• No results found

Een nieuwe controleverklaring in 2015 : de verwachtingskloof gedicht?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een nieuwe controleverklaring in 2015 : de verwachtingskloof gedicht?"

Copied!
116
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Een nieuwe controleverklaring in 2015

De verwachtingskloof gedicht?

Naam: F.G. Knijf

Studentnummer: 6053629 Datum: 15-8-2014

MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy

Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit van Amsterdam Eerste begeleider: drs. R.W.J. van Loon RA

(2)

Voorwoord

Wat is de waarde nog van de hedendaagse accountantscontrole? Wie de berichtgeving volgt met betrekking tot de beroepsgroep kan niet ontkennen dat het vertrouwen in Nederland het laatste jaar tot een dieptepunt is gedaald. Dit kan niet los worden gezien van de vele politieke maatregelen die genomen zijn of zullen worden. De voorheen zelfregulerende beroepsgroep wordt nu een wil opgelegd.

Er kan niet gezegd worden dat men deze ontwikkelingen niet heeft zien aankomen. Wie de literatuur van de verwachtingskloof erop naslaat komt al gauw tot de ontdekking dat de verwachtingskloof misschien wel zo oud is als het beroep zelf en veelal gecentreerd is rond dezelfde thema’s. Het geeft aan dat de beroepsgroep er maar niet in slaagt het gat te dichten. Was het niet Limperg die zei dat de accountant geen groter vertrouwen mag wekken in het beroep dan gerechtvaardigd? Juist nu, in economische tijden waar informatie intermediairs zich kunnen laten gelden, is handelen vereist. Met informatiereuzen als Google in het spel en de verregaande automatisering van het bedrijfsleven is het niet ondenkbaar dat het schijnmonopolie dat accountants hebben ooit wordt doorbroken. Ik heb deze scriptie dan ook met veel plezier geschreven, aangezien het mijn interesse in de maatschappelijke relevantie van de accountant verder heeft aangewakkerd.

Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken een aantal personen te bedanken. Allereerst Ron van Loon voor zijn tijd als begeleider namens de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast mijn ouders, die al vanaf de basisschool mijn steun in de rug zijn. Ten slotte gaat mijn dank in het bijzonder uit naar Amy Wiersema, die er voor mij was op de momenten dat de combinatie van een fulltime baan en het schrijven van een masterscriptie als bijzonder belastend werd ervaren. Van wie ik weet dat zij er altijd zal zijn.

Amsterdam, 15 augustus 2014

(3)

English abstract

This thesis was written in view of the forthcoming amendments of the International Standards on Auditing with regard to the independent auditor’s report. Based on the current developments within both the profession and society as a whole, these amendments are key in narrowing the audit expectations gap between auditors and society.

A thorough literature review formed the foundation for an idealistic model of the auditor’s report, to which the IAASB proposal was compared. Furthermore, the comments on the IAASB exposure draft on audit report reform by both user groups and auditors were analyzed. Finally the pilot study by the Dutch Association of Auditors was reviewed.

The most important feature of the new audit report is undoubtedly the introduction of Key Audit Matters (KAM’s). These are matters that gained the most attention from the auditor and are selected out of the matters discussed with those charged with governance.

Based on the results, there is little to no evidence that KAM’s will narrow the expectation gap while there are certain risks that the gap will enlarge. The conducted research suggests that the IAASB will focus improvements of the audit report on the wishes of user groups, instead of pinpointing key areas of the audit.

Furthermore, there is discussion as to whether the IAASB should delay the introduction of a going-concern paragraph, since the IASB and FASB are running similar studies which are in less developed stage. Stakeholders all favor a holistic approach and wish for the IAASB converging with the IASB/FASB initiatives.

Finally, the other matters paragraph that gives flexibility with regard to local standards is not improved at all. The information in this paragraph remains boiler plate, while there is in fact a lot of misunderstanding with regard to local standards as the corporate governance code. The choice not to improve the other matters paragraph therefore seems like a missed opportunity.

(4)

Inhoudsopgave

1 Inleiding... 7

2 Theoretisch kader ... 10

2.1 Het belang van financiële informatie en de rol van de accountant... 10

2.1.1 Het principaal-agent probleem en het effect van informatie-asymmetrie ... 10

2.1.2 De rol van de accountant... 12

2.1.3 Het ontstaan van de verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij ... 16

2.2 De reactie van de maatschappij op de verwachtingskloof ... 19

2.3 Definitie en structuur van de verwachtingskloof. ... 22

3 Overzicht empirisch onderzoek naar de verwachtingskloof. ... 26

3.1 Empirisch onderzoek in het Verenigd Koninkrijk en Nieuw-Zeeland... 26

3.1.1 Resultaten van Porter e.a. (2012)... 27

3.1.2 Resultaten van Humphrey e.a. (1993)... 28

3.1.3 Resultaten van Dewing en Russell (2002) ... 31

3.2 Empirisch onderzoek in de Verenigde Staten... 32

3.2.1 Resultaten van Epstein en Geiger (1994) ... 32

3.2.2 Resultaten McEnroe en Martens (2001)... 33

3.2.3 Resultaten van Gray e.a. (2011) ... 36

3.3 Empirisch onderzoek in Australië ... 38

3.3.1 Resultaten van Monroe en Woodliff (1994) ... 38

3.3.2 Resultaten van Houghton e.a. (2011)... 41

3.4 Samenvatting empirische onderzoeken... 42

4 Onderzoek ... 43

4.1 Onderzoeksmethode... 43

(5)

5.1 Theoretisch model voor een nieuwe controleverklaring... 46

5.1.1 Fraude... 49

5.1.2 Continuïteit en financiële risico’s... 51

5.1.3 Doel van de accountantscontrole ... 53

5.1.4 Diepgang en reikwijdte van de controle ... 55

5.1.5 Compliance en signalering... 56

5.1.6 Onafhankelijkheid... 58

5.1.7 Controleproces... 58

5.2 Exposure draft nieuwe controleverklaring van de IAASB... 59

5.2.1 Nieuwe standaard ISA 701: Key Audit Matters ... 60

5.2.2 Wijzigingen in ISA 260 ... 61

5.2.3 Wijzigingen in ISA 706 ... 61

5.2.4 Wijzigingen in ISA 700 ... 62

5.2.5 Wijzigingen in ISA 570 ... 64

5.2.6 Samenvatting ... 64

5.3 Conclusie: Het IAASB voorstel en de verwachtingskloof ... 65

6 Reacties op de exposure draft ... 72

6.1 Reacties op KAM’s ... 72

6.1.1 Reacties van accountants en beroepsorganisaties ... 72

6.1.2 Reacties van stakeholders ... 75

6.1.3 Vergelijking tussen beroepsgroep en stakeholders ... 77

6.2 Reacties op de going concern paragraaf... 79

6.2.1 Reacties van accountants en beroepsorganisaties ... 79

6.2.2 Reacties van stakeholders ... 81

6.2.3 Vergelijking tussen beroepsgroep en stakeholders ... 82

6.3 Reacties op de overige informatie uit ISA 700 ... 82

(6)

6.3.2 Reacties van stakeholders ... 84

6.3.3 Vergelijking tussen beroepsgroep en stakeholders ... 85

6.4 Analyse praktijkstudie NBA ... 86

6.4.1 Key audit matters... 87

6.4.2 Going concern, onafhankelijkheid en overige informatie... 91

7 Conclusie en discussie ... 93

8 Literatuur... 97

Appendix 1a: Huidige taken ontoereikend uitgevoerd door accountant... 101

Appendix 1b: Taken redelijkerwijs te verwachten van de accountant ... 102

Appendix 1c: Taken binnen het onredelijke verwachtingspatroon ... 104

Appendix 2a: De verwachtingskloof in het Verenigd Koninkrijk in 2008... 107

Appendix 2b: De verwachtingskloof in Nieuw-Zeeland in 2008 ... 108

Appendix 3: Samenvatting resultaten empirische onderzoeken ... 109

Appendix 4: Controleverklaringen nieuwe stijl op bedrijfsniveau... 112

(7)

1

Inleiding

De controleverklaring bij de jaarrekening is in de huidige situatie een gestandaardiseerde passage (Piersma, 2013). Het maatschappelijk verkeer vraagt de accountant nu om meer informatie dan de weinig informerende standaardtekst (Horde, 2013). In het Verenigd Koninkrijk en Ierland heeft de vraag vanuit de maatschappij al tot concrete ontwikkelingen geleid. Controleverklaringen bij jaarrekeningen met een begindatum op 1 oktober 2012 moeten voldoen aan de gewijzigde “International Standard on Auditing 700 UK and Ireland” (ISA 700 UK) (FRC, 2013).

De beroepsgroep in de rest van de wereld komt in beweging, getuige het initiatief van het International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB). De internationale organisatie publiceert een voorstel tot een meer informatieve controleverklaring en roept nationale beroepsorganisaties, accountantskantoren en overige beroepsbeoefenaars op om te reageren op dit voorstel (IAASB, 2012). Hoewel dit overkomt als een zelfregulerende maatregel, is dit in werkelijkheid het gevolg van politieke druk. Begin 2014 is de nieuwe controleverklaring wettelijk verplicht gesteld op EU niveau, als onderdeel van een pakket maatregelen uit Brussel om het vertrouwen in de beroepsgroep te herstellen.

Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, loopt voorop wat betreft de nieuwe controleverklaring. Deze is al concreet toegepast voor het boekjaar 2013 als onderdeel van een pilotstudie van de NBA. Een aantal beursgenoteerde bedrijven deed mee aan de pilot en de beroepsorganisatie voor accountants heeft de intentie de verklaring bij het boekjaar 2014 nationaal toe te passen voor OOB’s.

De meer informatieve controleverklaring wordt in de media nu al bestempeld als ‘beter’ (Piersma, 2013). De vraag is echter of dit zomaar aangenomen mag worden? Dit onderzoek probeert het effect van de meer informatieve controleverklaring te duiden op basis van objectieve maatstaven, gebaseerd op de uitgebreide literatuur met betrekking tot de verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij.

Vanuit de theorie is er veel bewijs voor het bestaan van een verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij. Kort gezegd is de definitie van de verwachtingskloof het verschil tussen wat de maatschappij van de accountant aan prestaties verwacht en hoe de accountant in de ogen van diezelfde maatschappij presteert. Bij dit laatste gaat het om de maatschappelijke perceptie, niet om objectieve maatstaven. Dit wil zeggen dan de accountant kan presteren conform alle geldende wet- en regelgeving, maar toch tekort schiet in de ogen van de maatschappij.

(8)

Het veranderen van de inhoud van de controle verklaring zal redelijkerwijs een impact kunnen hebben op de verwachtingskloof. De controleverklaring is namelijk het voornaamste communicatiemiddel van de accountant. Belangrijk bij de theorie van de verwachtingskloof is dat het gaat om de maatschappelijke perceptie van presteren van de accountant. De verwachting is dat communicatie door de accountant deze perceptie kan beïnvloeden. Op basis van de theorie van de verwachtingskloof kan vervolgens, indien de meer informatieve controleverklaring erin slaagt de verwachtingskloof te verkleinen, objectief gesteld worden dat de nieuwe verklaring beter is.

De centrale onderzoeksvraag is daarom: “In hoeverre draagt de meer informatieve controleverklaring, zoals recentelijk voorgesteld door het IAASB, bij aan het dichten van de verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij in Nederland?”. De onderzoeksvraag kan worden uitgesplitst in een aantal deelvragen.

1. Hoe is de verwachtingskloof ontstaan?

2. Uit welke elementen bestaat de structuur verwachtingskloof?

3. Op welke thema’s binnen de elementen bestaat er een verwachtingskloof? 4. Hoe zou een ideale controleverklaring eruit zien op basis van de literatuur? 5. In hoeverre sluit het voorstel van de IAASB aan op de ideale controleverklaring?

6. Geven de reacties op het voorstel en de uitwerking in de praktijk reden om aan te nemen dat het voorstel van de IAASB bijdraagt aan het dichten van de verwachtingskloof? Het ontstaan van de verwachtingskloof zal aan de hand van de principaal-agent theorie worden toegelicht in hoofdstuk twee, wat het theoretisch kader omvat. Vervolgens zal dieper worden ingegaan op de rol van de accountant en interactie tussen accountant en het maatschappelijk verkeer in een historische context.

Vervolgens zal in hoofdstuk drie de belangrijkste literatuur worden toegelicht met betrekking tot de verwachtingskloof. Hiermee wordt een volledig beeld gekregen van de thema’s waarop een verwachtingskloof bestaat. Dit beeld is de basis voor het opstellen van een model voor de ideale verklaring in hoofdstuk vijf.

Alvorens over te gaan tot het vormen van een model zal eerst specifiek de onderzoeksmethode worden uiteen gezet in hoofdstuk vier. Hier wordt ingegaan op de structuur van het onderzoek en de methodiek voor het verzamelen van ruwe data.

Hoofdstuk vijf zal vervolgens de eerste resultaten van de casestudy weergeven. Hier is in eerste instantie een model opgesteld voor de nieuwe controleverklaring. Dit model bevat competenties

(9)

op basis van de theorie van de verwachtingskloof. Vervolgens wordt het voorstel van de IAASB gemeten aan de hand van dit model.

Ten slotte zal hoofdstuk zes ingaan op de uitwerking van het IAASB voorstel in de praktijk. De uitwerking is afhankelijk van onder andere de omgang van de beroepsgroep met het voorstel. Daarnaast is de reactie van verstrekkers van financiële informatie van belang, omdat zij de eerste contactpersoon zijn van de accountant en tevens het controleobject. De reactie van gebruikers geeft bovendien een eerste indicatie in hoeverre het voorstel voldoet aan hun verwachtingen. Voor een aantal thema’s is van belang dat ook de eerste controleverklaringen nieuwe stijl zijn geanalyseerd. Dit was vooral het geval voor de meest significante wijziging ten opzicht van de oude controleverklaring: de introductie van Key Audit Matters (KAM’s). In de conclusie en discussie paragraaf wordt vervolgens antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en vooruitgekeken naar nieuw onderzoek.

(10)

2 Theoretisch kader

Dit hoofdstuk is het eerste deel van een literatuurstudie naar de verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij. Het doel van hoofdstuk twee is:

1. Inzicht verkrijgen in het ontstaan van de verwachtingskloof en het verloop in de geschiedenis tot nu toe; en

2. De structuur van de verwachtingskloof duiden.

Paragraaf 2.1 beschrijft hoe en principaal-agent probleem leidt tot het optreden van asymmetrie. Vervolgens zal de rol van de accountant als gevolg van het bestaan van informatie-asymmetrie worden toegelicht. Ten slotte wordt het ontstaan van de verwachtingskloof aan de hand van het verloop in de geschiedenis beschreven.

Het ontstaan van de verwachtingskloof leidde tot onvrede in de samenleving. Deze onvrede zal een reactie van de overheid teweeg brengen, welke in paragraaf 2.2 wordt toegelicht. Vervolgens geeft paragraaf 2.3 een definitie van de verwachtingskloof volgens Porter. In hoofdstuk drie worden, op basis van resultaten van eerdere empirische onderzoeken, de componenten van de verwachtingskloof verder toegelicht.

2.1 Het belang van financiële informatie en de rol van de accountant 2.1.1 Het principaal-agent probleem en het effect van informatie-asymmetrie

Het bestaan van aandelen maakt het mogelijk dat eigendom en bestuur van ondernemingen gescheiden zijn. Dit fenomeen leidt tot de principaal-agent problematiek (Engels: agency theory), zonder twijfel een van de meest beschreven thema’s in de economische literatuur. Een principaal-agent relatie is een contract tussen twee partijen, waar de principaal (een gedeelte van) de besluitvorming heeft gedelegeerd naar de agent (Jensen en Meckling, 1976). Het voorbeeld bij uitstek, volgens Jensen en Meckling (1976), is de relatie tussen de aandeelhouder van een onderneming (de principaal) die de besluitvorming delegeert naar het management.

In bovenstaande relatie ontstaat een onwenselijke situatie, indien de besluitvorming door het management niet het belang van de aandeelhouder dient. Volgens Eisenhardt zijn er twee scenario’s mogelijk. In het eerste scenario heeft de aandeelhouder alle informatie met betrekking tot het gedrag van het management. Het belonen van positief gedrag is in dit geval eenvoudig. Het meer voor de hand liggende scenario van onvolledige informatievoorziening, leidt tot het dilemma dat de aandeelhouder niet direct kan vaststellen of het management in zijn belang heeft

(11)

gehandeld. De aandeelhouder heeft in dat geval twee mogelijkheden. Enerzijds kan de informatie over het presteren van het management worden gekocht. Anderzijds kan de aandeelhouder het management belonen op basis van de uitkomsten van het gedrag van management, bijvoorbeeld de winstgevendheid van de onderneming (p. 136, 1985).

Met dit laatste voorbeeld doelt Eisenhardt op de mogelijkheid om het belang van management, door mee te delen in de winst, aan te laten sluiten op dat van de aandeelhouder. Ook een variabele beloning van de agent, op basis van te behalen doelstellingen die gunstig zijn voor de principaal, passen in deze context. Jensen en Meckling noemen dit ook wel ‘bonding costs’, of kosten die de principaal maakt om de agent aan de doelstelling te ‘binden’ (p. 5, 1976). Het kopen van (financiële) informatie door de principaal om de prestatie van de agent te beoordelen worden ‘monitoring costs’ genoemd. Het monitoren van de prestatie kan bestaan uit formele control systemen, budgetteren en/of een accountantscontrole (Jensen en Meckling, 1976).

Naast het monitoren van het management door bestaande aandeelhouders, heeft het verstrekken van financiële informatie nog een functie: het aantrekken van nieuw kapitaal. Dit kan zowel de uitgifte van aandelen betreffen, als het aantrekken van vreemd vermogen. De investerende partij, welke op zoek is naar mogelijkheden, heeft informatie nodig om tot de beste beslissing te komen. Het verkrijgen van kwalitatief goede informatie waarmee men een investeringsbeslissing kan nemen, of het huidige management kan monitoren, gaat niet zonder problemen. Er is namelijk sprake van informatie-asymmetrie tussen principaal (kapitaalverschaffer) en agent (management of potentiële investeerder).

Akerlof (1970) licht dit dilemma heel eenvoudig toe in zijn theorie met betrekking tot marktwerking in een situatie van onzekerheid. Als voorbeeld gebruikt hij de markt voor tweedehands auto’s. De eigenaar van een tweedehands auto kent de voorgeschiedenis, zoals opgelopen schade, het gepleegde onderhoud. Hij kan een goede inschatting maken van de kwaliteit van de auto. De koper weet weinig van deze ene auto, maar wel dat de tweedehandsmarkt zowel goede wagens als auto’s van mindere kwaliteit bevat. In deze situatie is informatie-asymmetrie ontstaan tussen koper en verkoper. De verkoper is rationeel en hanteert de marktprijs, het resultaat van vraag en aanbod, ondanks het feit dat dit een mindere kwaliteit auto is. Per saldo betaalt de koper teveel. Uiteraard werkt dit ook andersom en zijn er situaties denkbaar waarbij de verkoper een kwalitatief goede auto zal verkopen tegen een te lage prijs, simpelweg omdat de informatie-asymmetrie het niet mogelijk maakt de kwaliteit van de auto kenbaar te maken aan de koper (p. 489, 1970).

(12)

Healy en Palepu (2001) maken de vertaalslag naar de kapitaalmarkt, waarbij de helft van de ondernemingsplannen goed is en de andere helft slecht. Beide plannen zullen door de ondernemer worden gepresenteerd als een kwalitatief goede investering. Aangezien de investeerders dit weten, waarderen zij op hun beurt beide plannen als ‘gemiddeld’. Dit heeft als gevolg dat de markt een aantal goede ideeën onderwaardeert en een aantal slechte ideeën overwaardeert (p. 408, 2001). Blijft informatie-asymmetrie bestaan, dan kost dit de economie geld. In potentie goede ideeën worden nooit uitgewerkt omdat zij de financiering niet rondkrijgen, terwijl slechte investeringen mogelijk doorgang vinden met alle gevolgen van dien. Healy en Palepu (2001) geven verschillende mogelijkheden voor het overkomen van informatie-asymmetrie. Een daarvan is de tussenkomst van financieel intermediairs, zoals banken en toezichthouders. In de volgende alinea’s zal duidelijk worden dat ook accountants onderdeel zijn van dit systeem.

2.1.2 De rol van de accountant

Zoals gezegd verkleint volledige financiële informatie de informatie-asymmetrie tussen principaal en agent. Het wordt in de academische literatuur aangenomen dat een accountantscontrole hier een positieve rol in speelt (Jensen en Meckling, 1976; Healy en Palepu, 2001; Lennox en Pittman, 2011). Dit uit zich bijvoorbeeld in de kosten van vreemd vermogen. Lennox en Pittman (2011) onderzochten de positieve effecten van een accountantscontrole op de kredietbeoordeling van ondernemingen. De testselectie bestond uit bedrijven in het Verenigd Koninkrijk, die na een wetswijziging in 2004 niet meer zijn onderworpen aan een verplichte accountantscontrole. Bedrijven die na de wijziging overgingen tot een vrijwillige controle, kregen hogere kredietbeoordelingen dan bedrijven die in het vervolg afzagen van een accountantscontrole (p. 1671, 2011).

Het management van een onderneming heeft dus zelf baat bij een accountantscontrole, aangezien het de kosten van vreemd vermogen reduceert. Dit heeft een direct impact op het resultaat en maakt het daarnaast mogelijk nieuwe investering te doen die het toekomstig resultaat positief beïnvloeden. Managers zullen hiervan profiteren in een prestatieafhankelijke overeenkomst met de principaal, maar ook als zij een direct aandelenbelang hebben in de onderneming.

Jensen en Meckling (1976) stellen daarnaast dat het aan managers gelegen is monitoring zo goedkoop mogelijk te houden, aangezien het bedrijf dat zij besturen zelf de lasten draagt. Indien de manager weet dat het toetsen van de betrouwbaarheid van de door hem geproduceerde

(13)

informatie noodzakelijk is vanwege convenanten, of omdat een principaal dat verlangt, zal hij zelf actie ondernemen. Het management produceert al financiële informatie ten behoeve van het besturen van de onderneming. Het is voordeliger voor het management om zelf deze informatie te onderwerpen aan een accountantscontrole en te communiceren aan de principaal, dan dat deze laatste de informatie zelf verzamelt en de vervolgens betrouwbaarheid toetst (Jensen en Meckling, p. 46-47, 1976). Healy en Palepu (2001) zien de accountant als onderdeel van de vrijemarkteconomie (afbeelding 1).

Afbeelding 1: de Accountant als onderdeel van de vrijemarkteconomie, Healy en Palepu, p. 408, 2001. Afbeelding 1 laat een systeem zien, waar kapitaal van particulieren wordt geïnvesteerd in

bedrijven. Dit kan direct, bijvoorbeeld als private equity, of indirect via financieel intermediairs zoals banken en beleggingsfondsen. Toezichthoudende organen bevinden zich tussen zowel de directe, als de indirecte kapitaalstromen. Dit zijn in Nederland de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandse Bank (DNB).

Bedrijven verstrekken op hun beurt direct informatie aan particulieren, via o.a. persberichten en jaarrekeningen. Daarnaast zijn hier ook intermediairs actief, zoals kredietbeoordelaars en

financieel analisten, die (financiële) informatie verwerken voor zowel particulieren, als de eerder genoemde financieel intermediairs. Accountants verstrekken in dit systeem zekerheid bij de verstrekte informatie. Healy en Palepu (2001) stellen dat er weinig direct onderzoek is naar het nut van een accountantscontrole. Zij concluderen dat de markt gelooft in de functie van de

(14)

accountant, bijvoorbeeld omdat financiële instellingen een vrijwillige accountantscontrole als voorwaarde stellen voor een krediet.

Volgens Healy en Palepu (2001) werkt de functie van een accountant niet optimaal. Zij wijten dit o.a. aan belangenverstrengeling, omdat de accountant betaald wordt door het management dat hij moet controleren. Ook zou door accountants vooral worden gedacht aan de eigen

aansprakelijkheid. Ten derde is de accountant volgens hen niet in staat tijdig te communiceren naar investeerders, omdat alleen de jaarrekening wordt gecontroleerd. Toch heeft dit wel een bepaalde functie, aangezien er enig bewijs wordt gevonden op basis van lagere aandelenkoersen als gevolg van een anders dan goedkeurende controleverklaring.

In het verleden is de functie van de accountant door Limperg ooit omschreven als “de rol van vertrouwenspersoon in het maatschappelijk verkeer” (1932). De maatschappij verlangt zekerheid over de door ondernemingen verstrekte informatie en heeft volgens Limperg behoefte aan een ‘deskundige vertrouwensman’. Als de accountant geen vertrouwen geniet van de maatschappij, dan kan hij de functie van controleur niet vervullen (Limperg, 1932).

Limperg voorzag ruim tachtig jaar geleden het gevaar van een verwachtingskloof. Hij

waarschuwde de beroepsgroep dat na verloop van tijd een algemene norm zou ontstaan voor het vertrouwen dat de gebruiker mag hebben in een accountantscontrole. Dit vertrouwen mag niet groter zijn dan de diepgang van de werkzaamheden rechtvaardigt. Tegelijkertijd moet een accountant zijn functie zodanig vervullen, dat hij het in hem gestelde vertrouwen waar maakt (Limperg/Groeneveld, 1976).

De theorie van Limperg lijkt in eerste instantie op een vertrouwensspiraal: hoe hoger het

vertrouwen, hoe meer de accountant moet doen om dit waar te maken, waardoor het vertrouwen weer toeneemt. Wat Limperg echter bedoelt met zijn uitspraken is dat de accountant zelf

verantwoordelijk is voor het beheersen van de maatschappelijke verwachting. Hij moet het ontstaan van een verwachtingskloof voorkomen om zo het maatschappelijk vertrouwen te behouden en het voortbestaan van zijn eigen functie zeker te stellen.

De veronderstelling van Limperg stuurt op een veel bredere verantwoordelijkheid dan de tot nu toe beschreven principaal-agent relatie. De principaal-agent problematiek concentreert zich op de informatie-asymmetrie tussen twee belangengroepen: kapitaalverstrekkers en bedrijven. De aandeelhouder staat hier centraal als voornaamste belanghebbende van een onderneming. Dit wordt de ‘shareholdertheorie’ genoemd.

(15)

De shareholdertheorie staat tegenover de stakeholdertheorie van Donaldson en Preston (1995). Deze theorie gaat ervan uit dat er meerdere belangengroepen zijn dan alleen de aandeelhouder. Afbeelding 2 toont de diverse belangengroepen in relatie tot het bedrijf volgens de

stakeholdertheorie. Het bestaan van stakeholders is volgens Donaldson en Preston (1995) niet alleen een gegeven. Het management van een onderneming moet hier volgens hen iets mee.

Donaldson en Preston (1995) beargumenteren dat belangengroepen net als aandeelhouders macht hebben. Die macht bestaat bijvoorbeeld uit het verenigen van werknemers in een

vakbond, die vervolgens veranderingen in de arbeidsrelatie kan afdwingen. Een ander voorbeeld is de klant die milieubewust producten kiest en daarmee invloed heeft op de productie.

Afbeelding 2: Belangengroepen in relatie tot het bedrijf, Donaldson en Preston, p. 69, 1995. Regelgeving door de overheid drijft een onderneming mogelijk op extra kosten. Een goede relatie met deze stakeholder kan dit voorkomen. De acties van stakeholders kunnen dus een positief of negatief effect hebben op de financiële prestaties van een onderneming. Donaldson en Preston concluderen dus terecht dat het beheersen van de belangen van de stakeholders juist in het voordeel van de aandeelhouder werkt (1995). En in het verlengde onderschrijft de

stakeholder theorie dus de assumptie van Limperg dat het maatschappelijk verkeer als geheel belanghebbende is bij de accountantscontrole van een onderneming.

Critici kunnen zich afvragen of de maatschappij niet teveel verwacht van de accountant. Limperg stelt echter dat het hoe dan ook de eigen verantwoordelijkheid is van de accountant om er zorg voor te dragen dat de maatschappij geen groter vertrouwen heeft in zijn werkzaamheden dan

(16)

redelijk (p. 18, 1932). De volgende alinea’s gaan daarom dieper in op de historische ontwikkeling van de verwachtingskloof en de reactie van de beroepsgroep.

2.1.3 Het ontstaan van de verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij

De verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij is misschien wel zo oud als het beroep zelf. Humphrey e.a. geven als spraakmakend voorbeeld de maatschappelijke discussie die ontstond na de ondergang van de City of Glasgow Bank in 1878 (p. 140, 1992). De jaarrekening was gecertificeerd door een accountant, maar desondanks ging de bank failliet aan fraude door het management. De spectaculaire gebeurtenis leidde tot de laatste bankrun in het Verenigd Koninkrijk tot de ondergang van Northern Rock in 2007 (Goldsmith-Pinkham en Yorulmazer, p. 83, 2010).

In het daarop volgende maatschappelijk debat ontstond een kritische discussie over de waarde die gehecht kan worden aan een accountantscontrole. Hoewel de term verwachtingskloof destijds niet letterlijk werd geïntroduceerd, vertoonde het debat grote overeenkomsten met de discussie vandaag de dag (Humphrey e.a., p. 140, 1992).

In westerse landen heeft de beroepsgroep van oudsher een monopolie op zelfregulering (Humphrey e.a., 1992). De reactie op de verwachtingskloof vanuit de beroepsgroep is, in het kader van zelfregulering, daarom interessant. In het onderzoek van Humphrey e.a. (1992) komt naar voren dat accountants het bestaan van de verwachtingskloof erkennen, maar de oorzaak terugleggen bij de maatschappij. Een maatschappij die volgens accountants de aard van het beroep en de verantwoordelijkheid van de accountant niet begrijpt. Daarnaast zit er volgens accountants begrijpelijkerwijs een vertraging tussen een continu veranderend maatschappelijk verwachtingspatroon en de beroepsgroep die hier op moet inspringen. In de volgende alinea’s zal blijken dat deze houding van de beroepsgroep het vertrouwen van de maatschappij niet ten goede komt en gevolgen zal hebben voor de mate van zelfregulering.

Het probleem van de verwachtingskloof komt onder de aandacht in meerdere landen. In de Verenigde Staten leidt dit in 1974 tot het oprichten van de Cohen commission (Humphrey e.a., 1992). Deze onderzoekscommissie werd opgericht door the American Institute of Certified Public Accountants (AICPA), de Amerikaanse beroepsorganisatie voor openbare accountants. In het onderzoek diende de commissie vast te stellen of er een verwachtingskloof bestond tussen wat de maatschappij van de accountant verlangt en wat redelijkerwijs gezien kan worden als verantwoordelijkheid van de accountant (AICPA, p. 92, 1978b).

(17)

De Cohen commission (AICPA, 1978b) komt met conclusies op elf verschillende thema’s, waarvan de belangrijkste hier worden besproken. Het maatschappelijk verkeer heeft over het algemeen redelijke verwachtingen van de accountant. Er bestaan te weinig handreikingen voor de accountant als het gaat om illegale activiteiten die worden ontdekt tijdens een controle. Daarnaast verwachten gebruikers meer informatie over de werking van de interne beheersing. Een managementrapportage op dit gebied zou onderdeel moeten zijn van het jaarverslag. De accountant geeft hier vervolgens een oordeel over. Veder pleit de commissie dat toekomstige beroepsbeoefenaars meer onderwezen worden in de verwachtingen van de maatschappij.

De communicatie door de accountant via de controleverklaring is achterhaald volgens de commissie Cohen. Dat komt volgens de commissie omdat de beroepsgroep bang is dat een meer informatieve controleverklaring uiteindelijk leidt tot meer juridische aansprakelijkheid. Dit is onjuist, aldus de commissie. Een uitgebreide verklaring leidt ertoe dat de functie van de accountant beter begrepen wordt, omdat gebruiker en rechter meer inzicht krijgen in het controleproces. Goed overbrengen dat er een limiet zit aan het in de accountant gestelde vertrouwen verbetert zijn juridische positie, aldus de commissie (AICPA, p. 98, 1978b).

Eveneens in de jaren zeventig richtte de Amerikaanse senaat de Metcalf committee op, welke onderzoek deed naar het verbeteren van de verantwoordingsplicht van beursfondsen en hun accountants (AICPA, 1978a). De Metcalf committee is het eens op bepaalde gebieden met de Cohen commissie, maar vindt de laatste op sommige punten niet ver genoeg gaan. Vooral op het gebied van onafhankelijkheid ziet de Metcalf committee problemen, zoals de toenemende grootte van accountantskantoren, het leveren van adviesdiensten aan controleklanten en langdurige betrokkenheid bij een controleklant.

Daarnaast wordt ook de organisatie van accountantskantoren zelf besproken, waar de focus moet liggen op interne kwaliteitsbeheersing. Dit houdt o.a. in dat er sancties opgelegd moeten worden tegen falend personeel. Daarnaast moeten er kwaliteitsreviews komen door andere kantoren (peer-review), die de resultaten vervolgens rapporteren aan de autoriteiten. De voorgestelde maatregelen treffen niet alleen accountants. Bedrijven moeten een onafhankelijke audit commissie binnen de raad van commissarissen oprichten. De voornaamste taken van die commissie worden het contact met de externe accountant, het overzien van de interne accountantsdienst en het handhaven van de gedragscode.

Zowel het Metcalf als het Cohen onderzoek concluderen dat de verwachtingskloof tussen maatschappij en accountant bestaat. De conclusies van beide onderzoeken komen niet overeen

(18)

met de bewering van de accountants, die het bestaan van de verwachtingskloof zoals eerder gezegd wijten aan maatschappelijk onbegrip. De Metcalf committee schrijft zelfregulering van de sector echter niet af. De commissie heeft enkele aanvullingen op het onderzoek van de commissie Cohen, maar schrijft in haar conclusie wel dat het “de voorkeur geeft aan verandering vanuit de beroepsgroep zelf, in nauwe samenwerking met de toezichthouder” (AICPA, p. 96, 1978a).

Als de jaren tachtig ten einde lopen groeit het aantal publicaties vanuit de academische wereld, waarin kritisch uiteen wordt gezet waarom zelfregulering van de accountancy sector het maatschappelijk belang onvoldoende dient. Voorbeelden zijn Sikka e.a. (1989) en Humphrey en Moizer (1990). Sikka e.a. maken gebruik van een originele onderzoeksmethode. Ze treden in correspondentie met beroepsorganisaties en stellen vragen op het gebied van de continuïteitsveronderstelling. Antwoorden van beroepsorganisaties blijken lastig te verkrijgen. Er wordt om de kern van de zaak heen gedraaid en soms wuift men kritiek hooghartig weg. Daarnaast blijkt dat informatie soms wel verstrekt wordt, maar aan een selecte groep geïnteresseerden. Op basis van het organisatorisch onvermogen om in de informatiebehoefte van de gebruiker te voorzien, concluderen Sikka e.a. dat zelfregulering wellicht kritisch heroverwogen moet worden.

Humphrey en Moizer (1990) onderzochten hoe accountants in het controleproces tot bepaalde vormen van professionele oordeelsvorming komen. Het onderzoek bestond daarom uit het bestuderen van de overwegingen die accountants maken als het gaat om aard en diepgang van de werkzaamheden. Een opzienbarende bevinding was de mate van invloed die controleklanten hadden met betrekking tot de aard en diepgang van het controlewerk. Ze concluderen dat dit soort fouten zich moeilijk door onderzoeken naar regulering en raamwerken laten vatten. In de toekomst moet men zich dan ook meer bezighouden met onderzoek naar de operationele kant van het accountantsberoep, aldus Humphrey en Moizer.

De kritiek blijft echter zonder gevolgen, want in de jaren negentig neemt de belangstelling voor de verwachtingskloof af. Olson, destijds vice-president van AICPA, zei in 1973 dat “de beroepsgroep altijd bekritiseerd zal worden in het nieuws en andere media zo lang investeerders geld verliezen” en dat dit een blijvend onderdeel zal zijn van het leven aangezien “zulke situaties nooit volledig zullen verdwijnen” (Humphrey e.a., p. 138, 1992). De jaren negentig zijn een periode van sterke economische groei en dit zou een oorzaak kunnen zijn voor de afname van de belangstelling.

(19)

De stelling van Olson blijkt echter stand te houden in de 21e eeuw. Investeerders lijden begin

2000 grote verliezen als de beurshausse, ook wel bekend als de internetzeepbel, tot een abrupt einde komt en uitmond in een recessie. De rol van de accountant komt opnieuw onder de aandacht als blijkt dat Enron en Worldcom investeerders hebben misleid. De Amerikaanse Securities and Exchange Commission (SEC) deed onderzoek naar de fraude. Het onderzocht daarnaast ook de vraag waarom de accountant faalde bij het ontdekken van de fraude. De SEC schrijft in de zaak Worldcom dat er fouten zaten in de controlestrategie van accountant Arthur Andersen. De accountant pikte meerdere signalen, die duidden op misbruik van voorzieningen, niet op. Daarnaast ging de accountant voorbij aan de door Worldcom onterecht geactiveerde kosten en onterecht genomen omzet (SEC, 2003).

In de zaak Enron is Arthur Andersen eveneens de externe accountant. Arthur Andersen wordt ervan beschuldigd dat het niet onafhankelijk is geweest en heeft meegewerkt aan het verbergen van de fraude. Arthur Andersen probeerde de eigen huid te redden en vernietigde documenten en e-mails als blijkt dat de SEC een onderzoek is gestart naar de gang van zaken bij Enron (Palepu en Healy, 2003).

2.2 De reactie van de maatschappij op de verwachtingskloof

Bovengenoemde schandalen betekenen een deuk voor het imago van de accountancy sector en leiden tot de ondergang van Arthur Andersen. De gebeurtenissen hebben grote gevolgen op het gebied van corporate governance in grote bedrijven en de mate van zelfregulering binnen de accountancy sector als de Amerikaanse overheid in 2002 ingrijpt met de invoer van de Sarbanes-Oxley wetgeving (Act, S. O., 2002). De wet voorziet niet alleen in een aantal harde vereisten op het gebied van corporate governance, welke in het bijzonder zijn gericht op bedrijven, maar behelst tevens het oprichten van de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB, 2014; Romano, p. 1523, 2005).

De PCAOB schrijft in haar eigen missie dat met de oprichting van het instituut “accountants van beursgenoteerde ondernemingen, voorheen een zelf gereguleerde beroepsgroep, voor het eerst in de geschiedenis blootgesteld staan aan extern en onafhankelijk toezicht” (PCAOB, 2014). Trad de eerder genoemde Metcalf committee nog adviserend op, met de invoering de Sarbanes-Oxley wetgeving grijpt de Amerikaanse overheid nu echt in. Het zelfregulerende beroepsorgaan van de accountants AICPA wordt aan de kant geschoven door de PCAOB voor wat betreft het toezicht op de accountantscontrole van beursgenoteerde ondernemingen.

(20)

Accountants hebben er een taak bij, aangezien zij zekerheid moeten bieden over de management rapportage bij de jaarrekening aangaande interne beheersing, de zogenaamde “404 verklaring” (Romano, p. 1540, 2005). Naast een extra taak zijn er ook diensten die accountants niet meer kunnen leveren. Zogenaamde non-audit services, ook wel adviesdiensten genoemd, mogen accountants onder Sarbanes-Oxley niet meer verstrekken aan controleklanten. De voornaamste reden is dat de financiële baten die voortkomen uit de adviesdiensten de onafhankelijkheid aantasten van de accountant bij het uitvoeren van de controle taak (Romano, p. 1533 – 1537, 2005).

De periode na de invoering van Sarbanes-Oxley is een periode van hernieuwde economische groei. Aandelen doen het wereldwijd dan ook goed in de jaren 2002 – 2007. Grote fraude zaken, zoals de Enron en WorldCom schandalen doen zich niet voor. De accountancy sector komt echter opnieuw onder druk te staan als in 2008 de kredietcrisis wereldwijd beurzen doet kelderen.

Wereldwijd komen financiële instellingen als gevolg van de crisis in de problemen, met nationalisatie als laatste redmiddel. Dit kostte overheden miljarden, een bedrag dat uiteindelijk zal worden afgewenteld op de belastingbetaler. De Europese Commissie vraagt zich dan ook af hoe het kan dat financiële instellingen grote verliezen rapporteerden in de periode 2007 – 2009 en toch volledig goedkeurende controleverklaringen ontvingen (Europese Commissie, p. 3, 2010).

Naast de kosten van nationalisatie in het geval van de getroffen financiële instellingen, schaadt ieder faillissement de belangen van leveranciers en klanten. Ook de overheid kan een belastingvordering mislopen. De reactie op financiële crisis maakt eens te meer duidelijk dat er veel belangengroepen zijn bij een accountantscontrole. Dit is in lijn met de stakeholdertheorie van Donaldson en Preston en de leer van het gewekte vertrouwen van Limperg.

Net als bij de eerder beschreven Amerikaanse fraudeschandalen volgt er ook een reactie vanuit de overheid. De Europese Commissie komt met een kritische analyse, een Green Paper, waarmee men de discussie over de rol van de onafhankelijke accountant op gang wil brengen (Europese Commissie, p. 5, 2010). De ondertitel van het document luidt dan ook “Audit Policy: Lessons from the Crisis”. De publicatie onderschrijft het belang van de accountantscontrole, maar vraagt zich af hoe het kan dat financiële instellingen grote verliezen rapporteerden in de periode 2007 – 2009 en toch volledig goedkeurende controleverklaringen ontvingen (p. 3, 2010).

Ook de academische literatuur stelt vragen bij de toegevoegde waarde van de accountantscontrole. Een publicatie door Sikka bevat een tabel met 28 grote financiële

(21)

instellingen die gedurende de crisis zijn omgevallen, of significante overheidssteun nodig hadden om te overleven. De tabel bevat tevens de datum van de laatste controleverklaring en het oordeel van de accountant, welke in alle gevallen goedkeurend was (p. 870, 2009).

De discussie die is gestart door de Europese Commissie (2010) en in de literatuur heeft anno 2014 impact gehad wetgeving in de lidstaten. Naast het op gang brengen van de algemene discussie doet de Europese Commissie ook een aantal voorstellen op gebieden waar volgens de Commissie de problemen zitten. Het betreft bekende thema’s zoals onafhankelijkheid, communicatie met stakeholders, toezicht op accountantsorganisaties en mogelijke fouten in de huidige marktstructuur, welke wordt gedomineerd door een aantal grote spelers.

Het Europees parlement gaf op 3 april 2014 haar goedkeuring aan een voorstel van Europese Commissie met betrekking tot het hervormen van de markt voor accountantsdiensten (Europese Commissie, 2014a). Dit voorstel heeft veel weg van de inhoud van de Green Paper, maar is op sommige punten afgezwakt. De volgende alinea’s lichten de publicatie van de Europese Commissie toe.

In het kader van onafhankelijkheid komt er een verplichte rotatietermijn voor de accountant. De accountant mag voor een controleklant maximaal 10 jaar de wettelijke controle uitvoeren. Deze termijn is eventueel te verlengen met nog is tien jaar indien de controleklant een openbare aanbesteding doet, of veertien jaar in het geval van een zogenaamde ‘joint audit’. Een joint audit is een controle die wordt uitgevoerd door twee of meer accountantskantoren. Daarnaast wordt het verboden bepaalde adviesdiensten te verlenen aan controleklanten en wordt er tevens een limiet gesteld aan de vergoeding voor deze adviesdiensten.

Bovengenoemde wetgeving is van toepassing op organisaties van openbaar belang (OOB’s). Dit zijn in beginsel beursgenoteerde ondernemingen, kredietverlenende instellingen en verzekeraars. Lidstaten kunnen additioneel ondernemingen aanwijzen als OOB indien hun aard, grootte of het aantal medewerkers daar aanleiding toe geeft.

De Europese commissie wil daarnaast een meer dynamische markt, met beter toezicht. In tegenstelling tot de voorgestelde markthervorming in de Green Paper (p. 15, 2010), worden joint-audits niet verplicht gesteld. Wel wordt de zogenaamde ‘Big-4 clausule’ in contracten verboden. Een Big-4 clausule is een contractuele verplichting, waarbij een kredietverstrekker de kredietnemer verplicht de wettelijke controle te vergeven aan een Big-4 kantoor (Deloitte, E&Y, KPMG, PwC). Ook wil men de concurrentie tussen accountants stimuleren door de invoer van

(22)

internationale controlestandaarden, zogenaamde International Standards on Auditing (ISA’s), in de gehele EU. De uniformiteit van de controlestandaarden moet het mogelijk maken om als accountant ook over de grens te werken. Om effectief toezicht te houden wordt er een Europese toezichthouder geformeerd, die opereert naast de nationale toezichthouders.

Een laatste speerpunt is de rol van de accountant in het maatschappelijk verkeer. De verwachtingskloof wordt hier letterlijk aangehaald. Om deze te verkleinen dient de controleverklaring meer gedetailleerd te zijn en wezenlijke informatie te bevatten voor investeerders. Tegenover toezichthouders wordt meer transparantie geëist. Ten slotte krijgt ook de aandeelhoudersvergadering van klanten van accountants macht (EU statement). De vergadering kan straks, indien vijf procent of meer van de aandeelhouders dit wenst, acties initiëren om de accountant te ontslaan. Ook moeten aandeelhouders betrokken worden bij het aanstellen van een accountant. De onderneming moet inzicht geven in de selectiecriteria en het selectieproces.

Het voorstel is per 16 juni 2014 effectief als nieuwe EU-verordening. Een verordening is bindend voor alle lidstaten en gaat voor op nationale wetgeving indien er een conflict bestaat. Lidstaten hebben twee jaar de tijd om de verordening te verwerken in de nationale wetgeving (Europese Commissie, 2014b).

Uit bovenstaande voorgeschiedenis blijkt dat de verwachtingskloof tussen accountant en maatschappij niet alleen een debat is van de laatste jaren. De toegevoegde waarde van de accountantscontrole is vaak ter discussie gesteld op momenten dat investeerders veel geld verloren als gevolg van spraakmakende fraudezaken en grote faillissementen. Dit heeft geleid tot een gestaag opgebouwde maatschappelijke druk op de van oudsher zelfregulerende beroepsgroep, die in het verleden reageerde op de publieke onvrede door te stellen dat deze de aard van het beroep en de verantwoordelijkheid van de accountant niet begrijpt. Het laatste decennium toont aan dat deze respons een verkeerde inschatting bleek, nu de beroepsgroep wereldwijd wordt geconfronteerd met politiek afgedwongen maatregelen.

2.3 Definitie en structuur van de verwachtingskloof.

Er is veel academische literatuur die het bestaan van een verwachtingskloof onderschrijft. Het betreft verschillende onderzoeken uit Westerse economieën die empirisch bewijs leveren voor het bestaan van een verwachtingskloof in o.a. Australië (Monroe en Woodliff; 1993, 1994; Houghton e.a., 2011), Nieuw Zeeland (Porter, 1993; Porter e.a., 2012), het Verenigd Koninkrijk

(23)

(Humphrey e.a., 1993; Dewing en Russell, 2002; Porter e.a., 2012) en de Verenigde Staten (Epstein en Geiger, 1994; McEnroe en Martens, 2001; Gray e.a., 2011). Deze onderzoeken zullen allen in hoofdstuk drie worden behandeld.

Liggio was, op basis van meerdere bronnen, in 1974 de eerste die de verwachtingskloof definieerde als “het verschil tussen de geleverde prestatie van de accountant en de prestatie die de maatschappij verwacht” (Koh en Woo, p. 147, 1998; Porter, p. 50, 1993). Volgens Porter is de definitie van Liggio ontoereikend, omdat deze voorbij gaat aan de mogelijkheid dat een accountant op bepaalde gebieden wellicht nooit kan voldoen aan de publieke verwachting (p. 50, 1993).

De commissie Cohen komt, na onderzoek in de Verenigde staten, in 1978 tot een meer gedetailleerde definitie. Er bestaat een verwachtingskloof tussen het verwachtingspatroon van de maatschappij en wat er redelijkerwijs verwacht kan worden van de accountant (AICPA, p. 92, 1978b). Hoewel het woord ‘redelijkerwijs’ suggereert dat men rekening houdt met het feit dat de accountant mogelijk niet kan voldoen aan bepaalde verwachtingspatronen, gaat men niet verder in op wat een redelijke taak onderscheidt van een onredelijke taak. Porter geeft in een veel geciteerd artikel uit 1993 uitsluitsel en definieert de verwachtingskloof als “het verschil tussen het verwachtingspatroon van het maatschappelijk verkeer en de geleverde prestatie door de accountant in de ogen van de maatschappij” (p. 50 1993). Door het begrip “taken redelijkerwijs te verwachten van de accountant” te operationaliseren in haar empirisch onderzoek, is zij in staat de verwachtingskloof te categoriseren. De definitie en categorisering van Porter uit 1993 is in de academische literatuur door andere auteurs overgenomen en wordt in dit hoofdstuk dan ook gezien als leidend (McEnroe en Martens, 2001; Dewing en Russell, 2002; Gray e.a., 2011).

(24)

De verwachtingskloof bestaat volgens Porter uit de volgende componenten en deelcomponenten (afbeelding 3):

1. De prestatiekloof. Deze bestaat uit twee sub componenten: a. De accountant presteert onvoldoende

b. De geldende beroepsstandaarden zijn ontoereikend

2. De redelijkheidskloof: het verwachtingspatroon van de maatschappij is rondredelijk. Onvoldoende presteren (onderdeel 1a) wordt opgevat als een accountant die een taak niet of slecht uitvoert, terwijl op basis van geldende standaarden een bevredigende uitvoering wel verwacht mocht worden. Met ‘geldende standaarden’ wordt in beide onderzoeken van Porter bedoeld: taken die de accountant uitvoert vanwege wetgeving, jurisprudentie, verordeningen vanuit de beroepsorganisatie, of omdat de toezichthouder dat verlangd (p. 110, 2012).

De beroepsstandaard is ontoereikend (onderdeel 1b) indien er taken, welke kostenefficiënt zijn voor accountants om wel uit te voeren, niet zijn opgenomen in de standaard. Dit onderscheid volgens Porter een redelijke van een onredelijke taak, aangezien het onlogisch is om te

verwachten dat een accountant taken uitvoert waarvan de kosten niet opwegen tegen de baten (p. 108, 2012). Dit is een logische veronderstelling aangezien een accountant enerzijds zijn

bestaansrecht zal willen bewijzen door zoveel mogelijk te voldoen aan het maatschappelijk verwachtingspatroon, maar anderzijds ook een naar winst strevende ondernemer is.

Porter heeft in haar studies het begrip “kostenefficiënte taken” geoperationaliseerd door gebruik te maken van twee stakeholder groepen met tegengestelde belangen (p. 108, 2012). Dit zijn enerzijds controleklanten en anderzijds gebruikers van financiële informatie. Gebruikers hebben als principaal baat bij kwalitatief goede informatie en kiezen eerder voor het uitbreiden van de werkzaamheden van de accountant. Managers dragen als agent echter de kosten en

organisatorische lasten van een accountantscontrole en hebben daarom de neiging de

accountantskosten zo laag mogelijk te houden. Zij kiezen volgens Porter daarom alleen voor het uitbreiden van de taken van de accountant als zij daar zelf belang bij hebben.

Als zowel investeerders (maximale zekerheid) en controleklanten (minimale kosten) beide van mening zijn dat een voorgestelde taak voor de accountant opgenomen moet worden in de standaarden, dan is dit voor de accountant een kostenefficiënte uitbreiding van de

werkzaamheden (Porter, p.62, 1993). Porter heeft zo, bij het ontbreken van een formele kosten-baten analyse, een manier gevonden redelijke verwachtingen vanuit de maatschappij te scheiden

(25)

Ten slotte is er een redelijkheidkloof (onderdeel 2). Dit deel van de verwachtingskloof bevat taken die redelijkerwijs niet kunnen worden verwacht van de accountant, omdat zij niet kostenefficiënt genoeg zijn om uit te voeren. Deze worden gescheiden van redelijke verwachtingspatronen op basis van eerder beschreven indirecte kosten-baten analyse.

Zoals toegelicht in paragraaf 2.1 stuurde de beroepsgroep in het maatschappelijk debat op het onbegrip van de maatschappij. Echter, de theorie van Porter maakt duidelijk dat een deel van het maatschappelijk verwachtingspatroon kostenefficiënte taken bevat, die tegemoetkomen aan het verwachtingspatroon van de maatschappij en waar de controleklant toe bereid is voor te betalen. Het onderzoek van Porter geeft de structuur weer van de verwachtingskloof. Deze structuur is zoals gezegd in later onderzoek overgenomen door andere academici. In het volgende hoofdstuk komen de resultaten van diverse empirische onderzoeken (waaronder Porter) aan bod. Dit geeft een goed beeld van de thema’s waarop een verwachtingskloof bestaat tussen de accountant en de maatschappij.

(26)

3 Overzicht empirisch onderzoek naar de verwachtingskloof.

In dit hoofdstuk zal per geografisch gebied de belangrijkste literatuur kort worden toegelicht op basis van:

1. De onderzoeksmethode;

2. Deelnemersgroepen in het onderzoek; en 3. Resultaten van het onderzoek.

Uitgangspositie zijn de resultaten van onderzoek van Porter e.a. gepubliceerd in 2012 (paragraaf 3.3.1). Met ruim vijftig onderzochte (potentiële) verantwoordelijkheden van de accountant in twee landen is dit veruit het breedste onderzoek. Daarnaast is het onderzoek meerdere keren uitgevoerd (1989, 1999 en 2008) en leidde dit steeds tot significante resultaten, wat de gebruikte theoretische constructen en toegepaste onderzoekstechniek van Porter e.a. bevestigt. Bovendien is de structuur van Porter door de academische wereld later overgenomen als leidende theorie (bijvoorbeeld McEnroe en Martens, 2001; Dewing en Russell, 2002; Gray e.a. 2011).

De paragrafen volgend op 3.3.1 bevatten ieder afzonderlijk een onderzoek. In de laatste alinea’s van iedere paragraaf wordt vastgesteld of de resultaten van het besproken onderzoek in lijn liggen met ander onderzoek, of juist significant afwijken. De resultaten van alle onderzoeken gecombineerd geven een goed inzicht in het maatschappelijk verwachtingspatroon (paragraaf 3.4). Dit inzicht zal in hoofdstuk 5 worden gebruikt bij het beantwoorden van de vraag in hoeverre de nieuwe controleverklaring bijdraagt aan het dichten van verwachtingskloof.

3.1 Empirisch onderzoek in het Verenigd Koninkrijk en Nieuw-Zeeland

Het artikel van Porter uit 1993 was het eerste grootschalige empirisch onderzoek naar de verwachtingskloof. Dit heeft geleid tot de structuur van Porter zoals toegelicht in paragraaf 2.3 en later overgenomen door andere academici. Het onderzoek vond plaats in Nieuw-Zeeland in 1989 (p. 49, 1993).

In 1999 hebben Porter en Gowthorpe een gelijkwaardig onderzoek uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk (2004). Het meest recente onderzoek is in 2008 gelijktijdig uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk en Nieuw Zeeland (Porter e.a., 2012). Omdat deze scriptie de impact van de door het IAASB voorgestelde nieuwe controleverklaring op de huidige verwachtingskloof onderzoekt, zijn de resultaten uit 2008 logischerwijs het meest relevant.

(27)

3.1.1 Resultaten van Porter e.a. (2012)

Het onderzoek van Porter e.a. bestond uit een enquête welke is verspreid in 2008 onder accountants en diverse groepen gebruikers van financiële informatie (2012). Deze laatste groep bestond o.a. uit financieel analisten, investeerders, bankiers en academici. Zij werden allen gezien als een goed geïnformeerde groep gebruikers, gezien hun financiële achtergrond. Daarnaast zijn ook minder goed geïnformeerde gebruikers gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. Dit betrof willekeurige burgers, advocaten en journalisten. In totaal zijn er 1610 enquêtes verstuurd in het Verenigd Koninkrijk en 1555 in Nieuw-Zeeland. De respons varieerde van 12 tot 38 procent (p. 106, 2012). Ondanks dit percentage zijn de onderzoeksresultaten significant.

De enquête van Porter e.a. bestond uit een integrale lijst van 55 huidige en potentiële taken. De taken in de vragenlijst zijn opgesteld aan de hand van wetgeving, jurisprudentie, regelgeving van diverse (beroeps)instanties en toezichthoudende organisaties, literatuur en vooraanstaande beroepsbeoefenaars. De vragenlijst uit 2008 is vergelijkbaar als die gebruikt in 1989 en 1999, aangepast aan ontwikkelingen zoals de opkomst van het internet (p. 106, 2012). Taken zijn aan de respondenten voorgelegd aan de hand van drie vragen:

1. Is de omschreven taak een huidige verantwoordelijkheid van de accountant? 2. Indien ja, hoe goed wordt deze uitgevoerd?

3. Zou de taak onder de verantwoordelijkheid van de accountant moeten vallen?

De antwoordmogelijkheden zijn gecodeerd, zodat de data kwantitatief geanalyseerd kon worden. Vervolgens worden de taken op basis van de respons geplaatst in een component van de verwachtingskloof. Dit zijn respectievelijk:

1. Taken welke gerekend worden onder de huidige verantwoordelijkheid van de accountant, maar welke in de ogen van de maatschappij onbevredigend worden uitgevoerd (component 1.a van de prestatiekloof zoals toegelicht in paragraaf 2.2). 2. Taken welke kostenefficiënt zijn voor de accountant om uit te voeren, aangezien zowel

de controleklant als de gebruiker van financiële informatie hier voorstander van is. Deze taken zouden in toekomstige wet- en regelgeving ingepast kunnen worden (component 1.b van de prestatiekloof zoals toegelicht in paragraaf 2.2).

3. Taken welke niet kostenefficiënt zijn om uit te voeren en daarom gerekend worden tot het onredelijke verwachtingspatroon van de maatschappij (de redelijkheidskloof zoals toegelicht in paragraaf 2.2).

Voor gedetailleerde toelichting van het theoretisch construct ‘kostenefficiëntie’, zie paragraaf 2.2. De taken zijn in tabelvorm per categorie samengevat en toegelicht in appendix 1a, 1b en

(28)

1c. Verschillen tussen het Verenigd Koninkrijk en Nieuw-Zeeland worden in de tabellen aangegeven. Vervolgens is in appendix 2a en 2b grafisch de opbouw van de verwachtingskloof in het Verenigd Koninkrijk (appendix 2a) en Nieuw-Zeeland (appendix 2b) weergegeven. De drie componenten van de verwachtingskloof zijn uitgedrukt in een percentage. Hun relatieve bijdrage is bepaald aan de hand van de hoeveelheid respondenten die, als onderdeel van het totaal aantal respondenten, aangaf dat een taak in hun ogen niet bevredigend is uitgevoerd door de accountant (p.123, 2012).

Als de resultaten van Porter e.a. worden ingedeeld naar thema (laatste kolom in de appendices) bestaat het deel van de prestatiekloof waar de accountant onder de maat presteert enkel uit fraude gerelateerde taken (appendix 1a). Het deel dat wordt veroorzaakt door een tekortkoming in de standaarden is een palet van thema’s. Gebruikers zien graag dat de accountant een oordeel vormt over de interne beheersing binnen een onderneming en dit uit in de controleverklaring. Ook ziet de gebruiker bij uitstek een signaleringsfunctie op diverse gebieden voor de accountant als het gaat om de relatie tussen ondernemingen en autoriteiten. Opvallend is dat het in de controleverklaring vermelden van fraude door werknemers gezien wordt als een kostenefficiënte taak. Dit betekent concreet dat controleklanten bereid zijn te betalen voor deze extra dienst, bovenop de huidige verantwoordelijkheid van het uitsluiten van materiële fraude (appendix 1b). Taken binnen het onredelijke verwachtingspatroon liggen o.a. binnen het thema ‘doel en diepgang van de controle’. Voorbeelden zijn de verwachting dat een controle absolute zekerheid biedt, of dat het beoordelen van de operationele risicobeheersing een taak is van de accountant. Het rapporteren van diverse overtredingen aan de autoriteiten, zoals het melden van overtredingen van fiscale wetgeving of bepaalde corporate governance richtlijnen, vallen binnen het thema ‘compliance en signalering’. Gebruikers zien hier taken voor de accountant in een toezichthoudende rol als verlengstuk van de autoriteiten, echter worden deze dus niet gezien als kostenefficiënt.

3.1.2 Resultaten van Humphrey e.a. (1993)

Humphrey e.a. hebben in 1990 in het Verenigd Koninkrijk eveneens een enquête verspreid onder belangengroepen (1993). Dit betrof accountants en gebruikersgroepen van financiële informatie. Van de groep accountants gaf een deel aan gespecialiseerd te zijn in de controleleer. Het andere deel had een adviserende rol op het gebied van o.a. belasting, financiering, faillissementen (p. 398, 1993). De groep gebruikers bestond uit bankiers, financieel directeuren, financieel analisten en journalisten. In totaal zijn er 272 accountants en 663 gebruikers opgenomen in de steekproef. Het voornaamste verschil met het onderzoek van Porter e.a. is dat

(29)

de stellingen van Humphrey e.a. niet taak specifiek zijn, maar zich richten op meer algemene verantwoordelijkheden. Deze zijn uitgesplitst in verschillende thema’s die hieronder uiteengezet worden.

Het eerste thema betreft de perceptie van het controleproces, zoals gezegd niet taak specifiek. Er is bijvoorbeeld de stelling geponeerd dat de maatschappij teveel van accountants verwacht. Afgezien van de ondervraagde financieel directeuren (geen uitgesproken voorkeur), zijn de gebruikersgroepen het oneens met deze stelling. Een ander noemenswaardig verschil van mening is dat de bankiers en financieel analisten een accountantscontrole gemiddeld te lang vinden duren.

Daarnaast vinden gebruikers dat de accountant een mening moet hebben over de efficiëntie van de bedrijfsvoering en deze mening moet rapporteren aan de gebruiker. Accountants zijn het hier opvallend genoeg niet mee eens, terwijl zij in een eerdere stelling aangaven het vinden van efficiëntieverbeteringen wel te zien als een taak (p. 399-401, 1993). De accountant ziet dus wel een natuurlijke adviesfunctie richting management, maar wil niet zover gaan tot het geven van een oordeel richting de gebruikersgroepen over de efficiëntie van de bedrijfsvoering.

Het tweede thema betreft de rol van de accountant met betrekking tot de jaarrekening. Er is nauwelijks verschil tussen de verwachting van gebruikersgroepen en de ondervraagde accountants. Beide groepen vinden dat een accountant moet vaststellen of de jaarrekening voldoet aan de jaarrekeningstandaarden en geen significante fouten bevat (p. 401, 1993).

Er zijn wel tegenstellingen waargenomen in de mening van stakeholders op het derde thema, de verantwoordelijkheden van de accountant met betrekking tot de gecontroleerde onderneming. Het maatschappelijk verwachtingspatroon op het gebied van fraude gaat verder dan de verantwoordelijkheid die de accountants zich op dit gebied toeschrijven. Beide groepen zijn het eens met de stelling dat de accountant significante fraude moet detecteren, maar gebruikers zijn het veel sterker eens met deze stelling dan accountants.

Op het gebied van continuïteit zien we hetzelfde als bij fraude, want gebruikers zijn het sterker eens met de stelling dat accountants de toekomstige levensvatbaarheid van de onderneming moeten vaststellen. Ook de stelling dat accountants de autoriteiten op de hoogte moeten stellen van misstanden vindt sterker gehoor bij de gebruikers dan bij de accountants zelf.

Alle belangengroepen zijn het eens met de stelling dat de accountant moet vaststellen dat het systeem van interne beheersing van voldoende niveau is. Gebruikersgroepen zijn het sterker eens met deze laatste stelling dan accountants, maar het verschil is niet meer dan een half punt op een scoreschaal van 1 tot 7. Een verschil van mening uit zich vervolgens weer in de stelling dat de

(30)

balans in de jaarrekening een betrouwbare waardering moet zijn van de onderneming. Accountants zijn het hiermee oneens, maar alle gebruikersgroepen zijn het eens met deze stelling.

Het vierde thema is regulering. Accountants zijn een sterke voorstander van de huidige maatregelen dat zij geen aandelen mogen hebben in hun klanten en dat zij maximaal vijftien procent van hun omzet bij een individuele controleklant mogen verdienen. Gebruikersgroepen zijn hier ook voorstander van, maar opvallend genoeg minder sterk dan de accountant.

Als het gaat om suggesties voor toekomstige maatregelen zien we meer verschil tussen gebruikersgroepen en accountants. Accountants vinden dat zij wel adviesdiensten mogen leveren aan controleklanten, terwijl de gebruikersgroepen hier significant minder voorstander van zijn (journalisten zijn zelfs tegen). De gebruikersgroepen zijn ook niet unaniem als het gaat over een maximum aantal jaren dat een accountant de controle mag uitvoeren. De accountant zelf ziet geen heil in een maximum en hetzelfde geldt, weliswaar in mindere mate, voor de meeste gebruikersgroepen. Alleen journalisten achten een maximum wenselijk (p. 402 – 403, 1993). Ten slotte is door Humphrey e.a. onderzocht hoe goed accountants zijn in bepaalde activiteiten, het vijfde thema. Opvallend is dat zowel accountants als gebruikersgroepen de beroepsgroep slecht in staat achten de toekomst te voorspellen. Toch vinden gebruikersgroepen een dat het vaststellen van de continuïteit van de onderneming een verantwoordelijkheid is van de accountant. Een andere activiteit waar de accountant tekort schiet, volgens analisten, bankiers en journalisten, is communicatie. De accountants zelf en de controleklant zijn het niet eens met de stelling (p. 404, 1993).

Het onderzoek van Humphrey e.a. komt samenvattend tot vrij algemene bevindingen, die overigens het bestaan van een verwachtingskloof wel aantonen. Indien de resultaten van het onderzoek van Humphrey e.a. worden geclassificeerd naar thema, dan liggen deze in lijn met de resultaten van Porter e.a. uit 2012.

Rondom de thema’s fraude, continuïteit en het signaleren van wetsovertredingen verwacht de maatschappij meer dan de accountant dan hij zichzelf aan verantwoordelijkheid toedicht. Zowel accountants als gebruikersgroepen vinden dat de accountant moet vaststellen dat de interne beheersing van voldoende niveau is. Gebruikers zijn hier iets meer voorstander dan accountants, maar het verschil is niet zo groot als bij het onderzoek van Porter e.a. uit 2012. Dit is vanuit de vraagstelling geredeneerd mogelijk verklaarbaar, want Porter e.a. stelden expliciet dat de accountant de kwaliteit van interne beheersing moet uiten in de controleverklaring. Dit is

(31)

duidelijk een extra verantwoordelijkheid, terwijl de stelling van Humphrey e.a. dichterbij de huidige werkzaamheden van de accountant blijft.

Additioneel ten opzichte van het onderzoek van Porter e.a. blijkt dat de maatschappij graag een oordeel ziet van de accountant over de efficiëntie van het gevoerde beleid. Accountants zijn het hier niet mee eens, maar vinden wel dat zij efficiëntieverbeteringen moeten signaleren als deze er zijn.

Op het gebied van onafhankelijkheid zien gebruikersgroepen, in tegenstelling tot accountants, kantoorroulatie en scheiding van controle en advies als goede maatregelen om de onafhankelijkheid te borgen. Verder vinden gebruikers, met uitzondering van financieel directeuren, dat de communicatie te wensen overlaat. Dit is een indicatie dat het communicatiemiddel naar gebruikers, de controleverklaring, op dit moment niet voldoet. Twee gebruikersgroepen vinden ten slotte dat een controle te veel tijd in beslag neemt. Eventuele nieuwe maatregelen om de verwachtingskloof te dichten mogen dus niet leiden tot een langer durende controle.

3.1.3 Resultaten van Dewing en Russell (2002)

Een onderzoek naar regulering van de sector door Dewing en Russell omvatte het ondervragen van fondsmanagers aangesloten bij een beroepsorganisatie in het Verenigd Koninkrijk (2002). De totale populatie van 81 professionals had ten tijde van het onderzoek 1,682 miljard pond aan activa onder beheer. Uiteindelijk hebben dertig professionals deelgenomen aan het onderzoek van Dewing en Russell (p. 538-529, 2002).

Dertien deelnemende fondsmanagers bezaten het Britse equivalent van de Nederlandse titel ‘registeraccountant’ (p. 539, 2002). Dit is relevant, aangezien een kennisachterstand met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de accountant bijdraagt aan de grootte van de verwachtingskloof. Dewing en Russel baseren dit op onderzoek. Zo is Humphrey van mening dat educatie van de gebruiker de verwachtingskloof kan dichten (p. 9, 1997). Porter onderschrijft dit door in haar onderzoek te spreken van een ‘kenniskloof’ bij 60 procent van de maatschappij die impact heeft op de grootte van de redelijkheidskloof (p. 53, 1993). De antwoorden van fondsmanagers met een accountancy opleiding zijn daarom apart getoond van de rest van de deelnemersgroep.

Aangezien het artikel regulering van de beroepsgroep als centraal thema heeft, zijn er relatief weinig vragen gesteld met betrekking tot de componenten van de verwachtingskloof. Wel komt naar voren dat accountants, in de ogen van fondsmanagers zonder accountancy achtergrond, niet

(32)

onafhankelijk genoeg zijn van hun klanten. Fondsmanagers met accountancy achtergrond zijn hier neutraal.

Fondsmanagers zonder accountancy achtergrond zijn van mening dat de waarde van een accountantscontrole omhoog gaat indien de verantwoordelijkheden op het gebied van fraudedetectie en zekerheid over de continuïteit van een onderneming worden uitgebreid. De managers met accountancy achtergrond zijn hier neutraal (p. 541, 2002).

Samengevat zijn de resultaten van het Dewing en Russel onderzoek consistent met de resultaten van de andere onderzoeken die zijn besproken in dit hoofdstuk. Fondsmanagers vinden dat de waarde van de controle omhoog gaat indien de verantwoordelijkheden van de accountant op het gebied van fraudedetectie en continuïteit worden uitgebreid, wat overeenkomt met beide hiervoor besproken onderzoeken. Daarnaast vinden de fondsmanagers dat accountants niet onafhankelijk genoeg zijn van hun klanten. Dit ligt in lijn met het onderzoek van Humphrey e.a., waar de ondervraagden het eens waren met de stelling dat extra maatregelen nodig zijn om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen (zie paragraaf 3.1.2).

3.2 Empirisch onderzoek in de Verenigde Staten 3.2.1 Resultaten van Epstein en Geiger (1994)

Publicaties van empirische onderzoeken naar de verwachtingskloof beleefden in de eerste helft van de jaren negentig een kort hoogtepunt. Na de eerder besproken publicaties van Porter (1993) en Humphrey e.a. (1993) publiceerden Epstein en Geiger in 1994 hun resultaten van een enquête onder Amerikaanse investeerders.

Deelnemers werden geselecteerd indien zij ten minste honderd aandelen bezaten in een aan de New York Stock Exchange genoteerde onderneming. In totaal deden 246 investeerders mee aan het onderzoek (Epstein en Geiger, p. 62, 1994). De diepgang van het onderzoek kan niet vergeleken worden met dat van Porter. De enige vraag die Epstein en Geiger aan investeerders voorlegden was: “Welk niveau van zekerheid verwacht u van de accountant op het gebied van fouten en op het gebied van fraude?”.

Van de ondervraagden verwacht 51 procent een redelijke mate van zekerheid op het gebied van materiële afwijkingen in de jaarrekening door fouten. Ruim 47 procent verwacht absolute zekerheid op dit gebied (2 procent acht een controle niet noodzakelijk). Op het gebied van materiële afwijkingen door fraude zijn de verschillen groter. Van de ondervraagden verwacht 71 procent absolute zekerheid dat de jaarrekening geen materiële afwijking door fraude bevat,

(33)

tegenover 26 procent die genoegen neemt met redelijke mate van zekerheid (3 procent acht een controle niet noodzakelijk).

In het onderzoek zijn de accountants niet ondervraagd. Epstein en Geiger constateren het bestaan van de verwachtingskloof op grond van het feit dat de beroepsgroep een redelijke mate van zekerheid verbind aan de accountantscontrole, terwijl het merendeel van de investeerders op het gebied van fraude absolute zekerheid verwacht. Ook verwacht een niet te negeren aantal (47 procent van de ondervraagden) dus absolute zekerheid op het gebied van materiële afwijkingen door fouten (p. 64, 1994).

De resultaten van dit onderzoek zijn in lijn met de andere onderzoeken in dit hoofdstuk, waar zekerheid op het gebied van fraude ook een belangrijk thema is. Ook de afweging redelijke mate van zekerheid versus absolute zekerheid, met andere woorden de diepgang van een accountantscontrole, is een terugkerend thema (zie bijvoorbeeld apendix 1b – 1c).

3.2.2 Resultaten McEnroe en Martens (2001)

Een uitgebreider onderzoek in de Verenigde Staten door McEnroe en Martens in 2001 gebruikt een niet eerder gezien construct om de verwachtingskloof te duiden: de betekenis van een goedkeurende controleverklaring volgens investeerders versus accountants. De enquête is aselect verspreid onder partners van accountantskantoren en investeerders aangesloten bij the American Association for Individual Investors (AAII), een organisatie voor particuliere investeerders. In totaal deden 117 partners van accountantskantoren en 147 investeerders mee aan het onderzoek. Interessant is dat McEnroe en Martens daarnaast onderzochten of de grootte van het accountantskantoor invloed heeft gehad op de resultaten, maar dit was niet het geval (p. 353-354, 2001).

De veertien vragen uit de enquête hebben volgens McEnroe en Martens betrekking op dilemma’s tussen accountant en maatschappij op het gebied van de controleverklaring en zijn gebaseerd op de uitkomsten van diverse onderzoeken van beroepsorganisaties en andere toezichthouders (p. 349, 2001).

Het eerste centrale thema betreft de verantwoordelijkheid van de accountant op het gebied van presentatie en toelichting van de jaarrekening, zoals het beoordelen van de rechtmatigheid van de gebruikte grondslagen voor waardering. Er is op dit thema geen onenigheid tussen accountants en investeerders, zo blijkt uit de resultaten. Onenigheid bestaat er wel over de stelling dat een goedkeurende verklaring alleen afgegeven mag worden, als alle informatie relevant voor investeerders en vreemd vermogen verschaffers is toegelicht in de jaarrekening. Investeerders

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nadat deel I is ingegaan op de huidige verklaring, gaat deel II in op de drie opgestelde alternatieven. Alvorens er specifieke vragen aan de respondenten gesteld worden, krijgen

Zo kan naar het oordeel van de commissie de accoun- tancysector alleen dan wijzen op ongerechtvaardigde ver- wachtingen van de zijde van het maatschappelijk verkeer indien de

Daar- naast heeft de selectie van kernpunten van de contro- le vanuit alle punten die met bestuur en auditcommis- sie zijn besproken, een risico in zich dat de accountant zich

Uit het onderzoek (onder voornamelijk bedrijfstakpensi- oenfondsen) blijkt dat pensioenfondsbestuurders van mening zijn dat accountants taken uitvoeren bij het opstellen en

Dit beeld komt overigens overeen met een eerste analyse van de commentaarbrieven die zijn ontvangen op het consulta- tiedocument van de IAASB (Litjens, 2011; Litjens, 2012).

sen de verwachtingen die vakbonden hebben van de prestatie van accountants voor wat betreft een aantal bestaande taken en hun perceptie van de daadwerke- lijke prestatie van

Ondanks het feit dat omkoping van ambtenaren in ontwikkelingslanden door allen onaanvaardbaar werd geacht (Kolmogorov-Smirnov: 0,1494; verschil niet significant),

Zowel een jaarrekening op basis van historische kosten als op basis van actuele waarde, een jaarrekening met veel of met weinig aanvullende informatie, een