• No results found

Om hypothese 1 en hypothese 2 te testen, is gebruik gemaakt van het regressiemodel dat in de methodologiesectie is toegelicht. Voorafgaand aan de resultaten van de regressie, is in tabel 4 de correlatiematrix gepresenteerd, om de multicollineariteit tussen de variabelen te

onderzoeken. Uit deze tabel blijkt dat tussen POST en AANT_KAM een zeer hoge correlatie is, wat vanzelfsprekend is gezien de eerdere verklaring dat in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST = 0) nog geen kernpunten van de controle zijn

27

geval is. Behoudens deze correlatie bedraagt geen enkele correlatie meer dan 0.5 of minder dan -0.5, waardoor multicollineariteit geen issue lijkt te zijn.

De resultaten van de regressie zijn in tabel 5 gepresenteerd. Tabel 5 is onderverdeeld in vier panels. Panel A toont de resultaten van het volledige regressiemodel als omschreven in de methodologiesectie. Panel B toont vervolgens hetzelfde regressiemodel, echter zonder de variabele AANT_KAM. Op die manier kan worden gekeken naar het effect van enkel de implementatie van de nieuwe controleverklaring, in plaats van het gecombineerde effect van de implementatie van de nieuwe controleverklaring en de hoeveelheid kernpunten van de controle. In Panel C is deze variabele wel weer toegevoegd, maar is de variabele POST weggelaten. Op die manier kan worden gekeken naar het effect van enkel de hoeveelheid kernpunten van de controle op het abnormale handelsvolume. In Panel D wordt vervolgens voortgebouwd op Panel C (waar de variabele POST dus wederom is weggelaten), maar wordt gekeken naar enkel de observaties van het jaar waarin de nieuwe controleverklaring voor het eerst is toegepast (dus waarin de variabele POST 1 bedraagt). De helft van de observaties van de variabele AANT_KAM bevat namelijk de waarde 0, daar uiteraard alle ondernemingen in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring geen kernpunten van de controle hebben opgenomen in de controleverklaring. Dit kan eventueel tot vertekenende resultaten leiden, waardoor alle observaties voor de variabele AANT_KAM met de waarde 0 worden weggelaten, om te kunnen kijken of significante veranderingen in abnormale

handelsvolumes ontstaan bij ondernemingen die slechts enkele kernpunten van de controle rapporteren ten opzichte van ondernemingen die een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle rapporteren.

Uit de resultaten uit tabel 5 blijkt dat zowel de variabele POST als de variabele AANT_KAM geen significante relatie met de variabele AVOL vertoont. Dit betekent dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring (POST=1) niet leidt tot een significant hoger abnormaal handelsvolume ten opzichte van het jaar vóór implementatie. Aan de hand van deze bevinding wordt hypothese 1 verworpen. Immers, hypothese 1 stelt dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring leidt tot een grotere bruikbaarheid van de informatie in de jaarrekening voor de gebruikers. Aan de hand van de bevinding dat in het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring geen sprake is van een

28

significant hoger abnormaal handelsvolume dan in het jaar vóór implementatie, kan worden geconcludeerd dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring door de gebruikers niet als bruikbaarder wordt beschouwd dan de informatie in de standaard controleverklaring. Als gevolg van deze conclusie wordt hypothese 1 verworpen.

Tevens blijkt dat een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle (AANT_KAM) niet leidt tot een significant hoger abnormaal handelsvolume. Aan de hand van de bevinding dat een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle in de controleverklaring niet leidt tot een hoger abnormaal handelsvolume, kan worden geconcludeerd dat de grotere hoeveelheid informatie die door middel van de grotere hoeveelheid kernpunten van de controle wordt gepubliceerd, door de gebruikers niet als bruikbaarder wordt beschouwd dan

controleverklaringen waarin een lager aantal kernpunten van de controle is opgenomen. Aan de hand van deze conclusie wordt hypothese 2 verworpen.

Het verwerpen van hypothese 1 en hypothese 2 impliceert dat de gebruikers van de

jaarrekening de informatie in de nieuwe controleverklaring –in het bijzonder de informatie in de kernpunten van de controle – niet als bruikbaarder beschouwen dan de informatie in de standaard controleverklaring. Immers, het abnormaal handelsvolume in het jaar van

implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST=1) is niet significant hoger dan het abnormaal handelsvolume in het jaar vóór implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST=0). Tevens leidt een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle niet tot een groter abnormaal handelsvolume, ongeacht of hierbij wordt gekeken naar enkel het jaar van implementatie (zoals in Panel D is gedaan), of waarbij is gekeken naar beide jaren (zoals in Panel A en C is gedaan). Dit suggereert dat de gebruikers van de jaarrekening de additionele informatie ten opzichte van de standaard controleverklaring niet als bruikbaarder beschouwen.

Uit tabel 5 blijkt eveneens dat voor slechts een beperkt aantal controlevariabelen een

significante relatie aanwezig is met het abnormale handelsvolume. Uit de resultaten blijkt dat LAG, het aantal dagen tussen de winstaankondiging en de datum van publicatie van de

jaarrekening, een significant negatief verband vertoont met het abnormaal handelsvolume. Dit suggereert dat de gebruikers de informatie in de jaarrekening van ondernemingen met een

29

kortere tijdsperiode tussen het moment van winstaankondiging en publicatie van de

jaarrekening als informatiever beschouwen dan ondernemingen met een langere tijdsperiode tussen het moment van winstaankondiging en publicatie van de jaarrekening. Daarnaast blijkt dat UE, het onverwachte deel van de winstcijfers, een significant negatief verband vertoont met het abnormaal handelsvolume. Dit suggereert dat investeerders, in tegenstelling tot de verwachting, een groter onverwacht deel van de winstcijfers als minder bruikbaar

beschouwen. Tevens blijkt dat AVOL_EA significant positief gerelateerd is aan het abnormale handelsvolume. Dit impliceert dat ondernemingen met een hoger abnormaal handelsvolume rondom het moment van winstaankondiging ook te maken hebben met significant hogere abnormale handelsvolumes rondom de publicatie van de jaarrekening.

Om hypothese 3 te testen wordt, zoals toegelicht in de methodologiesectie, gebruik gemaakt van de interactietermen POST x FIN_COMP en AANT_KAM x FIN_COMP, om te kijken of de relatie tussen enerzijds de implementatie van de nieuwe controleverklaring en de

hoeveelheid kernpunten van de controle en anderzijds het abnormale handelsvolume sterker of zwakker is voor financiële instellingen. Deze interactietermen worden vervolgens

toegevoegd aan het regressiemodel zoals eerder uitgewerkt. In tabel 6 zijn de resultaten van het regressiemodel inclusief de interactietermen gepresenteerd. Hierin is in de tabel

onderscheid gemaakt tussen de financiële (rij 1) en de niet-financiële instellingen (rij 2) voor alle variabelen en zijn de resultaten van de regressie voor de volledige steekproef (rij 3) gepresenteerd. Daar in tabel 5 in geen van de panels A tot en met D een significant verband is waar te nemen tussen de afhankelijke variabele AVOL en de onafhankelijke variabelen POST en AANT_KAM, wordt in tabel 6 enkel het standaard regressiemodel – inclusief de

interactietermen – gepresenteerd en worden niet, zoals bij tabel 5 het geval is, meerdere tabellen gepresenteerd waarin variabelen worden weggelaten.

Uit de resultaten van tabel 6 blijkt allereerst dat financiële instellingen een significant effect hebben op het abnormale handelsvolume. Ondanks dat dit los staat van alle te onderzoeken hypotheses, is dit wel degelijk een interessante bevinding, daar dit suggereert dat de

jaarrekeningen van financiële instellingen als significant informatiever worden beschouwd dan de jaarrekeningen van niet-financiële instellingen. Tevens blijkt dat voor financiële instellingen en niet-financiële instellingen geen onderscheid waarneembaar is ten aanzien van

30

de relatie tussen de implementatie van de nieuwe controleverklaring en het abnormaal handelsvolume. Tevens is geen onderscheid waarneembaar tussen financiële en niet-financiële instellingen ten aanzien van de relatie tussen de hoeveelheid kernpunten van de controle en het abnormale handelsvolume. Voor zowel de financiële als de niet-financiële instellingen blijkt namelijk dat de relatie tussen enerzijds de implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST) en de hoeveelheid kernpunten van de controle (AANT_KAM) en het abnormale handelsvolume anderzijds (AVOL) niet significant zijn.

Om hypothese 3 te testen, dient te worden gekeken naar de interactietermen POST x FIN_COMP en AANT_KAM x FIN_COMP. Uit tabel 6 blijkt dat geen van deze

interactietermen significant gerelateerd is aan het abnormaal handelsvolume. Zowel tussen de interactieterm POST x FIN_COMP en het abnormaal handelsvolume als tussen de

interactieterm AANT_KAM x FIN_COMP en het abnormaal handelsvolume is geen

significant verband waarneembaar. Dit impliceert dus dat de financiële instellingen niet een significant hoger of lager abnormaal handelsvolume ervaren dan de niet-financiële

instellingen in het jaar van implementatie van de nieuwe controleverklaring ten opzichte van het jaar vóór implementatie. Tevens impliceert dit dat de financiële instellingen niet een significant hoger of lager abnormaal handelsvolume ervaren dan de niet-financiële

instellingen bij een bepaalde hoeveelheid kernpunten van de controle. Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd dat investeerders de informatie in de nieuwe controleverklaring van de financiële instellingen niet als significant meer of minder bruikbaar beschouwen dan de informatie in de nieuwe controleverklaring van de financiële instellingen. Gezien de niet-significante verbanden tussen de interactietermen POST x FIN_COMP en AANT_KAM x FIN_COMP en het abnormaal handelsvolume kan daarmee hypothese 3 worden aangenomen.

De resultaten uit tabel 6 dienen wel met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd, daar het aandeel financiële instellingen in de steekproef gering is. Van de 37 ondernemingen die in het onderzoek zijn betrokken, betreffen zeven ondernemingen financiële instellingen. Uit de totale steekproef van 74 observaties zijn dus veertien observaties met betrekking tot financiële instellingen betrokken, waardoor de resultaten ten aanzien van het onderscheid tussen

31 4.4 Additionele analyses

In bovenstaande secties zijn de hypotheses getest. Daaruit is gebleken dat hypothese 1 en hypothese 2 moeten worden verworpen en hypothese 3 kan worden aanvaard. In deze sectie zal vervolgens aan de hand van additionele analyses worden gekeken of de relaties zoals die hierboven zijn beschreven voor alle ondernemingen gelden of dat verschillen waarneembaar zijn tussen verschillende (soorten) ondernemingen.

Als eerste zal worden gekeken naar het aantal analisten dat een onderneming volgt. Hierin wordt Reid et al. (2015) gevolgd, die verwachten dat de extra informatieverstrekking in de jaarrekening als gevolg van de veranderingen in de rapportage door de accountant en de auditcommissie een grotere impact hebben op ondernemingen met een zwakkere

informatieomgeving. Daarbij gebruiken zij het aantal analisten dat een onderneming volgt als graadmeter voor de hoeveelheid informatie die gepubliceerd en toegankelijk voor

investeerders is (en dus om de informatieomgeving te meten), waarbij zij zich baseren op Botosan (1997), Miller (2010) en Blankespoor et al. (2014). Hoe meer informatie door de onderneming zelf of door analisten wordt gecommuniceerd naar investeerders, hoe minder de informatieverstrekking van andere partijen impact zal hebben op de handelsbeslissingen van investeerders (Reid et al., 2015). Op basis van deze gedachtegang kan worden verwacht dat de additionele informatieverstrekking door de nieuwe controleverklaring bruikbaarder zal zijn voor investeerders van een onderneming met een lage hoeveelheid analisten dan voor

investeerders van een onderneming met een hoge hoeveelheid analisten.

Om te kijken of deze verwachting daadwerkelijk het geval is, zal de steekproef worden verdeeld in twee delen, waarbij ondernemingen in de subgroep met een hoog aantal analisten belanden als de hoeveelheid analisten meer bedraagt dan de mediaan van de variabele

NUM_ANALYST (de mediaan bedraagt 14.5) en waarbij ondernemingen in de subgroep met een laag aantal analisten belanden als de hoeveelheid analisten minder bedraagt dan de mediaan. Daarnaast zullen de interactietermen POSTxNUM_ANALYST en

AANT_KAMxNUM_ANALYST worden aangemaakt om te kijken of de bruikbaarheid van de informatie in de nieuwe controleverklaring bruikbaarder is voor investeerders van een onderneming met een lage hoeveelheid analisten dan voor investeerders van een onderneming met een hoge hoeveelheid analisten.

32

In tabel 7 zijn de resultaten van deze additionele analyse gepresenteerd. Voor alle variabelen is onderscheid gemaakt in ondernemingen met een hoog aantal analisten (rij 1) en

ondernemingen met een laag aantal analisten (rij 2), terwijl eveneens de regressie met de volledige steekproef (rij 3) is uitgevoerd, inclusief de interactietermen zoals hierboven omschreven. Hieruit blijkt allereerst dat voor ondernemingen met een laag aantal analisten sprake is van een significant positief verband tussen de implementatie van de nieuwe controleverklaring (POST) en het abnormaal handelsvolume. Tevens blijkt dat voor

ondernemingen met een hoog aantal analisten geen significant verband waarneembaar is. Dit is een eerste indicatie dat de implementatie van de nieuwe controleverklaring door

investeerders van ondernemingen met een laag aantal analisten als bruikbaar wordt

beschouwd, terwijl dit voor ondernemingen met een hoog aantal analisten niet geldt. Voor het verband tussen het aantal kernpunten van de controle en het abnormaal handelsvolume lijkt op het eerste gezicht voor ondernemingen met een laag aantal analisten sprake van een

onverwacht verband, daar een significant negatief verband bestaat. Dit is een eerste indicatie dat een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle door investeerders als minder

bruikbaar wordt beschouwd. Wederom is bij ondernemingen met een hoog aantal analisten geen verband waarneembaar.

In rij 3 is vervolgens te zien dat de interactieterm POSTxNUM_ANALYST een negatief significant verband vertoont met het abnormale handelsvolume. Dit is in lijn met de verwachting zoals hierboven is geschetst. Het significante negatieve verband tussen POSTxNUM_ANALYST en het abnormale handelsvolume impliceert namelijk dat de implementatie van de nieuwe controleverklaring in combinatie met een hoog aantal analisten leidt tot een minder hoog abnormaal handelsvolume dan gevallen van implementatie van de nieuwe controleverklaring in combinatie met een laag aantal analisten. Concreet betekent dit dat de gebruikers van de jaarrekening van een onderneming met een laag aantal analisten (en dus een zwakkere informatieomgeving) de inhoud van de nieuwe controleverklaring als bruikbaarder beschouwen dan de gebruikers van de jaarrekening van een onderneming met een hoog aantal analisten. Hieruit wordt duidelijk dat de bruikbaarheid van de nieuwe controleverklaring voor de gebruiker kan variëren tussen verschillende (typen)

ondernemingen of ondernemingen met verschillende kenmerken. Ten aanzien van de

interactieterm AANT_KAMxNUM_ANALYST is geen sprake van een significant verband, waardoor geen conclusies kunnen worden verbonden aan de bruikbaarheid van de

33

hoeveelheid kernpunten bij verschillende hoeveelheden analisten en waardoor bovenstaande eerste indicatie dat een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle tot een lagere

bruikbaarheid leidt bij ondernemingen met een laag aantal analisten eveneens niet kan worden bevestigd.

Een tweede additionele analyse ligt in het verlengde van bovenstaande analyse. In

bovenstaande analyse is gekeken naar de informatieomgeving aan de hand van de hoeveelheid analisten die een onderneming volgt. Een andere veelgebruikte manier om de

informatieomgeving te beschouwen, is te kijken naar de spreiding in winstverwachtingen van analisten (Espahbodi et al., 2015). Een grotere spreiding in de winstverwachtingen impliceert dat weinig overeenstemming is tussen analisten ten aanzien van de verwachte winsten en kan derhalve worden gezien als een zwakkere informatieomgeving. Op basis daarvan kan worden verwacht dat de additionele informatieverstrekking door de nieuwe controleverklaring

bruikbaarder zal zijn voor investeerders van een onderneming met een hoge spreiding van winstverwachtingen (en derhalve een zwakkere informatieomgeving) dan voor investeerders van een onderneming met een lage spreiding van winstverwachtingen (en dus een sterkere informatieomgeving).

Om te kijken of deze verwachting daadwerkelijk het geval is, zal de steekproef worden verdeeld in twee delen, waarbij ondernemingen in de subgroep met een hoge spreiding van de winstverwachtingen belanden als de spreiding meer bedraagt dan de mediaan van de variabele DISP (de mediaan bedraagt 0.0062199) en waarbij ondernemingen in de subgroep met een lage spreiding van de winstverwachtingen belanden als de spreiding minder bedraagt dan de mediaan. Daarnaast zullen de interactietermen POSTxDISP en AANT_KAMxDISP worden aangemaakt om te kijken of de bruikbaarheid van de informatie in de nieuwe

controleverklaring bruikbaarder is voor investeerders van ondernemingen met een hoge spreiding van de winstverwachtingen dan voor investeerders van ondernemingen met een lage spreiding van de winstverwachtingen.

34

In tabel 8 zijn de resultaten van deze additionele analyse gepresenteerd. Voor alle variabelen is onderscheid gemaakt in ondernemingen met een hoge spreiding in de winstverwachtingen (rij 1) en ondernemingen met een lage spreiding in de winstverwachtingen (rij 2), terwijl eveneens de regressie met de volledige steekproef (rij 3) is uitgevoerd, inclusief de

interactietermen zoals hierboven omschreven. Daaruit blijkt allereerst dat zowel in het geval van ondernemingen met een hoge spreiding in de winstverwachtingen als in ondernemingen met een lage spreiding in de winstverwachtingen geen significant verband waarneembaar is tussen enerzijds de implementatie van de nieuwe controleverklaring en het aantal kernpunten van de controle en anderzijds het abnormale handelsvolume.

In rij 3 is echter te zien dat de interactietermen wel een significant verband vertonen met het abnormaal handelsvolume. Allereerst blijkt dat de interactieterm POSTxDISP een significant negatief verband vertoont met het abnormaal handelsvolume. Dit verband is tegenovergesteld van wat eerder als verwachting is geschetst. Dit significante verband impliceert namelijk dat in een geval van een hogere spreiding van de winstverwachtingen (en dus van een zwakkere informatieomgeving) de implementatie van de nieuwe controleverklaring als minder

bruikbaar wordt beschouwd dan in het geval sprake is van een lagere spreiding van de

winstverwachtingen (en dus sterke informatieomgeving). Deze bevindingen staan min of meer haaks op de bevindingen uit de eerdere additionele analyse. Aan de hand van de eerste

additionele analyse kan namelijk worden geconcludeerd dat een zwakkere

informatieomgeving (gemeten in het aantal analisten) gepaard gaat met een grotere bruikbaarheid van de nieuwe controleverklaring, terwijl aan de hand van de tweede additionele analyse kan worden geconcludeerd dat een zwakkere informatieomgeving (gemeten in de spreiding van de winstverwachtingen) gepaard gaat met een lagere

bruikbaarheid van de nieuwe controleverklaring. Uit tabel 8 kan eveneens worden opgemerkt dat de interactieterm AANT_KAMxDISP een significant positief verband vertoont met het abnormaal handelsvolume. Dit impliceert dat in een geval van een hogere spreiding van de winstverwachtingen (en dus van een zwakkere informatieomgeving) een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle leidt tot een grotere bruikbaarheid van de informatie. Daaruit kan worden geconcludeerd dat een grotere hoeveelheid ondernemingsspecifieke informatie – in de vorm van de kernpunten van de controle – als bruikbaarder wordt gezien wanneer sprake is van een zwakkere informatieomgeving.

35

5. Conclusies

De nieuwe controleverklaring heeft recent veel aandacht verworven, zowel binnen als buiten de accountantssector. In dit onderzoek is gekeken in hoeverre de gebruikers de nieuwe

controleverklaring als bruikbaar beschouwen. Aan de hand van de hypotheses is verondersteld dat het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring leidt tot meer ondernemingsspecifieke informatie en dat deze additionele informatie door de gebruikers als bruikbaar wordt beschouwd. Aan de hand van het abnormale handelsvolume is getest of de gestelde hypotheses kunnen worden bevestigd. Echter moet worden geconcludeerd dat zowel hypothese 1 als hypothese 2 moet worden verworpen. Aan de hand van hypothese 1 is

onderzocht of het opnemen van de kernpunten van de controle in de controleverklaring leidt tot een grotere bruikbaarheid van de jaarrekening ten opzichte van het voorgaande jaar, terwijl in hypothese 2 is onderzocht of het opnemen van een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle leidt tot een grotere bruikbaarheid van de jaarrekening. Als gevolg van het verwerpen van beide hypotheses kan worden geconcludeerd dat de gebruikers de additionele informatie in de nieuwe controleverklaring niet als informatiever beschouwen dan de informatie die in de standaardcontroleverklaring wordt gepresenteerd. Tevens kan worden geconcludeerd dat de additionele informatie als gevolg van een grotere hoeveelheid kernpunten van de controle in de controleverklaring niet als bruikbaarder wordt beschouwd. Aan de hand van hypothese 3 is onderzocht of zich ten aanzien van de relatie tussen de implementatie van de nieuwe

controleverklaring en de hoeveelheid kernpunten van de controle enerzijds en het abnormaal handelsvolume anderzijds verschillen voordoen tussen financiële en niet-financiële

instellingen. Als gevolg van het aannemen van hypothese 3 kan worden aangenomen dat de

GERELATEERDE DOCUMENTEN