• No results found

De kernpunten van de nieuwe controleverklaring: echt informatief?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kernpunten van de nieuwe controleverklaring: echt informatief?"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De kernpunten van de nieuwe

controleverklaring: echt informatief?

Samenvatting

De nieuwe controleverklaring heeft recent veel aandacht verworven, zowel binnen als buiten de accountantssector. De bruikbaarheid van de informatie in de nieuwe controleverklaring voor de gebruikers is uiteraard een belangrijk aandachtspunt. In dit onderzoek is aan de hand

van het abnormaal handelsvolume gekeken in welke mate de gebruikers de informatie in de nieuwe controleverklaring als bruikbaar beschouwen. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de gebruiker de additionele informatie in de nieuwe controleverklaring ten opzichte van de standaardcontroleverklaring niet als bruikbaarder beschouwt. Deze resultaten

gelden voor zowel de financiële als de niet-financiële instellingen.

Studentnaam: Albert-Jan From Studentnummer: S2363496

Studie: MSc Accountancy & Controlling – track Accountancy Begeleider: drs. L.M. Wielens RA

Tweede beoordelaar: prof. dr. D.A. de Waard RA MA Datum: 20/06/2016

(2)

1

Inhoudsopgave

1. Introductie : pag. 2

2. Theoretisch kader

2.1 Nut van de accountant : pag. 6

2.2 Verschillen tussen de oude en nieuwe : pag. 9

controleverklaring

2.3 Ondernemingsspecifieke informatie : pag. 12

en bruikbaarheid 2.4 Hypothesevorming : pag. 15 3. Methodologie 3.1 Meetmethode : pag. 17 3.2 Steekproef : pag. 23 4. Methodologie

4.1 Beschrijvende statistieken : pag. 25

4.2 Univariate analyse : pag. 25

4.3 Multivariate analyse : pag. 26

4.4 Additionele analyses : pag. 31

5. Conclusie : pag. 35

Referenties : pag. 39

(3)

2

1. Introductie

De rol van de accountant staat zwaar onder druk als gevolg van de financiële crisis, de vele boekhoudschandalen als die van Enron, WorldCom en Ahold en door kwalijke praktijken als de belastingfraude van KMPG bij de bouw van het eigen hoofdkantoor. De relevantie van het accountantsberoep en van de controleverklaring, die de accountant afgeeft, staan derhalve hevig ter discussie. Dit wordt ook geconstateerd door het accountantsberoep zelf. De

gebruikers van jaarrekeningen, zoals banken of beleggers, besteden niet langer aandacht aan de inhoud van de controleverklaring (V&A accountants-adviseurs, 2014). De

controleverklaring lijkt slechts symbolische waarde te hebben en maar weinig communicatieve waarde over te dragen (Church et al., 2008).

De NBA (2014a) concludeert dat vanuit de stakeholders, de politiek en ook vanuit het accountantsberoep zelf dan ook de vraag is ontstaan naar een uitgebreidere

controleverklaring. De NBA is niet de enige die tot deze conclusie komt, want in het Verenigd Koninkrijk is de PCAOB in 2013 met een voorstel tot een uitgebreidere controleverklaring gekomen om het rapportagemodel van de accountant te versterken (PCAOB, 2013a). In antwoord op de ontwikkelingen heeft de IAASB in eerste instantie een ontwerpstandaard (IAASB, 2013) uitgebracht met daarin het ontwerp van een nieuwe controleverklaring en is recentelijk een definitieve versie uitgebracht met wijzigingen in de internationale

auditingstandaarden (ISA’s) als gevolg van de nieuwe controleverklaring (IAASB, 2015). Door deze ‘controleverklaring nieuwe stijl’ moeten de gebruikers van de jaarrekening: - de relevantie en de waarde van de controleverklaring inzien;

- begrijpen welke werkzaamheden de accountant heeft verricht alvorens een (al dan niet goedkeurende) verklaring af te leggen; en

- vertrouwen in de controleverklaring en de financiële rapportage verkrijgen/herkrijgen. Dit vormen enkele van de verbeteringen die de IAASB voor ogen heeft ten aanzien van de nieuwe controleverklaring (IAASB, 2013).

(4)

3

Het wezenlijke verschil tussen de ‘oude’ en ‘nieuwe’ controleverklaring is dat in de

controleverklaring nieuwe stijl de opzet van de controle meer aandacht krijgt. De kernpunten van de controle in de nieuwe controleverklaring vormen daarin een belangrijk speerpunt. PCOAB Chief Auditor en Director of Professional Standards Martin F. Baumann stelt dat het communiceren van de kernpunten van de controle (of de critical audit matters, het Engelse equivalent van de kernpunten van de controle) in de controleverklaring de verklaring meer informatief zal maken en daarbij leidt tot een toenemende relevantie en bruikbaarheid voor investeerders en andere gebruikers van de financiële verslaggeving (PCAOB, 2013a). In meerdere publicaties (ACCA, 2015; Accountancy SA, 2015; CPAB, 2013; Deloitte, 2013; NBA, 2014b; NBA, 2014c; PwC, 2014 en PwC, 2015) wordt benadrukt dat deze kernpunten van de controle ondernemingsspecifiek dienen te zijn.

In de bestaande literatuur (bijvoorbeeld Christensen et al., 2014; Reid et al., 2015; Ryan en Taffler, 2004 en Leuz en Verrecchia, 2000) is gebleken dat ondernemingsspecifieke

informatie door de gebruikers als bruikbaar wordt beschouwd. Christensen et al. (2014) kijken hierbij naar de reactie van investeerders op het verschaffen van een controleverklaring inclusief een critical audit matter, terwijl Reid et al. (2015), Ryan en Taffler (2004) en Leuz en Verrecchia (2000) kijken naar het (abnormale) handelsvolume bij de verstrekking van (verschillende vormen van) ondernemingsspecifieke informatie. Meer

ondernemingsspecifieke informatie lijkt op basis van de literatuur te leiden tot een hogere bruikbaarheid voor de gebruikers. De kernpunten van de controle dienen, zoals gezegd, ook ondernemingsspecifiek te zijn, waardoor het interessant is te kijken in hoeverre deze vorm van ondernemingsspecifieke informatie door middel van de controleverklaring door de gebruikers als bruikbare informatie wordt beschouwd. Derhalve is de centrale

onderzoeksvraag in dit onderzoek:

‘In hoeverre worden de kernpunten van de controle door de gebruikers als bruikbare informatie beschouwd?’

In navolging van onder andere Reid et al. (2015) zal deze onderzoeksvraag worden beantwoord met behulp van het abnormale handelsvolume. Gekeken zal worden of de

(5)

4

publicatie van een controleverklaring inclusief de kernpunten van de controle leidt tot een abnormaal hoger handelsvolume.

Bovenstaande onderzoeksvraag is zeer relevant en de resultaten van dit onderzoek kunnen een relevante wetenschappelijke bijdrage leveren. Zoals gezegd, staat het beroep van de

accountant heden ten dage niet in een al te positief daglicht. De nieuwe controleverklaring die in antwoord daarop door de IAASB is ontworpen, wordt echter pas sinds korte tijd en

vooralsnog op relatief kleine schaal toegepast. In Nederland en het Verenigd Koninkrijk wordt de nieuwe controleverklaring onderhand – verplicht dan wel vrijwillig – toegepast. In vele andere landen is dit echter nog niet aan de orde. Dat maakt het een erg nieuw object van onderzoek.

Gezien het feit dat deze nieuwe controleverklaring pas zeer recentelijk door de IAASB is ontworpen, is nog zeer weinig onderzoek gedaan naar de controleverklaring nieuwe stijl. Wel is al literatuur beschikbaar waarin wordt gesteld dat de huidige controleverklaring

tekortschiet. Hierin speelt ook de verwachtingskloof tussen het bestuur, de accountant en de gebruiker een rol.

Christensen et al. (2014) hebben recentelijk op het gebied van hervormingen in de controleverklaring wel reeds onderzoek gedaan naar de kernpunten van de controle en de reactie van investeerders hierop. Zij hebben daarin vastgesteld dat investeerders hun investeringsbeslissingen wijzigen in het geval een controleverklaring is voorzien van een kernpunt van de controle. Echter betrof dit een onderzoek dat op slechts een enkel kernpunt van de controle (de fair value estimates) is gericht. Daarnaast kunnen vragen worden gezet bij de externe validiteit van dit onderzoek.

Reid et al. (2015) hebben onderzoek gedaan naar uitbreidingen in de rapportage van de accountant en de auditcommissie in het Verenigd Koninkrijk. Zij hebben daarin aan de hand van het abnormaal handelsvolume geconcludeerd dat de gebruikers de extra

informatievoorziening als gevolg van de uitbreidingen in de rapportage van de accountant en de auditcommissie als bruikbaar beschouwen. Het is interessant om te kijken in hoeverre de

(6)

5

resultaten van dit onderzoek kunnen worden doorgetrokken in Nederland en specifiek ten aanzien van de kernpunten van de controle.

Vooralsnog is nog geen eenduidig onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen de hoeveelheid kernpunten van de controle en de bruikbaarheid van deze informatie voor de gebruikers. Derhalve zorgt dit onderzoek voor een relevante bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur op dit gebied.

Aan de hand van het abnormaal handelsvolume kan aan de hand van dit onderzoek worden geconcludeerd dat de gebruikers de additionele informatie in de nieuwe controleverklaring ten opzichte van de standaard controleverklaring niet als bruikbaarder beschouwen. Daarnaast blijkt dat het opnemen van een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle niet leidt tot een hogere bruikbaarheid van deze informatie. Deze conclusies kunnen worden getrokken voor zowel de financiële als de niet-financiële instellingen, daar blijkt dat de gebruikers van de jaarrekening van financiële instellingen de additionele informatie als gevolg van de nieuwe controleverklaring niet als meer of minder bruikbaar beschouwen dan de gebruikers van de jaarrekening van niet-financiële instellingen. Ten slotte blijkt dat de informatieomgeving effect heeft op de bruikbaarheid van de nieuwe controleverklaring, hoewel deze effecten niet eenduidig lijken te zijn.

In sectie 2 zal het theoretisch kader omtrent dit onderzoek worden besproken, waarbij dieper zal worden ingegaan op:

- het nut van de accountant (2.1);

- de verschillen tussen de oude en nieuwe controleverklaring (2.2);

- de relatie tussen ondernemingsspecifieke informatie en de bruikbaarheid van deze informatie (2.3); en

- de hypothesevorming (2.4).

In sectie 3 zal de methodologie van dit onderzoek worden besproken. De resultaten van het onderzoek worden besproken in sectie 4. Ten slotte worden in sectie 5 de conclusies en de beperkingen ten aanzien van dit onderzoek besproken en worden aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan.

(7)

6

2. Theoretisch kader

2.1 Nut van de accountant

De principaal-agenttheorie (agency theory) van Jensen en Meckling (1976) is één van de voornaamste theorieën op het gebied van accountancy en is ook één van de theorieën die ten grondslag ligt aan het bestaan van het accountantsberoep. Deze theorie heeft te maken met de tegengestelde belangen die kunnen spelen tussen de managers en de aandeelhouders van een onderneming en de informatie-asymmetrie tussen deze beide partijen. De informatietheorie is eveneens een vooraanstaande theorie op het gebied van accountancy en borduurt voort op de informatie-asymmetrie die aanwezig is tussen de managers en de aandeelhouders van een onderneming. De informatietheorie gaat over het risico dat onjuiste informatie wordt verschaft. Door de informatie-asymmetrie die aanwezig is tussen de managers en

aandeelhouders bestaat namelijk – op grond van de agency theory – het risico dat de manager eigen behoeften nastreeft, welke nadelig kunnen uitpakken voor de aandeelhouder. Echter, gezien de informatie-asymmetrie tussen beide partijen, is het voor de manager mogelijk onjuiste informatie te verschaffen aan de buitenwereld, waardoor het ongemerkt blijft dat de manager niet in het belang van de aandeelhouder opereert. Deze theorieën verklaren mede de behoefte aan een controleverklaring door een onafhankelijk persoon, in dit geval de

accountant.

In Nederland heeft in de 19e eeuw de Pincoff-affaire een grote rol gespeeld in het ontstaan van het accountantsberoep. Naar aanleiding van de grootschalige fraudepraktijken van Pincoff is uiteindelijk de onafhankelijke accountant verplicht gesteld. Deze verplichtstelling geldt enkel voor de wettelijke controles. De vorming en de ontwikkeling van het accountantsberoep in de jaren daarna is mede gebaseerd op de leer van het gewekte vertrouwen van Limperg (1932-1933). Limperg stelt dat in het maatschappelijk verkeer behoefte is aan een onafhankelijke en deskundige controle van de financiële rapportages. Aan deze omschrijving voldoet de

accountant als hij de verwachtingen niet beschaamt en geen grotere verwachtingen schept dan hij redelijkerwijs kan waarmaken: enerzijds roept het optreden van de accountant bij het maatschappelijk verkeer vertrouwen op en dient de accountant zijn werkzaamheden hierop af

(8)

7

te stemmen en anderzijds moet de accountant geen groter vertrouwen oproepen dan zijn werkzaamheden en bevindingen kunnen rechtvaardigen.

Echter is in de loop der jaren gebleken dat de behoefte aan een accountant verzwakt. De gebruikers van jaarrekeningen, zoals banken of beleggers, besteden niet langer aandacht aan de inhoud van de controleverklaring (V&A accountants-adviseurs, 2014). Het volstaat voor de gebruiker van de jaarrekening indien de aanwezigheid van een controleverklaring, in

combinatie met de naam van de accountantsorganisatie op de controleverklaring, wordt geconstateerd. Gezien de constatering dat de gebruikers de aanwezigheid van een

controleverklaring nog wel appreciëren, hebben de gebruikers klaarblijkelijk nog wel enige behoefte aan een accountant. Echter lijkt de inhoud van hetgeen de accountant in de

controleverklaring communiceert aan waarde te verliezen, daar de gebruikers niet langer aandacht besteden aan de inhoud van de controleverklaring (V&A accountants-adviseurs, 2014).

Gray et al. (2011) komen tot een soortgelijke conclusie: de gebruikers van financiële rapportages waarderen de audit, maar lezen niet de gehele controleverklaring. Dit komt eveneens overeen met wat Church et al. (2008) naar aanleiding van hun literatuuronderzoek concluderen, namelijk dat de controleverklaring een symbolische waarde heeft, maar weinig communicatieve waarde overdraagt. Vanuit de stakeholders, de politiek en ook vanuit het accountantsberoep zelf is dan ook de vraag naar een uitgebreidere controleverklaring ontstaan (NBA, 2014a). De gebruikers van de jaarrekening verlangen meer informatie over de

accountant, de audit, de jaarrekening en over aspecten van de entiteit die zijn gerelateerd aan de jaarrekening (Mock et al., 2013). Als voorbeelden van de extra informatie die de

gebruikers verlangen, noemen Mock et al. (2013): - de onafhankelijkheid van de accountant; - het proces van de audit;

- de materialiteit;

- de mate van zekerheid die de accountant geeft; en

- entiteitspecifieke informatie zoals de gebruikte boekhoudgrondslagen (accounting

(9)

8

Tevens wordt beseft dat een standaardrapport niet volstaat. Cordoş en Fülöp (2015) geven aan dat accountants worden bekritiseerd voor het gebruiken van een te gestandaardiseerde taal, voor het niet uitleggen hoe zij tot een bepaald oordeel in de controleverklaring zijn gekomen en voor het onvoldoende communiceren met die partijen wiens belangen de accountant, die de controleverklaring bij de jaarrekening afgeeft, dient te beschermen – de aandeelhouders en potentiële investeerders. Blake et al. (2011) stellen dat het (toenmalig) huidige

accountantsrapport (de standaard controleverklaring dus) een gebrekkig communicatiemiddel is en dat significante veranderingen aan het accountantsrapport noodzakelijk zijn om deze gebreken te verhelpen. Enkele veranderingen, die zij voorstellen, vereisen van de accountant om in de controleverklaring in te gaan op:

- de accountants beoordelingen ten aanzien van de door het management gemaakte schattingen en oordeelsvormingen en de manier waarop de accountant tot deze beoordeling is gekomen;

- extra informatie op het gebied van hoge jaarverslaggevingsrisico’s en auditrisico’s en een toelichting op welke manier de accountant deze risico’s heeft aangepakt;

- ongebruikelijke transacties, herzieningen en andere significante veranderingen in de financiële rapportage; en

- de kwaliteit – en niet alleen de aanvaardbaarheid – van de boekhoudkundige praktijken en het boekhoudkundige beleid.

De gebrekkigheid van de standaard controleverklaring als communicatiemiddel ligt volgens Blake et al. (2011) met name in het feit dat het de enige vorm van communicatie is tussen de accountant en de investeerders en normaal gesproken slechts een drie paragraven tellend rapport is dat vrijwel identiek is voor de grote meerderheid van de publieke ondernemingen (Blake et al., 2011). PwC brengt dit met het volgende citaat treffend onder woorden:

‘Noem het de tragiek van de accountant: tienduizenden controle-uren teruggebracht tot een standaardtekst. Een controleverklaring die bij een grote internationale bank nauwelijks afwijkt van een regionaal productiebedrijf. De accountant verricht noeste arbeid, maar dat onttrekt zich voor het grootste deel aan het zicht van de stakeholders waar hij het voor doet.’ (PwC, 2014).

(10)

9

Dit heeft tot gevolg gehad dat de IAASB met een nieuwe controleverklaring – de controleverklaring nieuwe stijl – is gekomen. In eerste instantie door middel van een ontwerpstandaard (IAASB, 2013), enige tijd later met een versie met alle wijzigingen in de ISA’s (IAASB, 2015). Door deze nieuwe controleverklaring dienen de gebruikers van de jaarrekening de relevantie en de waarde van de controleverklaring in te zien, te begrijpen welke werkzaamheden de accountant heeft verricht alvorens een (al dan niet goedkeurende) verklaring af te leggen en dient mede tot het bijstellen van het vertrouwen in het

accountantsberoep (IAASB, 2013). Of, zoals EY (2014) het zegt, draagt de nieuwe controleverklaring volgens voorstanders bij aan het publiek vertrouwen in de financiële rapportage, de rol van de auditcommissie en de audit zelf, door het openen van wat door sommigen wordt gezien als een ‘black box’. Dit is belangrijk, gezien bovengenoemde

bevindingen over het afnemen van het vertrouwen in het accountantsberoep en de stelling van Carmichael (2004) dat het sociale nut van de audit wordt geschaad als het vertrouwen van het publiek in de auditmissie verloren gaat. Het is volgens Vanstraelen et al. (2012) echter wel belangrijk om te kijken naar de relevantie van de informatie. Zij stellen dat een dergelijke uitbreiding van de controleverklaring enkel voordelen met zich meebrengt als deze relevante informatie bevat voor de gebruiker en dat het derhalve geen zinloze uitbreiding wordt.

2.2 Verschillen tussen de oude en nieuwe controleverklaring

Het voornaamste verschil tussen de ‘oude’ en ‘nieuwe’ controleverklaring is het feit dat in de controleverklaring nieuwe stijl de opzet van de controle meer aandacht krijgt. Dit komt met name tot uiting in het opnemen van de kernpunten van de controle in de nieuwe

controleverklaring. Daarnaast komt de materialiteit van de audit aan bod, wordt de reikwijdte van de controle besproken, wordt dieper ingegaan op de continuïteitsveronderstelling, zal de leesbaarheid van de controleverklaring onder de loep worden genomen en zal de structuur van de controleverklaring veranderen, waarbij het belangrijkste – het oordeel van de accountant over de jaarrekening – aan het begin komt (NBA, 2014a).

De kernpunten van de controle vormen één van de belangrijkste hervormingen in de nieuwe controleverklaring. Het doel van het communiceren van de kernpunten van de controle is het versterken van de communicatieve waarde van de controleverklaring door het verschaffen van meer transparantie over het uitvoeren van de audit (IAASB, 2015). Het communiceren van de

(11)

10

kernpunten van de controle levert extra inzichten op voor de bedoelde gebruikers van de financiële rapportage om hen te assisteren in het begrijpen van die zaken die, naar

professionele oordeelsvorming van de accountant, van de grootste betekenis zijn geweest in de controle van de financiële rapportages (IAASB, 2015).

In meerdere publicaties (ACCA, 2015; Accountancy SA, 2015; CPAB, 2013; Deloitte, 2013; NBA, 2014b; NBA, 2014c; PwC, 2014 en PwC, 2015) wordt benadrukt dat deze kernpunten van de controle ondernemingsspecifiek dienen te zijn. ACCA (2015) stelt dat de omschrijving van een kernpunt van de controle in de controleverklaring ondernemingsspecifiek dient te zijn en dat de accountant dient te voorkomen om algemene of gestandaardiseerde taal of te veel technische vaktermen te gebruiken. Accountancy SA (2015) geeft eveneens aan dat de accountant het taalgebruik omtrent de omschrijving van de kernpunten van de controle entiteitspecifiek en auditspecifiek moet maken. De CPAB (2013) is van mening dat de kernpunten van de controle informatief, relevant en entiteitspecifiek dienen te zijn om van waarde te kunnen zijn voor de gebruikers. Deloitte (2013) vermeldt dat de Financial Reporting Council (FRC) en The European Securities and Markets Authority (ESMA) eveneens van mening zijn dat de kernpunten van de controle entiteitspecifiek dienen te zijn. De NBA (2014b) stelt dat de doelstelling van de accountant moet zijn om de

controleverklaring entiteitspecifiek te maken. In een andere publicatie van de NBA (2014c) wordt gesteld dat de controleaanpak van de accountant in dient te spelen op het feit dat elke gecontroleerde organisatie uniek is, wat leidt tot organisatiespecifieke kernpunten. PwC (2014) stelt dat de kernpunten van de controle een hoge informatiewaarde hebben, omdat deze specifiek zijn voor de gecontroleerde onderneming. In een andere publicatie van PwC (2015) wordt gesteld dat de meest significante innovatie in de nieuwe controleverklaring ten opzichte van de oude controleverklaring de introductie van de kernpunten van de controle is. Volgens PwC (2015) is een veelgehoorde reactie in het Verenigd Koninkrijk dat de vernieuwing ten aanzien van de kernpunten van de controle door aandeelhouders als de meest waardevolle sectie van de nieuwe controleverklaring wordt gezien. Duidelijk is dat de kernpunten van de controle een belangrijk aspect van de nieuwe controleverklaring vormen en dat dit dus een interessant object van onderzoek kan vormen.

(12)

11

Meerdere partijen spelen een rol in het tot stand komen van de kernpunten van de controle die in de controleverklaring worden opgenomen. Uiteraard speelt de accountant een grote rol in het bepalen welke zaken specifiek attentie vereisen van de accountant tijdens de controle. Echter spelen ook andere partijen een rol in de kernpunten van de controle die uiteindelijk in de controleverklaring worden opgenomen, zoals het bestuur en de auditcommissie van de te controleren onderneming.

Het voornaamste doel van de nieuwe controleverklaring is het informatiever maken van de controleverklaring voor de gebruiker van de jaarrekening. Derhalve is het interessant om te kijken in hoeverre de nieuwe controleverklaring bijdraagt aan de gebruiker van de

jaarrekening zijn/haar perceptie dat de controleverklaring ook daadwerkelijk informatiever is. Dit is eens te meer interessant gezien het feit dat de kernpunten van de controle mede bepaald worden door andere partijen dan enkel de accountant. Gezien de sterke nadruk op de

kernpunten van de controle in de nieuwe controleverklaring, is het in het bijzonder interessant om te kijken in hoeverre de gebruikers van de jaarrekening de toevoeging van de kernpunten van de controle als informatief beschouwen. Derhalve zal in dit onderzoek de nadruk liggen op de relatie tussen de kernpunten van de controle en de mate waarin de gebruikers van de jaarrekening deze informatief vinden.

Een manier om te meten in hoeverre investeerders bepaalde informatie als informatief beschouwen, is het gebruik maken van het abnormale handelsvolume (abnormal trading

volume). Reid et al. (2015) maken van deze methode gebruik in het meten van de

bruikbaarheid van recente veranderingen in het accountantsrapport en het rapport van de auditcommissie in het Verenigd Koninkrijk. Reid et al. (2015) beroepen zich hierbij op Beaver (1968), DeFond et al. (2007), Bamber et al. (2011) en Landsman et al. (2012), die deze methode eveneens gebruiken en op Miller (2010), die het handelsvolume ‘the most

visible indicator of investors’ (de meest zichtbare indicator van investeerders) noemt. Een

grotere mate van bruikbaarheid van informatie moet volgens deze schrijvers leiden tot een toename in het abnormale handelsvolume. In dit onderzoek zal de relatie tussen de

implementatie van de nieuwe controleverklaring en de kernpunten van de controle enerzijds en de bruikbaarheid van deze informatie voor de gebruiker anderzijds dus ook worden

(13)

12

gemeten aan de hand van het abnormale handelsvolume. De gehanteerde methode zal verder worden toegelicht in de methodesectie.

2.3 Ondernemingsspecifieke informatie en bruikbaarheid

Christensen et al. (2014) hebben al een experiment uitgevoerd onder (niet-professionele) investeerders en hebben onderzocht hoe deze investeerders reageren op het verschaffen van een controleverklaring met daarin een paragraaf ten aanzien van een critical audit matter (kernpunt van de controle) met betrekking tot de schatting van reële waarden (fair value

estimates) in de jaarrekening. Zij hebben daarbij vastgesteld dat investeerders die een

jaarrekening hebben ontvangen met daarbij in de controleverklaring een paragraaf omtrent de kernpunten van de controle, meer zijn geneigd om te stoppen met investeren in de

desbetreffende onderneming dan investeerders in een organisatie waarvan de jaarrekening is voorzien van een traditionele controleverklaring. Dit onderzoek toont dus al in zekere mate aan dat een verband bestaat tussen de kernpunten van de controle en de bruikbaarheid van deze informatie voor investeerders, gezien de uitkomst dat investeerders hun beslissing wijzigen in het geval sprake is van een kernpunt van de controle in de controleverklaring.

Echter is in het onderzoek van Christensen et al. (2014) enkel gefocust op een kernpunt van de controle gericht op schattingen van reële waarden. Dit doen ze daar zowel de IAASB als de PCAOB in hun voorstel gebruik maken van schattingen van reële waarden als voorbeeld voor een kernpunt van de controle (Christensen et al., 2014), gezien de moeilijkheid van het auditen hiervan (IAASB, 2013 en PCAOB, 2013b). Echter is het vooralsnog onduidelijk in hoeverre de resultaten van dit onderzoek kunnen worden doorgetrokken naar andere

kernpunten van de controle of de paragraaf ten aanzien van de kernpunten van de controle in zijn algemeenheid. Tevens kunnen vragen worden gezet bij de externe validiteit van het onderzoek. Het onderzoek is namelijk uitgevoerd door middel van een experiment en derhalve kan worden afgevraagd in hoeverre de resultaten ook ‘in het echt’ (dus buiten de

‘laboratorische omstandigheden’) gelden. Derhalve kunnen de resultaten die uit dit onderzoek zullen voortvloeien daar additionele inzichten in bieden en een relevante bijdrage leveren.

(14)

13

Dowen (1995) vindt dat ondernemingsspecifieke volatiliteit reageert op de komst van ondernemingsspecifieke informatie. Ondernemingsspecifieke informatie meet hij door te kijken naar het aantal ondernemingsspecifieke nieuwsberichten in de Wall Street Journal, terwijl hij voor het meten van de ondernemingsspecifieke volatiliteit kijkt naar de

veranderlijkheid van resterende opbrengsten (residual return variability) en het

handelsvolume. Dit onderzoek toont aan dat een hogere mate van ondernemingsspecifieke informatie (in de vorm van ondernemingsspecifieke nieuwsberichten) leidt tot een hogere mate van handelsvolume. Dowen (1995) kijkt dus (onder andere) naar het handelsvolume en niet naar het abnormale handelsvolume. Het handelsvolume laat echter volgens Ryan en Taffler (2004) – die zich baseren op Karpoff (1986) en Kim en Verrecchia (1991) – veranderingen zien in de verwachtingen van individuele investeerders (heterogene

verwachtingen) of differentiële interpretaties naar aanleiding van persberichten. Derhalve kan worden gesteld dat het meten van het handelsvolume – in plaats van het abnormale

handelsvolume – ook een redelijk correcte indicator is om de bruikbaarheid van informatie voor de gebruiker te meten. Zodoende kan op basis van het onderzoek van Dowen (1995) worden gesteld dat een hogere mate van ondernemingsspecifieke informatie leidt tot een hogere bruikbaarheid voor de gebruikers.

Ryan en Taffler (2004) maken zelf ook gebruik van het handelsvolume, in combinatie met prijsveranderingen, om te bepalen welk verband bestaat tussen het rapporteren van

(ondernemingsspecifiek) bedrijfsnieuws enerzijds en prijsveranderingen en de mate van handelsvolume anderzijds. Zij stellen daarbij vast dat het rapporteren van bedrijfsnieuws significant bijdraagt aan prijsveranderingen en handelsvolume. Dit onderzoek geeft dus ook aan dat ondernemingsspecifieke informatie door investeerders als bruikbaar wordt

beschouwd.

Sami en Zhou (2008) kijken in China naar de implementatie van een set nieuwe

auditingstandaarden en het effect dat dit heeft op onder andere de informatieomgeving, waarbij zij concluderen dat ondernemingen een significante toename in handelsvolume en prijsvolatiliteit ondergaan als gevolg van de implementatie van deze standaarden. Zij stellen dat de implementatie van deze nieuwe auditingstandaarden kan leiden tot een toename van zowel de kwaliteit als kwantiteit van de informatieverstrekking op het gebied van financiële

(15)

14

verslaggeving, wat derhalve leidt tot een toename van ondernemingsspecifieke informatie. Ook dit onderzoek toont dus aan dat de toename van ondernemingsspecifieke informatie als bruikbaar wordt gezien door de gebruikers van deze informatie.

Leuz en Verrecchia (2000) doen onderzoek naar Duitse ondernemingen die een verandering hebben ondergaan in rapportageregels. Zij kijken naar Duitse ondernemingen die van de Duitse rapportagestandaarden zijn overgegaan op de internationale rapportagestandaarden, wat tot gevolg heeft dat deze ondernemingen dienen te voldoen aan extra

informatieverstrekking (disclosure). Leuz en Verrecchia (2000) vergelijken deze ondernemingen vervolgens met Duitse ondernemingen die volgens de Duitse rapportagestandaarden blijven rapporteren en concluderen dat de verandering van

rapportagestandaarden – en dus de daarmee gepaard gaande extra informatieverstrekking – leidt tot een significant hoger handelsvolume. Hieruit kan dus ook worden geconcludeerd dat het verstrekken van meer ondernemingsspecifieke informatie leidt tot een hoger

handelsvolume en dus tot een hogere bruikbaarheid voor de gebruikers.

Kravet en Muslu (2013) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen veranderingen in de tekstuele risico-informatieverstrekking (textual risk disclosure) in 10-K filings en hebben vastgesteld dat een toename in de tekstuele risicoverslaggeving heeft geleid tot een hoger handelsvolume. Dit onderzoek toont dus eveneens aan dat ondernemingsspecifieke informatieverstrekking door de gebruikers als bruikbaar wordt gezien.

Reid et al. (2015) doen onderzoek naar de uitbreidingen van de controleverklaring en het rapport van de auditcommissie in het Verenigd Koninkrijk. Deze uitbreidingen in de

rapporten hebben ten doel om meer bruikbare informatie te leveren aan de stakeholders (Reid

et al., 2015). In het onderzoek wordt gekeken in welke mate de gebruikers deze

vernieuwingen ook daadwerkelijk als bruikbaar beschouwen, door te kijken naar het

abnormale handelsvolume rond de publicatie van deze rapporten. Zij stellen daarbij vast dat het implementeren van dit nieuwe regime van informatieverstrekking leidt tot een significant hoger abnormaal handelsvolume. Zij geven sterk bewijs dat het leveren van entiteitspecifieke informatie op het gebied van audit en assurance leidt tot een significant hoger handelsvolume

(16)

15

en dat derhalve kan worden geconcludeerd dat dit door de gebruiker als bruikbare informatie wordt gezien.

2.4 Hypothesevorming

Bovenstaande onderzoeken tonen reeds aan dat een sterk verband bestaat tussen het leveren van ondernemingsspecifieke informatie en de bruikbaarheid van deze informatie. Meer ondernemingsspecifieke informatie leidt tot een hogere bruikbaarheid voor de gebruikers van deze informatie.

De kernpunten van de controle kunnen ook worden beschouwd als zeer

ondernemingsspecifieke informatie. De kernpunten van de controle geven inzicht in die aspecten van de controle die specifieke aandacht van de accountant hebben gevergd. ACCA (2015), Accountancy SA (2015), CPAB (2013), Deloitte (2013), de NBA (2014b en 2014c) en PwC (2014 en 2015) benadrukken dat de kernpunten van de controle zeer relevant zijn gezien het entiteitspecifieke aspect van deze informatie. Dat wekt de verwachting dat het opnemen van de kernpunten van de controle leidt tot een hogere bruikbaarheid van de informatie. Gezien de verbanden die in de literatuur zijn gelegd tussen de

ondernemingsspecifieke informatie en de bruikbaarheid van deze informatie en het

ondernemingsspecifieke aspect van de kernpunten van de controle, leidt dat tot de volgende hypothese:

H1: het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring zorgt voor een hogere bruikbaarheid van de controleverklaring voor de gebruikers.

Tevens is het interessant om te onderzoeken of de hoeveelheid kernpunten van de controle eveneens invloed heeft op de bruikbaarheid van deze informatie voor de gebruikers. Gesteld kan worden dat het opnemen van een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle in de controleverklaring betekent dat een grotere mate van ondernemingsspecifieke informatie wordt gedeeld. Derhalve kan worden verwacht dat een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle in de controleverklaring leidt tot een grotere bruikbaarheid van deze informatie voor

(17)

16

de gebruikers en als gevolg daarvan ook leidt tot een hoger abnormaal handelsvolume. Dat leidt tot de volgende hypothese:

H2: het opnemen van een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle zorgt voor een grotere bruikbaarheid van de controleverklaring voor de gebruiker.

Bovenstaande hypothesen kunnen voor de ene soort onderneming meer van toepassing zijn dan voor een andere soort onderneming. In het bijzonder kan het aannemelijk zijn dat tussen financiële en niet-financiële instellingen verschillen zijn in de mate waarin de gebruikers van de controleverklaring de informatie ten aanzien van de kernpunten van de controle als

bruikbaar ervaren. Enerzijds kan worden verwacht dat de gebruikers van de

controleverklaring van financiële instellingen de kernpunten van de controle als meer bruikbare informatie beschouwen dan de gebruikers van controleverklaringen van niet-financiële instellingen, daar niet-financiële instellingen – zoals banken – vaak als ondoorzichtige ondernemingen worden gezien en het voor investeerders vaak lastig is deze ondernemingen goed op waarde te schatten (Flannery et al., 2013 en Elbannan en Elbannan, 2015). Dat kan als gevolg hebben dat door deze extra vorm van informatieverstrekking de informatiekloof tussen de gebruikers van de jaarrekening en het management wordt verkleind en dat derhalve de gebruikers deze informatie als bruikbaar beschouwen. Anderzijds dienen financiële

instellingen al aan andere (verplichte) informatieverstrekking te voldoen, waar niet-financiële instellingen niet aan hoeven te voldoen. Op die manier dient het management al extra

informatie te verstrekken aan de gebruiker van de jaarrekening en is de informatiekloof tussen deze beide partijen al verminderd. Derhalve kan worden verwacht dat de gebruikers van de controleverklaring van financiële instellingen de informatie uit de kernpunten van de controle als minder bruikbaar beschouwen dan de gebruikers van de controleverklaring van

niet-financiële instellingen. Omdat hier geen eenduidig verband kan worden verwacht, is de laatste hypothese als volgt:

H3: de gebruikers van de controleverklaring van financiële instellingen waarderen de informatie van de kernpunten van de controle niet meer of minder dan de gebruikers van de controleverklaring van niet-financiële instellingen.

(18)

17

3. Methodologie

3.1 Meetmethode

In dit onderzoek zal worden gekeken in hoeverre de gebruiker van de controleverklaring de kernpunten van de controle als bruikbare informatie beschouwt. Een beperking van het onderzoeken van een dergelijke relatie is dat nooit alle gebruikers van de controleverklaring kunnen worden benaderd, de gebruiker van de controleverklaring kan namelijk in vele hoeken worden gevonden (aandeelhouders, leveranciers, werknemers, klanten et cetera). Om de relatie tussen de kernpunten van de controle en de bruikbaarheid van deze informatie voor de gebruiker te testen, zal gebruik worden gemaakt van een veelgebruikte maatstaf voor

informativiteit (Reid et al., 2015): het abnormale handelsvolume (abnormal trading volume).

Op basis van de gestelde hypotheses dat een positief verband bestaat tussen de (hoeveelheid) kernpunten van de controle en de bruikbaarheid van deze informatie, kan worden verwacht dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring leidt tot een groter abnormaal handelsvolume en dat het opnemen van een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle in de controleverklaring leidt tot een groter abnormaal handelsvolume. Door te kijken naar het abnormale handelsvolume en niet naar het (absolute) handelsvolume, wordt het handelsvolume in principe automatisch min of meer gecorrigeerd voor het normale handelsvolume op een gemiddelde handelsdag en kunnen de uitkomsten ook beter worden vergeleken met andere ondernemingen.

Reid et al. (2015) vermelden dat in het Verenigd Koninkrijk winstaankondigingen (earnings

announcements) worden afgegeven enkele weken alvorens de jaarrekening en de

controleverklaring worden gepubliceerd. In het Verenigd Koninkrijk bevat de

winstaankondiging in grote lijnen dezelfde informatie als de jaarrekening, behalve het feit dat de controleverklaring en het rapport van de auditcommissie in de winstaankondigingen ontbreken. Derhalve kunnen Reid et al. (2015) bij het onderzoeken naar verschillen in het abnormale handelsvolume deze verschillen toeschrijven aan de veranderingen in de

additionele verslaggeving door de accountant en de auditcommissie. In dit onderzoek zal een soortgelijke link worden gelegd. De Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aan de

(19)

18

AEX en AMX geven enkele weken voor publicatie van de jaarrekening eveneens een winstaankondiging af. Ook in deze winstaankondigingen wordt al veel van de informatie gepubliceerd die later in de jaarrekening te vinden zal zijn – zoals de financiële resultaten over het boekjaar – en ontbreekt de controleverklaring nog.

De methode om gebruik te maken van het abnormale handelsvolume om de bruikbaarheid van de informatie te meten, is gebaseerd op het onderzoek van Reid et al. (2015). Zij maken gebruik van het abnormale handelsvolume om de bruikbaarheid van recente veranderingen in het accountantsrapport en het rapport van de auditcommissie in het Verenigd Koninkrijk te meten. Zij beroepen zich hierbij op Beaver (1968), DeFond et al. (2007), Bamber et al. (2011) en Landsman et al. (2012), die deze methode eveneens gebruiken en op Miller (2010), die het handelsvolume ‘the most visible indicator of investors’ (de meest zichtbare indicator van investeerders) noemt.

Bij het meten van het abnormale handelsvolume wordt eveneens de methode van Reid et al. (2015) gevolgd. Zij maken gebruik van een regressiemodel om het abnormale handelsvolume te meten, dat tevens grotendeels als basis dient voor het meten van het abnormale

handelsvolume in dit onderzoek. Het uiteindelijke regressiemodel om het abnormale handelsvolume te meten is als volgt:

AVOLit = β0 + β1POSTit + β2AANT_KAM + β3SIZEit +

β4NUM_ANALYSTit + β5LAGit + β6DISPit + β7LOSSit + β8UEit + β9AVOL_EAit + εit

Het abnormale handelsvolume (AVOLit) wordt daarbij gemeten als het natuurlijke logaritme van de ratio van het gemiddelde handelsvolume rondom de relevante gebeurtenis (in dit geval dus het uitbrengen van de jaarrekening met controleverklaring) en het gemiddelde

handelsvolume in de zogenaamde schattingsperiode (de periode die niet te relateren is aan de relevante gebeurtenis), geschaald bij de hoeveelheid uitstaande aandelen. In formulevorm leidt dat tot het volgende:

(20)

19

Allereerst wordt dus gekeken naar het handelsvolume voor onderneming i rondom tijdstip t . Hierbij zal worden gekeken naar de handelsactiviteit rondom de relevante gebeurtenis (t=0), de zogenaamde event (in dit geval dus het uitbrengen van de jaarrekening met

controleverklaring). Reid et al. (2015) maken daarbij gebruik van het dagelijks volume met een tweedaags window rondom de event datum (t = 0 en t = 1). In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een driedaags window, van t = - 1 tot en met t = 1. In dit onderzoek is namelijk gebruik gemaakt van een register van de AFM, waarin alle data van deponering van de jaarrekeningen van de ondernemingen staan vermeld. De datum van deponering van de jaarrekening is in vrijwel alle gevallen gelijk aan of één dag later dan de dag van publicatie van de jaarrekening. Derhalve is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een driedaags window in plaats van een tweedaags window. Het dagelijks handelsvolume in deze drie dagen zal vervolgens worden gedeeld door het aantal uitstaande aandelen op dat moment. Vervolgens zal dit min of meer worden gecorrigeerd voor het normale handelsvolume rond ‘gewone’ handelsdagen (de zogenaamde schattingsperiode). Reid et al. (2015) maken hierbij gebruik van een window van 40 dagen, beginnend 61 dagen voor de winstaankondiging en eindigend 21 dagen voor de winstaankondiging. Dit zal eveneens in dit onderzoek worden toegepast. Op die manier kan immers worden gekeken wat de handelsactiviteit is rondom dagen die niet op enige wijze zijn gerelateerd aan de winstaankondiging of de jaarrekening met de

controleverklaring. Vervolgens zal het ratio worden berekend van de handelsactiviteit rondom de relevante gebeurtenis en de gemiddelde handelsactiviteit rondom de schattingsperiode. Zowel Reid et al. (2015) als Landman et al. (2012) concluderen dat deze uitkomst enigszins scheve resultaten oplevert, waarna ze vervolgens hier het natuurlijke logaritme van nemen. Dit lijkt volgens deze schrijvers tot minder scheve resultaten te leiden, waardoor dit ook in dit onderzoek zal worden toegepast. Dit leidt dus tot de formule AVOLit = ln (V̅̅̅ / Vit i).

Om hypothese 1 te testen, zal worden gekeken naar de variabele POST. In het eerste jaar dat een onderneming de nieuwe controleverklaring (inclusief de kernpunten van de controle) toepast, krijgt deze variabele de waarde 1, in het laatste jaar voorafgaand aan de

implementatie van de nieuwe controleverklaring krijgt deze variabele de waarde 0. Op die manier kan worden gekeken in hoeverre de toevoeging van de kernpunten van de controle leidt tot een hoger abnormaal handelsniveau, omdat het abnormaal handelsniveau in het jaar van en het jaar voorafgaand aan de implementatie van de nieuwe controleverklaring wordt

(21)

20

vergeleken. In lijn met hypothese 1 wordt verwacht dat de coëfficiënt van de variabele POST, β1, positief en significant is.

Om hypothese 2 te testen, zal worden gekeken naar de variabele AANT_KAM. De waarde van deze variabele bedraagt de hoeveelheid kernpunten van de controle die in de

controleverklaring worden opgenomen en zal worden bekeken in die jaren waarin de nieuwe controleverklaring is toegepast en het laatste jaar vóór de implementatie van de nieuwe controleverklaring. In lijn met hypothese 2 wordt verwacht dat de coëfficiënt van deze variabele, β2, positief en significant is.

In aanvulling op beide bovenstaande variabelen, is in het regressiemodel ook een aantal controlevariabelen opgenomen, die eveneens van invloed kunnen zijn op het abnormaal handelsvolume. Met de variabele SIZE wordt gekeken naar de grootte van de onderneming, waarbij het natuurlijke logaritme van de beurswaarde van de onderneming aan het einde van het boekjaar wordt genomen als maatstaf. Het meenemen van de grootte van de onderneming in het onderzoek is van belang, daar de informatieomgeving van de onderneming afhangt van de grootte van de onderneming (Atiase, 1985). Voorgaande literatuur lijkt geen duidelijke richting te kunnen geven aan de relatie tussen de grootte van de onderneming en het abnormale handelsvolume (Reid et al., 2015 en Bamber et al., 2011), dus zal geen

verwachting worden gevormd ten aanzien van de richting van deze coëfficiënt. Tevens zal worden gecontroleerd voor het aantal analisten dat een onderneming volgt (variabele NUM_ANALYST). Zowel Reid et al. (2015) als Landsman et al. (2012) geven aan dat op basis van reeds bestaande literatuur een positief verband kan worden verwacht tussen de hoeveelheid analisten die een onderneming volgt en het abnormaal handelsvolume. Deze assumptie wordt eveneens in dit onderzoek gemaakt.

Daarnaast zal worden gecontroleerd voor de tijdsperiode tussen de winstaankondiging en de publicatie van de jaarrekening, inclusief de controleverklaring (variabele LAG). Onder andere Reid et al. (2015) en DeFond et al. (2007) maken ook van deze controlevariabele gebruik in hun onderzoek en gaan uit van een negatief verband. Reid et al. (2015) verwijzen onder andere naar DeFond et al. (2007), maar kijken daarbij naar de tijdsperiode tussen de

(22)

21

winstaankondiging en de publicatie van de jaarrekening, terwijl DeFond et al. (2007) kijken naar het aantal dagen tussen het einde van het boekjaar en de winstaankondiging. Dit is een wezenlijk verschil. DeFond et al. (2007) verwijzen hierbij naar Chambers en Penman (1984), die aangeven dat een grotere reporting lag de kans verhoogt dat investeerders al informatie verzamelen voor de winstaankondiging. Echter geven Reid et al. (2015) in de voetnoten aan dat ze eveneens hebben gekeken naar de tijdsperiode tussen het einde van het boekjaar en de datum van winstaankondiging en de tijdsperiode tussen het einde van het boekjaar en de datum van publicatie van de jaarrekening, waarbij de resultaten gelijk bleven. Derhalve wordt een negatief verband verwacht ten aanzien van deze variabele.

Reid et al. (2015) houden in hun regressiemodel eveneens rekening met de controlevariabelen LEVERAGE (de mate waarin de onderneming gebruik maakt van schulden om haar activa te financieren) en SD_FCO (de volatiliteit van de kasstromen van de onderneming). Echter wordt geen onderbouwing op basis van de literatuur gegeven voor het gebruikmaken van deze controlevariabelen en wordt tevens op basis van de resultatensectie duidelijk dat deze

variabelen geen significant effect hebben op het abnormale handelsvolume. Derhalve worden deze controlevariabelen niet meegenomen in het regressiemodel van dit onderzoek.

Een volgende controlevariabele die wordt meegenomen in het regressiemodel, is DISP, de mate van spreiding van de verwachtingen van analisten. Deze zal worden berekend als de standaarddeviatie van de winstverwachtingen van analisten, gedeeld door de meest recente aandelenprijs op of voor de datum van de winstaankondiging. Hier wordt rekening mee gehouden om te controleren voor de precisie van informatie en winstsignalen voor de winstaankondiging, waarbij de spreiding van winstverwachtingen van investeerders een maatstaf is voor ruis in de boekhoudkundige cijfers (Imhoff en Lobo, 1992). Een verwachting ten aanzien van de richting van deze coëfficiënt wordt niet gevormd, daar voorgaande

literatuur niet tot een eenduidig verband heeft geleid tussen deze variabele en het handelsvolume.

(23)

22

Tevens zal door middel van twee controlevariabelen worden gecontroleerd voor het effect dat de gerapporteerde winstcijfers kan hebben op het handelsvolume. In navolging van Reid et al. (2015) zullen derhalve de variabelen LOSS en UE (unexpected earnings) in het model worden toegepast. Bij de variabele LOSS wordt gekeken of de onderneming in het desbetreffende jaar een verlies heeft gerapporteerd, waarbij aan deze variabele een 1 wordt toegekend wanneer sprake is van een verlies en anders een 0. De coëfficiënt van deze variabele wordt verwacht negatief te zijn, op basis van de bevindingen van Hayn (1995), die aangeeft dat het

rapporteren van verliesgevende cijfers minder informatief is. Daarnaast wordt door middel van de controlevariabele UE gecontroleerd voor het deel van de winstcijfers dat onverwacht is. Dit is een belangrijke controlevariabele, daar Francis et al. (2002) aantonen dat

marktreacties op winstaankondigingen afhangen van de omvang van het niet-verwachte deel van de winst. In navolging van Landsman et al. (2012) zal deze variabele worden berekend als de absolute waarde van het verschil tussen de daadwerkelijke winstcijfers per aandeel (earnings per share (EPS)) en de meest recente gemiddelde schatting van de winstcijfers door analisten, gedeeld door de sluitingsprijs van het aandeel op of voor de datum van de

winstaankondiging. Gegeven de bevindingen van Francis et al. (2002) wordt voor deze coëfficiënt een positief verband verwacht.

Ten slotte wordt nog gecontroleerd voor het abnormale handelsvolume rond de winstaankondiging (AVOL_AE), daar het handelsvolume rond de publicatie van de

jaarrekening geassocieerd kan zijn met het volume rondom de winstaankondiging (Reid et al., 2015). Reid et al. (2015) lijken een positief verband te vinden (hoewel zij aangeven dat het uitsluiten van deze variabele tot dezelfde resultaten leidt en later eveneens nog een additionele analyse uitvoeren tussen het abnormale handelsvolume rondom de winstaankondiging en de publicatie van de jaarrekening), waardoor de verwachte richting van deze coëfficiënt positief is.

De derde hypothese betreft in feite een modererende variabele, namelijk het modererende effect van de financiële instellingen op de relatie tussen enerzijds de nieuwe

controleverklaring en de hoeveelheid kernpunten van de controle en anderzijds het abnormaal handelsvolume. Om deze hypothese te testen, zal een variabele FIN_COMP worden gebruikt, waarbij aan deze variabele een 1 zal worden toegekend indien het om een financiële instelling

(24)

23

gaat en anders een 0. Vervolgens zal in de resultatentabel voor alle variabelen onderscheid worden gemaakt tussen financiële en niet-financiële instellingen. Om de hypothese

vervolgens te kunnen testen, zal een analyse worden uitgevoerd, waarin gebruik zal worden gemaakt van de interactietermen POST x FIN_COMP en AANT_KAM x FIN_COMP om te kunnen testen in welke mate significante verschillen bestaan in de mate waarin de gebruikers van de controleverklaring van financiële instellingen deze informatie als significant meer of minder bruikbaar beschouwen. Gezien de richting van de hypothese, wordt eveneens geen verwachting uitgesproken over de verwachte richting van de coëfficiënt van deze variabelen.

3.2 Steekproef

In dit onderzoek zal de nadruk liggen op de Nederlandse ondernemingen. Nederland is, samen met het Verenigd Koninkrijk, één van de meest vooruitstrevende landen op het gebied van de nieuwe controleverklaring. Derhalve vormen de Nederlandse ondernemingen een goed object van onderzoek. De focus in dit onderzoek zal liggen op de beursgenoteerde ondernemingen aan de AEX en AMX.

Voor de betrokken ondernemingen in de steekproef is gekeken welke ondernemingen in 2013 aan de AEX en AMX waren genoteerd. Aan zowel de AEX als de AMX staan 25

ondernemingen genoteerd, wat leidt tot het betrekken van 50 beursgenoteerde ondernemingen in het onderzoek. Na 2013 zijn enkele ondernemingen aan de beurs toegevoegd of zijn

ondernemingen van de beurs verdwenen, wat leidt tot enige wijzigingen in de steekproef. Daarnaast zijn enkele van deze ondernemingen pas zeer recent op de beurs genoteerd of bijvoorbeeld overgenomen door andere ondernemingen, waardoor niet de benodigde data voor de desbetreffende onderzoeken verzameld kon worden. Deze ondernemingen kunnen derhalve niet worden meegenomen in het onderzoek. Tevens was voor enkele van de

ondernemingen de noodzakelijke informatie niet voorhanden, waardoor deze ondernemingen eveneens niet langer in het onderzoek kunnen worden meegenomen. Als gevolg hiervan zijn uiteindelijk in het onderzoek 37 ondernemingen betrokken. Daar van deze ondernemingen data zijn verzameld voor het jaar van implementatie (voor sommige ondernemingen betreft dit 2013, voor de overige ondernemingen 2014) van de nieuwe controleverklaring en het jaar vóór implementatie (voor sommige ondernemingen betreft dit 2012, voor de overige ondernemingen 2013), leidt dit uiteindelijk tot 74 ondernemingsjaarobservaties (firm-year

(25)

24

observations). In tabel 1 (zie voor alle tabellen de appendix) zijn de ondernemingen, die in het

onderzoek zijn betrokken, gepresenteerd, inclusief het jaar waarin de desbetreffende ondernemingen de nieuwe controleverklaring hebben toegepast.

Vrijwel alle benodigde data zijn handmatig verzameld. Door gebrek aan data in de bestaande databases, is het noodzakelijk geweest vrijwel alle data door middel van handmatige

dataverzameling te verkrijgen. Enkel data omtrent de hoeveelheid analisten die een

onderneming volgt, de gemiddelde schatting van de winstcijfers door analisten en de mate van spreiding van de winstverwachtingen van analisten zijn verzameld door middel van de

database I/B/E/S. Alle overige data (het jaar waarin de nieuwe controleverklaring voor het eerst is toegepast, de hoeveelheid kernpunten van de controle, de datum van de

winstaankondiging, de publicatiedatum van de jaarrekening, alle handelsvolumes rondom de winstaankondiging en rondom de publicatie van de jaarrekening, de hoeveelheid uitstaande aandelen per eind boekjaar, de prijs per aandeel per eind boekjaar, de prijs per aandeel op de dag van de winstaankondiging, de winstcijfers per jaar en de winstcijfers per aandeel (EPS)) zijn handmatig verzameld.

(26)

25

4. Resultaten

4.1 Beschrijvende statistieken

In tabel 2 zijn de beschrijvende statistieken gepresenteerd. Hieruit valt te herleiden dat het abnormale handelsvolume (AVOL) in lijn is met vergelijkbare onderzoeken als Landsman et

al. (2012). De standaarddeviatie van het abnormale handelsvolume blijkt echter een stuk lager

te liggen dan in het onderzoek van Landsman et al. (2012). Tevens valt onder andere te zien dat tussen de 0 en 7 kernpunten van de controle (AANT_KAM) zijn gerapporteerd, dat de gemiddelde grootte (SIZE) van de ondernemingen in het onderzoek lager is dan bijvoorbeeld de ondernemingen in het onderzoek van Reid et al. (2015), maar groter dan de

ondernemingen in het onderzoek van Landsman et al. (2012). De gemiddelde hoeveelheid analisten (NUM_ANALYST) dat een onderneming volgt ligt ten opzichte van

eerdergenoemde onderzoeken relatief hoog, met een gemiddelde van ruim 16 analisten per onderneming. De tijdsperiode tussen het moment van publicatie van de jaarrekening en het moment van de winstaankondiging (LAG) is met een gemiddelde van bijna 23 dagen

vergelijkbaar met de bevindingen uit het onderzoek van Reid et al. (2015). De spreiding van de winstverwachtingen van analisten (DISP) is ten opzichte van de onderzoeken van Reid et

al. (2015) en Landsman et al. (2012) relatief hoog. Dit geldt eveneens voor het aantal

ondernemingen dat een verlies rapporteert (LOSS) en de onverwachte winsten (UE). Het abnormale handelsvolume rondom de winstaankondiging (AVOL_EA) is relatief laag ten opzichte van het onderzoek van Reid et al. (2015).

4.2 Univariate analyse

Tabel 3 laat de gemiddelden van de variabelen zien, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de statistieken in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST = 0) en het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST = 1). Aan de hand van een paired t-test is vervolgens voor de variabelen gekeken of de gemiddelden in het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring significant afwijken van de

gemiddelden in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring. Daaruit blijkt dat het gemiddelde abnormale handelsvolume in het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring niet significant hoger is dan in het jaar vóór implementatie, gezien de

(27)

p-26

waarde van 0.42820. Deze uitkomst is een eerste bewijs dat hypothese 1 ontkracht. In hypothese 1 is namelijk gesteld dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring (en daarmee dus de implementatie van de nieuwe controleverklaring) leidt tot een hogere bruikbaarheid. Daar de bruikbaarheid wordt gemeten aan de hand van het abnormale handelsvolume, zou een hogere bruikbaarheid moeten leiden tot een significant hoger abnormaal handelsvolume in het jaar van implementatie van de nieuwe

controleverklaring dan in het jaar vóór implementatie. De uitkomst in tabel 3 laat zien dat daar geen sprake van is, wat een eerste indicatie is dat de nieuwe controleverklaring niet leidt tot een verbetering in de bruikbaarheid van de informatie voor investeerders.

Uit tabel 3 blijkt eveneens dat in de overige variabelen vrijwel geen significante

veranderingen hebben plaatsgevonden tussen beide jaren. Uiteraard is het gemiddelde aantal kernpunten van de controle in het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring wel significant toegenomen ten opzichte van het jaar vóór implementatie, wat valt te verklaren aan de hand van het feit dat in het jaar vóór implementatie van de nieuwe

controleverklaring logischerwijs nog geen kernpunten van de controle zijn opgenomen in de controleverklaring. Verder blijkt dat een significante daling is waar te nemen in het aantal analisten dat een onderneming volgt. Behoudens deze veranderingen in gemiddelden tussen de beide jaren is geen significante verandering waar te nemen, wat impliceert dat de

kenmerken van de ondernemingen, die in het onderzoek zijn betrokken, niet noemenswaardig zijn veranderd tussen het jaar vóór implementatie en het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring.

4.3 Multivariate analyse

Om hypothese 1 en hypothese 2 te testen, is gebruik gemaakt van het regressiemodel dat in de methodologiesectie is toegelicht. Voorafgaand aan de resultaten van de regressie, is in tabel 4 de correlatiematrix gepresenteerd, om de multicollineariteit tussen de variabelen te

onderzoeken. Uit deze tabel blijkt dat tussen POST en AANT_KAM een zeer hoge correlatie is, wat vanzelfsprekend is gezien de eerdere verklaring dat in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST = 0) nog geen kernpunten van de controle zijn

(28)

27

geval is. Behoudens deze correlatie bedraagt geen enkele correlatie meer dan 0.5 of minder dan -0.5, waardoor multicollineariteit geen issue lijkt te zijn.

De resultaten van de regressie zijn in tabel 5 gepresenteerd. Tabel 5 is onderverdeeld in vier panels. Panel A toont de resultaten van het volledige regressiemodel als omschreven in de methodologiesectie. Panel B toont vervolgens hetzelfde regressiemodel, echter zonder de variabele AANT_KAM. Op die manier kan worden gekeken naar het effect van enkel de implementatie van de nieuwe controleverklaring, in plaats van het gecombineerde effect van de implementatie van de nieuwe controleverklaring en de hoeveelheid kernpunten van de controle. In Panel C is deze variabele wel weer toegevoegd, maar is de variabele POST weggelaten. Op die manier kan worden gekeken naar het effect van enkel de hoeveelheid kernpunten van de controle op het abnormale handelsvolume. In Panel D wordt vervolgens voortgebouwd op Panel C (waar de variabele POST dus wederom is weggelaten), maar wordt gekeken naar enkel de observaties van het jaar waarin de nieuwe controleverklaring voor het eerst is toegepast (dus waarin de variabele POST 1 bedraagt). De helft van de observaties van de variabele AANT_KAM bevat namelijk de waarde 0, daar uiteraard alle ondernemingen in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring geen kernpunten van de controle hebben opgenomen in de controleverklaring. Dit kan eventueel tot vertekenende resultaten leiden, waardoor alle observaties voor de variabele AANT_KAM met de waarde 0 worden weggelaten, om te kunnen kijken of significante veranderingen in abnormale

handelsvolumes ontstaan bij ondernemingen die slechts enkele kernpunten van de controle rapporteren ten opzichte van ondernemingen die een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle rapporteren.

Uit de resultaten uit tabel 5 blijkt dat zowel de variabele POST als de variabele AANT_KAM geen significante relatie met de variabele AVOL vertoont. Dit betekent dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring (POST=1) niet leidt tot een significant hoger abnormaal handelsvolume ten opzichte van het jaar vóór implementatie. Aan de hand van deze bevinding wordt hypothese 1 verworpen. Immers, hypothese 1 stelt dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring leidt tot een grotere bruikbaarheid van de informatie in de jaarrekening voor de gebruikers. Aan de hand van de bevinding dat in het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring geen sprake is van een

(29)

28

significant hoger abnormaal handelsvolume dan in het jaar vóór implementatie, kan worden geconcludeerd dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring door de gebruikers niet als bruikbaarder wordt beschouwd dan de informatie in de standaard controleverklaring. Als gevolg van deze conclusie wordt hypothese 1 verworpen.

Tevens blijkt dat een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle (AANT_KAM) niet leidt tot een significant hoger abnormaal handelsvolume. Aan de hand van de bevinding dat een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle in de controleverklaring niet leidt tot een hoger abnormaal handelsvolume, kan worden geconcludeerd dat de grotere hoeveelheid informatie die door middel van de grotere hoeveelheid kernpunten van de controle wordt gepubliceerd, door de gebruikers niet als bruikbaarder wordt beschouwd dan

controleverklaringen waarin een lager aantal kernpunten van de controle is opgenomen. Aan de hand van deze conclusie wordt hypothese 2 verworpen.

Het verwerpen van hypothese 1 en hypothese 2 impliceert dat de gebruikers van de

jaarrekening de informatie in de nieuwe controleverklaring –in het bijzonder de informatie in de kernpunten van de controle – niet als bruikbaarder beschouwen dan de informatie in de standaard controleverklaring. Immers, het abnormaal handelsvolume in het jaar van

implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST=1) is niet significant hoger dan het abnormaal handelsvolume in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST=0). Tevens leidt een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle niet tot een groter abnormaal handelsvolume, ongeacht of hierbij wordt gekeken naar enkel het jaar van implementatie (zoals in Panel D is gedaan), of waarbij is gekeken naar beide jaren (zoals in Panel A en C is gedaan). Dit suggereert dat de gebruikers van de jaarrekening de additionele informatie ten opzichte van de standaard controleverklaring niet als bruikbaarder beschouwen.

Uit tabel 5 blijkt eveneens dat voor slechts een beperkt aantal controlevariabelen een

significante relatie aanwezig is met het abnormale handelsvolume. Uit de resultaten blijkt dat LAG, het aantal dagen tussen de winstaankondiging en de datum van publicatie van de

jaarrekening, een significant negatief verband vertoont met het abnormaal handelsvolume. Dit suggereert dat de gebruikers de informatie in de jaarrekening van ondernemingen met een

(30)

29

kortere tijdsperiode tussen het moment van winstaankondiging en publicatie van de

jaarrekening als informatiever beschouwen dan ondernemingen met een langere tijdsperiode tussen het moment van winstaankondiging en publicatie van de jaarrekening. Daarnaast blijkt dat UE, het onverwachte deel van de winstcijfers, een significant negatief verband vertoont met het abnormaal handelsvolume. Dit suggereert dat investeerders, in tegenstelling tot de verwachting, een groter onverwacht deel van de winstcijfers als minder bruikbaar

beschouwen. Tevens blijkt dat AVOL_EA significant positief gerelateerd is aan het abnormale handelsvolume. Dit impliceert dat ondernemingen met een hoger abnormaal handelsvolume rondom het moment van winstaankondiging ook te maken hebben met significant hogere abnormale handelsvolumes rondom de publicatie van de jaarrekening.

Om hypothese 3 te testen wordt, zoals toegelicht in de methodologiesectie, gebruik gemaakt van de interactietermen POST x FIN_COMP en AANT_KAM x FIN_COMP, om te kijken of de relatie tussen enerzijds de implementatie van de nieuwe controleverklaring en de

hoeveelheid kernpunten van de controle en anderzijds het abnormale handelsvolume sterker of zwakker is voor financiële instellingen. Deze interactietermen worden vervolgens

toegevoegd aan het regressiemodel zoals eerder uitgewerkt. In tabel 6 zijn de resultaten van het regressiemodel inclusief de interactietermen gepresenteerd. Hierin is in de tabel

onderscheid gemaakt tussen de financiële (rij 1) en de niet-financiële instellingen (rij 2) voor alle variabelen en zijn de resultaten van de regressie voor de volledige steekproef (rij 3) gepresenteerd. Daar in tabel 5 in geen van de panels A tot en met D een significant verband is waar te nemen tussen de afhankelijke variabele AVOL en de onafhankelijke variabelen POST en AANT_KAM, wordt in tabel 6 enkel het standaard regressiemodel – inclusief de

interactietermen – gepresenteerd en worden niet, zoals bij tabel 5 het geval is, meerdere tabellen gepresenteerd waarin variabelen worden weggelaten.

Uit de resultaten van tabel 6 blijkt allereerst dat financiële instellingen een significant effect hebben op het abnormale handelsvolume. Ondanks dat dit los staat van alle te onderzoeken hypotheses, is dit wel degelijk een interessante bevinding, daar dit suggereert dat de

jaarrekeningen van financiële instellingen als significant informatiever worden beschouwd dan de jaarrekeningen van niet-financiële instellingen. Tevens blijkt dat voor financiële instellingen en niet-financiële instellingen geen onderscheid waarneembaar is ten aanzien van

(31)

30

de relatie tussen de implementatie van de nieuwe controleverklaring en het abnormaal handelsvolume. Tevens is geen onderscheid waarneembaar tussen financiële en niet-financiële instellingen ten aanzien van de relatie tussen de hoeveelheid kernpunten van de controle en het abnormale handelsvolume. Voor zowel de financiële als de niet-financiële instellingen blijkt namelijk dat de relatie tussen enerzijds de implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST) en de hoeveelheid kernpunten van de controle (AANT_KAM) en het abnormale handelsvolume anderzijds (AVOL) niet significant zijn.

Om hypothese 3 te testen, dient te worden gekeken naar de interactietermen POST x FIN_COMP en AANT_KAM x FIN_COMP. Uit tabel 6 blijkt dat geen van deze

interactietermen significant gerelateerd is aan het abnormaal handelsvolume. Zowel tussen de interactieterm POST x FIN_COMP en het abnormaal handelsvolume als tussen de

interactieterm AANT_KAM x FIN_COMP en het abnormaal handelsvolume is geen

significant verband waarneembaar. Dit impliceert dus dat de financiële instellingen niet een significant hoger of lager abnormaal handelsvolume ervaren dan de niet-financiële

instellingen in het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring ten opzichte van het jaar vóór implementatie. Tevens impliceert dit dat de financiële instellingen niet een significant hoger of lager abnormaal handelsvolume ervaren dan de niet-financiële

instellingen bij een bepaalde hoeveelheid kernpunten van de controle. Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd dat investeerders de informatie in de nieuwe controleverklaring van de financiële instellingen niet als significant meer of minder bruikbaar beschouwen dan de informatie in de nieuwe controleverklaring van de financiële instellingen. Gezien de niet-significante verbanden tussen de interactietermen POST x FIN_COMP en AANT_KAM x FIN_COMP en het abnormaal handelsvolume kan daarmee hypothese 3 worden aangenomen.

De resultaten uit tabel 6 dienen wel met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, daar het aandeel financiële instellingen in de steekproef gering is. Van de 37 ondernemingen die in het onderzoek zijn betrokken, betreffen zeven ondernemingen financiële instellingen. Uit de totale steekproef van 74 observaties zijn dus veertien observaties met betrekking tot financiële instellingen betrokken, waardoor de resultaten ten aanzien van het onderscheid tussen

(32)

31 4.4 Additionele analyses

In bovenstaande secties zijn de hypotheses getest. Daaruit is gebleken dat hypothese 1 en hypothese 2 moeten worden verworpen en hypothese 3 kan worden aanvaard. In deze sectie zal vervolgens aan de hand van additionele analyses worden gekeken of de relaties zoals die hierboven zijn beschreven voor alle ondernemingen gelden of dat verschillen waarneembaar zijn tussen verschillende (soorten) ondernemingen.

Als eerste zal worden gekeken naar het aantal analisten dat een onderneming volgt. Hierin wordt Reid et al. (2015) gevolgd, die verwachten dat de extra informatieverstrekking in de jaarrekening als gevolg van de veranderingen in de rapportage door de accountant en de auditcommissie een grotere impact hebben op ondernemingen met een zwakkere

informatieomgeving. Daarbij gebruiken zij het aantal analisten dat een onderneming volgt als graadmeter voor de hoeveelheid informatie die gepubliceerd en toegankelijk voor

investeerders is (en dus om de informatieomgeving te meten), waarbij zij zich baseren op Botosan (1997), Miller (2010) en Blankespoor et al. (2014). Hoe meer informatie door de onderneming zelf of door analisten wordt gecommuniceerd naar investeerders, hoe minder de informatieverstrekking van andere partijen impact zal hebben op de handelsbeslissingen van investeerders (Reid et al., 2015). Op basis van deze gedachtegang kan worden verwacht dat de additionele informatieverstrekking door de nieuwe controleverklaring bruikbaarder zal zijn voor investeerders van een onderneming met een lage hoeveelheid analisten dan voor

investeerders van een onderneming met een hoge hoeveelheid analisten.

Om te kijken of deze verwachting daadwerkelijk het geval is, zal de steekproef worden verdeeld in twee delen, waarbij ondernemingen in de subgroep met een hoog aantal analisten belanden als de hoeveelheid analisten meer bedraagt dan de mediaan van de variabele

NUM_ANALYST (de mediaan bedraagt 14.5) en waarbij ondernemingen in de subgroep met een laag aantal analisten belanden als de hoeveelheid analisten minder bedraagt dan de mediaan. Daarnaast zullen de interactietermen POSTxNUM_ANALYST en

AANT_KAMxNUM_ANALYST worden aangemaakt om te kijken of de bruikbaarheid van de informatie in de nieuwe controleverklaring bruikbaarder is voor investeerders van een onderneming met een lage hoeveelheid analisten dan voor investeerders van een onderneming met een hoge hoeveelheid analisten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor wat betreft de kernpunten in de controleverklaring redeneren we bij wijze van analogie: als investeerders meer consistente informatie in de financiële

Uit dit onderzoek naar de ontwikkeling van de kernpunten in de uitgebreide controleverklaring over 2017 ten opzichte van 2015 blijkt dat de kernpunten zich verder ontwikkelen.

Opvallend is dat pensioenvoorzieningen en overige voorzieningen relatief vaak door de onderneming wor- den gerapporteerd als kritische grondslag/schatting, maar in slechts een

Daar- naast heeft de selectie van kernpunten van de contro- le vanuit alle punten die met bestuur en auditcommis- sie zijn besproken, een risico in zich dat de accountant zich

Het onderzoek kan van meerwaarde zijn doordat het de periode voor – en de periode na de invoering van de nieuwe controleverklaring met betrekking tot

“Is er een relatie tussen het aantal key issues / fraude issues in de nieuwe controleverklaring en het accountantskantoor waar deze gevestigd is dat de

Gegevens over het aantal vermelde kernpunten, het type Big-4 accountantsorganisatie en de gehanteerde materialiteit kunnen rechtstreeks uit de controleverklaringen gehaald

Ter afronding van de master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik onderzoek verricht naar de mogelijke relatie die bestaat tussen enerzijds de