om te proosten op de samenwerking.219 Het is een teken dat de Staten de

geschillen hadden bijgelegd ter bevordering van de samenwerking.

Desalniettemin liepen de zaken wederom moeizaam, zo blijkt uit een dagvaart gehouden tussen 19 en 21 maart te Den Haag. De heer van Veere, Filips van Bourgondië- Beveren, en de steden Vlissingen, Westkapelle, Zoutelande en Domburg lieten via een brief weten ontevreden te zijn over het effect van de gehouden dagvaarten over de beveiliging ter zee. De genomen beslissingen hadden tot dusver geen effect en gezien de urgentie van de zaak besloten zij deze bijeenkomst uit te roepen.220 Of het uitten van deze zorgen effect

had blijft onbekend. In juni 1487 kwamen de steden van Zeeland en Holland weer gewoon bijeen, waarbij er overleg werd gepleegd over het uitreden van de oorlogsschepen.221

De hierop volgende bijeenkomsten zouden tezamen met de steden van Vlaanderen plaatsvinden, zoals besproken in paragraaf 3.1. Voor het eerst in meer dan tien jaar kwamen de drie kustgewesten van de Lage Landen bijeen om samen over de beveiliging ter zee te praten. Eind juli startten de overleggen, waarna deze halverwege augustus werden voortgezet in Middelburg. Zierikzee gaf op dat moment aan het onnodig te vinden om gedeputeerden te zenden, de stad was van mening dat de haringvissers tevreden waren met enkel een saufconduit – vrijgeleide – van de koning van Frankrijk, zodat er niet in beveiliging geïnvesteerd hoefde te worden.222 Het is voor het eerst dat er in de dagvaarten

een dergelijke uitspraak voorkomt. Volgens Sicking en Van Vliet was dit één van de drie gebruikelijke methoden om de haringvisserij te beschermen223, maar in de praktijk werd in

deze onderzoeksperiode door de Staten vrijwel alleen het konvooieren toegepast. Zierikzee achtte zichzelf waarschijnlijk al bij voorbaat in de minderheid betreffende dit standpunt, waardoor ze het onnodig vonden tijd en geld te investeren in het zenden van een gedeputeerde.

Uit deze paragraaf blijkt dat de Staten van Zeeland niet de mogelijkheden hadden om zelf een beschermingsvloot uit te rusten. In de jaren na de ‘breuk’ met Holland

219 Dagvaarten Zeeland, 1146: 434; Dagvaarten Holland IV, 601: 719-720. 220 Dagvaarten Zeeland, 1148: 435-436.

221 Dagvaarten Zeeland, 1151: 439; Dagvaarten Holland IV, 627: 733-734. 222 Dagvaarten Zeeland, 1154: 442-443.

59 ontvingen ze vanuit Holland geen steun en werd er geen maritieme bescherming georganiseerd. Wanneer de Staten van Zeeland en Holland wel weer probeerden samen te werken, verliep dit niet zonder problemen. Zoals eerder naar voren kwam was de samenwerking met Vlaanderen ook van korte duur. De uitbraak van de tweede Vlaamse Opstand in het najaar van 1487 gaf de Staten in 1488 genoeg andere kopzorgen, waardoor dat jaar ook de bescherming van koopvaardij en visserij geen prioriteit genoot.

Met de aanstelling van een nieuwe admiraal en de ordonnantie op de Admiraliteit in 1488 werd er echter een nieuwe impuls gegeven aan de organisatie van maritieme bescherming. Verandert dit de rol die de Staten van Zeeland tot dan toe hierin hadden gespeeld?