• No results found

Hoofdstuk 3 – Bescherming ter zee

3.2 Samenwerking tussen Zeeland en Holland

Zoals gezegd werkten de Staten van Zeeland in de bescherming van de wateren in het algemeen samen met de Staten van Holland. Hoewel er ook enkele dagvaarten voor enkel de Staten van Zeeland over dergelijke maritieme onderwerpen geconvoceerd werden, ging het hier toch voornamelijk om lokale besprekingen. Tijdens deze bijeenkomsten werd de lokale financiering en organisatie besproken. Daarnaast konden tijdens deze bijeenkomsten andere dagvaarten voor- en nabesproken worden om zo efficiënter met bijvoorbeeld de Staten van Holland te vergaderen. De gezamenlijke dagvaarten werden in de regel bijeengeroepen door de Raad van Holland en Zeeland en de steden zelf. Onder het bestuur van Karel de Stoute werd er in 1472 en in 1475 intensief samengewerkt. Wanneer deze processen verder bestudeerd worden ontstaat er inzicht in hoe de Staten samen de bescherming van maritieme activiteiten uitvoerden.

In juli 1472 kwamen de steden van Holland en Zeeland tweemaal bijeen om te spreken over de beveiliging op zee tegen de Fransen. Tijdens de eerste dagvaart te Den Haag, uitgeroepen door Brielle, werden er kostenramingen gemaakt, de urgentie van maatregelen benadrukt, maar ook gesteld dat overleg met Vlaanderen noodzakelijk was en dat er geen hoop was op enige ondersteuning van Karel de Stoute. Duidelijk moest ook zijn dat niemand anders dan de Fransen en andere landsvijanden schade konden ondervinden van deze beveiliging. Hiermee werd onderstreept dat de vorst het geweldsmonopolie bezat. Op de tweede dagvaart, geconvoceerd door de steden zelf, werd besloten dat er in totaal 24 schepen aangekocht moesten worden, welke werden bekostigd door extra belasting te heffen op de haringvisserij.189 In de praktijk waren het namelijk de vissers die middels tol op

hun vangsten het merendeel van de beveiliging bekostigden.190 Op convocatie van de Raad

van Holland en Zeeland kwamen de steden van Zeeland, Holland, Vlaanderen en Hendrik van Borsele, heer van Veere, in de tweede helft van augustus 1472 bijeen te Veere. Hendrik van Borsele was gastheer en aanwezig vanuit zijn positie als admiraal. Duidelijk is dat de schepen nog uitgerust moeten worden, ondanks dat de Fransen dagelijks grote schade

189 Dagvaarten Zeeland, 901, 902: 291-292; Dagvaarten Holland, Deel III, 194, 199: 189-191, 197-

198.

49 toebrachten aan de haringvisserij.191 Mogelijk zijn de steden naar de admiraal toe gestapt

om zijn hulp te vragen in het verkrijgen en uitreden van de 24 beschermingsschepen. Hierna lijken de beschermingsmaatregelen wel doorgang te hebben gevonden, want in oktober komen de Hollandse en Zeeuwse steden op eigen convocatie bijeen om de afrekening op papier te krijgen. In december werd in Den Haag, onder convocatie van de raad van Holland en Zeeland, nogmaals bijeengekomen met beide Staten – inclusief geestelijkheid en ridderschap – en vergaderd over hoe de belasting op de haring was geheven.192 Deze

dagvaarten illustreren dat de steden het initiatief namen in het opzetten en uitvoeren van de bescherming ter zee. De positie van de abt en edelen komt waarschijnlijk voort uit het feit dat de zij financieel vermogend waren en middels bedeheffing in hun ambachten bijdroegen aan de financiering van de maritieme bescherming. De aanwezigheid van de volledige Staten bij de financiële afhandeling demonstreert dan ook het belang van de edelen en geestelijkheid op lokaal niveau.

Uit het verloop van dagvaarten blijkt dat in 1475 de uitreding een andere vorm aannam. Het initiatief lag nu bij hertog Karel de Stoute, die de Staten van Zeeland en Holland verzocht een vloot met 4000 manschappen te water te laten. Om dit te bespreken werden er een achttal dagvaarten geconvoceerd door de Raad van Holland en Zeeland in de periode van januari tot juni 1475.193 Centraal hierin stond de discussie of er voor

bewapening of bescherming geopteerd moest worden. Karel wilde een actieve zeeoorlog voeren tegen de Franse vloot, maar de Staten van Zeeland en Holland gingen hier niet mee akkoord. Zij lieten duidelijk blijken een defensieve opstelling te prefereren, waarbij vissersschepen zo werden uitgerust dat ze zichzelf konden verdedigen en koopvaardijschepen werden gekonvooieerd. De steden slaagden er uiteindelijk in de vorst te overtuigen en kozen voor een grootse aanpak die de Fransen zou moeten afschrikken. Ondanks dat het initiatief nu niet bij de steden lag hadden zij wel de overhand binnen de Staten van Zeeland over de besluitvorming hierover.

Als onderdeel van zeevarende gewesten hadden de steden van Zeeland en Holland een zekere autoriteit als het aankwam op maritieme organisatie. Zoals uit het vorige

191 Dagvaarten Zeeland, 903:292; Dagvaarten Holland III, 204: 200-203.

192 Dagvaarten Zeeland, 908, 909, 911: 296, 299; Dagvaarten Holland III, 213, 215, 222: 215, 217-

218, 225-227.

193 Dagvaarten Zeeland, 944, 948, 949, 950, 951, 952, 953, 954: 318, 320-322; Dagvaarten Holland

50 hoofdstuk blijkt, duldde Karel de Stoute geen tegenspraak. Dat de steden volhielden en Karel wisten te overtuigen is niet alleen getuige van hun autoriteit, maar ook voor de toenemende macht van de steden in het gewestelijk bestuur. De financiering is in deze onderhandelingen niet besproken. Doordat deze bescherming op initiatief van Karel is uitgerust is het waarschijnlijk dat de onkosten zijn betaald uit de opbrengsten van de zesjarige oorlogsbede die in 1473 was ingevoerd. De discussie tussen vorst en steden maakt daarnaast duidelijk dat de steden niet uit waren op het voeren van een oorlog ter zee, maar zichzelf zoveel mogelijk hiertegen trachtten te beschermen. Deze passieve insteek van de Staten van Zeeland kwam al eerder voorbij in de Hanzediplomatiek, maar is nieuw voor Holland. Het geeft echter het gemeenschappelijke belang weer om een zo vreedzaam mogelijke situatie in hun viswateren en koopvaardijroutes te waarborgen.

De maritieme organisatiekracht van de Staten van Zeeland en Holland werd niet alleen voor de eigen bescherming gebruikt. In augustus 1474 riep Karel de Stoute de steden van Zeeland en Holland tweemaal bijeen in Den Haag om een verzoek in te dienen voor de levering van schepen en manschappen om zijn beleg van Neuss te ondersteunen. Bij de tweede samenkomst waren ook de abt van Middelburg en de heer van Ravenstein aanwezig. Samen zouden de twee gewesten ongeveer 20 uitgeruste schepen moeten leveren aan Karel.194 In dezelfde maand waarin Walcheren werd bedreigd door een Franse

invasiekracht, riep de vorst de Staten op om hun energie en maritieme strijdkracht in een strijd in Duitsland te steken. Ondanks problemen aan het thuisfront, lijkt er toch akkoord te zijn gegaan met Karels verzoek. Wolfert van Borsele, heer van Veere, voerde deze oorlogsvloot namelijk aan.195 Ondanks deze inspanningen mislukte het beleg een half jaar

later, toen Karel een nederlaag opliep in het Rijngebied en als gevolg moest terugtrekken. Van dit zwaktemoment maakte de Franse koning Lodewijk XI dankbaar gebruik en liet vervolgens op 1 mei 1475 zijn schepen voor de Zeeuwse kust opvaren. Twee legers vielen aan de ene kant Picardië, Artesië en Henegouwen binnen en aan de andere kant Bourgondië. Een tactiek die Lodewijk XI in 1477, na het overlijden van Karel de Stoute, nog eens zou gebruiken.196 In Dagvaarten Zeeland is echter geen spoor van deze inval terug te

vinden, waardoor het onwaarschijnlijk lijkt dat zijn vloot voor de Zeeuwse kusten hebben

194 Dagvaarten Zeeland, 940, 941: 314-314; Dagvaarten Holland III, 289: 307-309. 195 Sicking, ‘Ten faveure van Veere en de vorst’, 33.

51 opgetreden. Ondanks dat Karel zich niet inliet met de bescherming ter zee, maakte hij wel gebruik van de maritieme organisatiekracht van de Staten van Zeeland en Holland.

Deze paragraaf maakt een aantal zaken duidelijk. Ten eerste zijn de gewesten Zeeland en Holland onlosmakelijk verbonden wanneer het aankomt op de bescherming van maritieme activiteiten. De steden namen al sinds de jaren 1470 de leiding hierin. De abt en edelen werden enkel met de steden bijeengeroepen om zaken betreffende de financiering te bespreken. De steden hadden een dergelijke mate van expertise in de maritieme organisatie, waardoor zij Karel zelfs durfden tegen te spreken nadat hij hen in 1474 om hulp vroeg. Samen vormen de steden van Holland en Zeeland dan ook een geoliede machine die het belang van hun economische activiteiten te water goed inzagen en er werk van maakten deze samen te behouden.

Tot aan 1477 stonden de steden onder het bestuur van een strenge vorst, die de steden zelfs opriep zichzelf te bewapenen. Met het overlijden van Karel de Stoute in 1477 verkeren de Bourgondische gewesten echter in een lichte vorm van chaos. Heeft dit gevolgen voor de organisatie van de maritieme bescherming?