• No results found

De invloed van materialiteit op het vastleggen van kernpunten in de uitgebreide controleverklaring:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van materialiteit op het vastleggen van kernpunten in de uitgebreide controleverklaring:"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van materialiteit op het vastleggen van

kernpunten in de uitgebreide controleverklaring:

Een analyse van ondernemingen met een Engelse FTSE 100 of FTSE 250

notering gecontroleerd door een Big-4 accountantsorganisatie.

Master’s thesis Accountancy (EBM869B20)

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Juni 2016

S. (Sanne) Rijpma

Havikstraat 50bis

3514 TS Utrecht

(+31)6 27823790

s.rijpma@student.rug.nl

Eerste begeleider

Drs. S.A.L. (Bas) Wakkerman RA MGA

Tweede beoordelaar

(2)

[2]

“Some companies misuse the concept of materiality (…)

They answer sheepishly…It doesn’t matter. It’s immaterial.”

(3)

[3]

Samenvatting

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de invloed van het gehanteerde materialiteitsniveau in een jaarrekeningcontrole op het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring. Ook is getracht te onderzoeken of er verschillen zitten in het rapportagegedrag van Big-4 accountantsorganisaties omtrent kernpunten. Het betreft uitgebreide controleverklaringen afgegeven door Big-4 accountantsorganisaties aan Britse ondernemingen met minimaal een FTSE 250 notering. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van 474 onderneming-jaarcombinaties in boekjaren 2013, 2014 en 2015. Uit het onderzoek blijkt dat er een positief significant verband is tussen materialiteit en het aantal vermelde kernpunten. Tevens levert het onderzoek bewijs dat één accountantsorganisatie significant minder kernpunten rapporteert.

Trefwoorden: materialiteit, materialiteitsniveau, kernpunten, Key Audit Matters, Big-4

(4)

[4]

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 4 1. INTRODUCTIE ... 6 1.1 Inleiding ... 6 1.2 Onderzoeksvragen ... 8 1.3 Relevantie ... 9 1.4 Leeswijzer ... 11 2. ACHTERGRONDINFORMATIE ... 12 2.1 De (uitgebreide) controleverklaring ... 12

2.2 Corporate Governance in het Verenigd Koninkrijk ... 13

2.3 Regelgeving ... 13

3. THEORETISCH KADER EN HYPOTHESEVORMING ... 14

3.1 Algemene theoretische inkadering ... 14

3.2 De invloed van materialiteit op het openbaar maken van kernpunten in de uitgebreide controleverklaring ... 15

3.3 De invloed van het type Big-4 accountantsorganisatie op de materialiteit ... 19

3.4 De invloed van het type Big-4 accountantsorganisatie op het openbaar maken van kernpunten in de uitgebreide controleverklaring ... 20 4. ONDERZOEKSOPZET ... 22 4.1 Steekproefselectie en data ... 22 4.2 Afhankelijke variabele ... 23 4.3 Onafhankelijke variabelen ... 24 4.4 Controlevariabelen ... 24 4.5 Statistische aanpak ... 25 4.5.1 Meervoudige regressieanalyse... 26 4.5.2 Variantieanalyse ... 27

(5)

[5] 5. RESULTATEN ... 28 5.1 Dataset ... 28 5.2 Beschrijvende statistieken ... 29 5.3 Correlaties ... 31 5.4 Regressieanalyse ... 32 5.5 Variantieanalyse ... 35 6. PRAKTISCHE IMPLICATIE ... 36 7. CONCLUSIE EN DISCUSSIE ... 39 7.1 Conclusie ... 39 7.2 Beperkingen en vervolgonderzoek ... 40

Bijlage I. Begeleidende brief ... 42

(6)

[6]

1. INTRODUCTIE

In paragraaf 1.1 komen actualiteiten aan bod die verband houden met dit wetenschappelijke onderzoek. In de tweede paragraaf komt de centrale onderzoeksvraag met bijbehorende deelvragen naar voren. Daaropvolgend worden de wetenschappelijke bijdrage en praktische relevantie van dit onderzoek met het oog op de bestaande literatuur op het gebied van de uitgebreide controleverklaring beschreven. Ten slotte wordt in paragraaf 1.4 de opbouw van het onderzoek geschetst.

1.1 Inleiding

De accountant opereert in een speelveld bestaande uit onder andere de maatschappij, de externe toezichthouders en de Algemene vergadering van Aandeelhouders. Met de accountantsverklaring, gepubliceerd tezamen met de jaarrekening van de gecontroleerde onderneming, informeert de accountant de belanghebbenden over de uitgevoerde controle (Neu et al., 1998; Majoor, & Kloppenburg, 2011). Als gevolg van accountantsschandalen is het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de accountantsfunctie afgenomen, waardoor de waarde die zij ontleent aan de accountantsverklaring ter discussie komt te staan. Bij woningcoöperatie Vestia werd ten onterechte een goedkeurende verklaring afgegeven (Slagter, 2012), terwijl de accountant de continuïteit van Imtech waarborgde een jaar voorafgaand aan het faillissement van de organisatie (Accountant, 2015).

Minister van Financiën, Dijsselbloem, deed een oproep aan de beroepsgroep van accountants om zelf met voorstellen te komen om het vertrouwen van het publiek te herstellen. De branche heeft hiertoe het rapport ‘in publiek belang’ (Brouwer et al., 2014a) uitgebracht. In dit rapport is de werkgroep Toekomst Accountantsberoep in gesprek gegaan met stakeholders. Enkele citaten van stakeholders zijn in Figuur 1 (weergegeven op pagina 7) gepresenteerd. In totaal omslaat het voorstel 53 maatregelen die stapsgewijs ingang vinden in het accountantsberoep.

(7)

[7]

Figuur 1: Citaten van stakeholders.

Nijboer en Deterink doelen met hun uitspraken op het belang van extern toezicht. De Nederlandse financiële toezichthouder, Autoriteit Financiële Markten, zet met de resultaten van het onderzoek ‘kwaliteit wettelijke controles’ accountantskantoren aan om de audit

kwaliteit te verbeteren (AFM, 2014).Uit het onderzoek is gebleken dat 45% van de wettelijke

controles als ‘onvoldoende’ aangemerkt kan worden. Daarom zijn accountantskantoren gaan werken aan een kwaliteitsverbetering van hun diensten. De Autoriteit Financiële Markten constateert dat deze is toegenomen, maar nog niet op het door haar gewenste niveau is. Ondertussen proberen accountantskantoren het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer terug te winnen. KPMG beoogt de wederzijdse communicatie tussen haar accountants en stakeholders te intensiveren door de aanstelling van een directeur corporate communicatie (Accountant, 2013). Verder gaan medewerkers van EY het dialoog aan met basisschoolkinderen. De kinderen stellen bijvoorbeeld voor dat de accountants sorry moeten zeggen (Accountant, 2016). Wellicht ligt het excuus van de accountants in de verbeterde controleverklaring, waar Koster en Dijsselbloem naar refereren. De jaarrekeningen van Nederlandse organisaties van openbaar belang worden in de boekjaren eindigend op of na 15 december 2014 voorzien van een uitgebreide controleverklaring (NBA, 2014). Nederland loopt met de invoer van deze standaard voorop en wordt alleen voorgegaan door het Verenigd Koninkrijk, waar een soortgelijke standaard van kracht is bij boekjaren afsluitend op of na 30

(8)

[8]

september 2013. Nadere voorschriften die ten grondslag liggen aan de uitgebreide controleverklaring in het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn opgenomen in de ISA 700 (FRC, 2013). Hiermee sorteren beide landen voor op de herziene internationale standaard omtrent de uitgebreide verklaring geldend voor boekjaren eindigend op of na 15 december 2016 (IAASB, 2015). Verdere toelichtingen op zowel de (uitgebreide) controleverklaring als de Britse en internationale regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk twee ‘Achtergrondinformatie’.

1.2 Onderzoeksvragen

De uitgebreide verklaring onderscheidt zich onder andere van voorgaande verklaringen door het verplicht benoemen van de gehanteerde materialiteit en het opsommen van kernpunten (FRC, 2013). De focus in dit onderzoek ligt op het materialiteitsniveau enerzijds en het aantal benoemde kernpunten anderzijds. Toelichting op de bepaling van materialiteit kan van belang zijn voor een goed begrip van de accountantscontrole en zijn beperkingen. De materialiteit dient als maatstaf om een afwijking al dan niet als significant te classificeren. De sectie met kernpunten bevat zaken die het meest significant zijn geweest tijdens de controle of die van de accountant veel aandacht hebben gevraagd. Kernpunten hebben een hoge informatiewaarde, aangezien ze onderneming specifiek zijn (Brouwer et al., 2014b). Bij het hanteren van een relatief lagere (hogere) materialiteit zullen naar verwachting meer (minder) afwijkingen van materiaal belang geïdentificeerd worden. Of de toename (afname) in materiële afwijkingen leidt tot meer (minder) gedocumenteerde kernpunten in de controleverklaring wordt in deze studie onderzocht. Dit resulteert in de volgende hoofdvraag:

Wat is de relatie tussen het materialiteitsniveau en het vermelde aantal kernpunten in de uitgebreide controleverklaring?

Deelvragen zijn ondersteunend aan het beantwoorden van de uiteindelijke onderzoeksvraag. Evenals de hoofdvraag worden deze deelvragen in hoofdstuk zeven beantwoord. De volgende deelvragen – gecategoriseerd per onderwerp – staan centraal:

Uitgebreide controleverklaring

In welk opzicht verschilt de uitgebreide controleverklaring van de voorgaande controleverklaring?

Welke regelgeving ligt in zowel het Verenigd Koninkrijk als internationaal ten grondslag aan de uitgebreide controleverklaring?

(9)

[9]

Materialiteit

Wat is (plannings-)materialiteit?

Hoe bepaalt de accountant het materialiteitsniveau voor een specifieke jaarrekeningcontrole?

Wat is de relatie tussen het materialiteitsniveau en de risico-analytische controlemethode?

1.3 Relevantie

Deze studie voegt op verschillende gebieden waarde toe aan de bestaande literatuur omtrent auditing. Allereerst draagt dit onderzoek bij aan de literatuur over de controleverklaring. Op het gebied van de controleverklaring is een verscheidenheid aan literatuur beschikbaar. Met het oog op de invoering van de ISA 700 die voor boekjaren eindigend op of na 15 december 2016 van kracht zal zijn (IAASB, 2015), is wereldwijd aandacht voor herziening van nationale verslaggeving regels. Naast Nederland en het Verenigd Koninkrijk heeft ook Amerika aangekondigd om de accountantsverklaring uit te breiden (Dow, 2014; Weirich, & Reinstein, 2014). In 2013 deed het Amerikaanse toezichthoudend orgaan een voorstel een paragraaf met critical audit matters toe te voegen aan de verklaring. Een jaar na dit voorstel bewijzen Christensen et al. (2014) door het uitvoeren van een experiment dat economische keuzes van non-professionele investeerders worden beïnvloed door de aanwezigheid van deze paragraaf. Ander exploratief onderzoek ondersteunt de gevolgen van het vrijgeven van additionele informatie in de verklaring. Dit wordt volgens Vanstraelen et al. (2012) bewerkstelligd door het opnemen van risicogebieden en het uiteenzetten van aannames bij risicovolle posten in de jaarrekening. Daarnaast besteedt bestaande literatuur aandacht aan de manier waarop de accountant communiceert. Bailey et al. (1983) refereren in hun studie naar de verwachtingskloof tussen de accountant en de gebruiker van de accountantsverklaring. Volgens de auteurs speelt de kennis van de gebruiker allereerst een rol bij de interpretatie van de informatie, zoals opgenomen in de accountantsverklaring. Daarnaast dient de studie van Bailey et al. (1983) uit te wijzen of sprake is van een mogelijke relatie tussen de woordkeuze en het woordgebruik enerzijds en het opnemen van informatie uit de verklaring door de gebruiker anderzijds. Fakhfakh (2013) onderstreept dat de accountantsverklaring niet voor alle gebruikers van de jaarrekening leesbaar is. Gold et al. (2012) suggereren op voorhand dat de ISA 700 in het Verenigd Koninkrijk niet tot een verlaging van de verwachtingskloof zal leiden.

(10)

[10]

Als gevolg van de herziene ISA 700 dienen accountants informatie te verschaffen over de gehanteerde materialiteit (FRC, 2013). In verscheidene experimentele onderzoeken komt rapporteren over de totstandkoming van deze materialiteit terug (Fisher, 1990; Davis, 2007; Buuren, van et al., 2013). Gray et al. (2011) merken op dat de daadwerkelijk gehanteerde materialiteit lager is dan de verantwoorde materialiteit. Doel van de accountant is het waarborgen van het minimaal hanteren van de verantwoorde materialiteit. Tevens wordt het risico op verkeerde aannames en schattingen door deze ‘voorzichtigheid’ (oftewel lagere materialiteit) geminimaliseerd. De studie toont hiermee aan dat accountants zich bewust zijn van de consequenties van het niet nakomen van gepubliceerde informatie.

Bestaande literatuur laat zien dat het openbaar maken van additionele informatie gevolgen heeft voor de accountant en de gebruiker van de accountantsverklaring. Echter leveren de onderzoeken tegenstrijdige resultaten op. Sinds 2013 heeft het Verenigd Koninkrijk als eerste een wettelijke standaard ingevoerd voor het openbaar maken van meer specifieke controle-informatie (FRC, 2013). Bestaande literatuur over de (inhoud van de) controleverklaring stamt veelal uit jaren voorafgaande aan de invoer van deze standaard. Deze studie vult een gat in de literatuur door gebruik te maken van een dataset welke het jaar 2013 als startpunt neemt. Een analyse van kwantitatieve actuele data geeft inzicht in een niet eerder onderzochte, mogelijke relatie tussen materialiteit en het aantal vermelde kernpunten. De vraag leeft of de uitgebreidere controleverklaring tot het beoogde maatschappelijke doel, meer transparantie, leidt. Meer transparantie op het gebied van onderneming specifieke risico’s kan tot uiting komen door het documenteren van kernpunten in de controleverklaring (Brouwer et al., 2014b).

Door de introductie van de uitgebreide controleverklaring is het mogelijk de gehanteerde materialiteit te analyseren. Uit onderzoek blijkt dat de bepaling hiervan samenhangt met de professionele oordeelsvorming van de accountant (Estes, & Reames, 1988; Carpenter, & Dirsmith, 1992; Carpenter et al., 1994). Of een significante variantie bestaat tussen Big-4 accountantsorganisaties in het bepalen van de materialiteit, levert tevens een interessante vraag op. Deze studie geeft invulling aan de suggestie voor vervolgonderzoek van Messier et

al. (2005). Binnen dit vervolgonderzoek vormt de mate van variatie tussen Big-4 organisaties

(11)

[11]

Tot slot is dit onderzoek relevant voor de praktijk. De studie kent een kwantitatief karakter. Tevens is aansluiting met de praktijk gezocht met als doel de uiteindelijke resultaten in perspectief te kunnen plaatsen. In dit kader hebben gesprekken plaatsgevonden met drie professionals – twee professionals die werkzaam zijn bij bureau Vaktechniek en een professional werkzaam bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (hierna: NBA). Op deze wijze draagt dit onderzoek bij aan het publieke debat omtrent de uitgebreide controleverklaring.

1.4 Leeswijzer

Het onderzoek bestaat uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk twee geeft

achtergrondinformatie wat leidt tot een betere interpretatie voor het vervolg van dit onderzoek. Vervolgens komen in hoofdstuk drie de achterliggende theorieën en bijbehorende hypotheses met betrekking tot de hoofdvraag naar voren. In hoofdstuk vier is de onderzoeksopzet en de methodologie te lezen. De resultaten vormen in hoofdstuk vijf het uitgangspunt. Hoofdstuk zes bevat een koppeling tussen de theorie en de praktijk. Tot slot biedt hoofdstuk zeven ruimte voor conclusies, beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

(12)

[12]

2. ACHTERGRONDINFORMATIE

Dit hoofdstuk gaat in op het basisidee van een controleverklaring. Daarnaast het verschil tussen de uitgebreide en de voorgaande controleverklaring in kaart gebracht. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt bij welke ondernemingen een uitgebreide controleverklaring in het jaarverslag verplicht is. Tot slot worden in deze sectie zowel de internationale als de Britse regelgevende organen toegelicht.

2.1 De (uitgebreide) controleverklaring

De controleverklaring is het schriftelijke communicatiemiddel waarin de accountant de uitkomst van de door hem uitgevoerde werkzaamheden aangeeft. Afhankelijk van de bevindingen geeft de accountant een goedkeurende verklaring (eventueel met toelichtende paragraaf), een verklaring met beperking of een afkeurende verklaring af. In sommige gevallen onthoudt de accountant zich van een oordeel als onzekerheid in de controle heerst. Een controleverklaring kan door de accountant verstrekt worden bij historische en financiële informatie van een onderneming.

De uitgebreide controleverklaring in het Verenigd Koninkrijk onderscheidt zich van de voorgaande verklaring door het verplicht benoemen van (i) de gehanteerde materialiteit; (ii)

de reikwijdte van de groepscontrole; (iii) de kernpunten (FRC, 20131). Verder omvat de eerste

alinea in de uitgebreide controleverklaring het oordeel van de accountant (FRC, 20132). De belangrijkste verandering ten opzichte van de eerdere standaardtekst is het opnemen van de kernpunten van de controle. De kernpunten van de controle zijn de meest belangrijke punten die de accountant met het bestuur en / of de audit commissie heeft besproken. Verwacht wordt dat de accountant in de sectie kernpunten ingaat op bijzondere problemen die gedurende de controle zijn opgetreden. Daarnaast kan het gaan om omstandigheden die aanleiding hebben gegeven de controle-aanpak gedurende het traject te wijzigen. Hiermee wordt getracht organisatie-specifieke informatie op te nemen in de verklaring. Het doel van de uitgebreidere controleverklaring is de informatiewaarde te vergroten en hiermee de gebruiker van de jaarrekening meer inzicht te geven in de uitgevoerde controle. Met de invoering van de controleverklaring is een belangrijke stap gezet om te voldoen aan de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer (Bos, & Strating, 2014).

1 Het verplicht opnemen van de (i) gehanteerde materialiteit; (ii) reikwijdte van de groepscontrole; (iii) kernpunten is uiteengezet in ISA 700.19A (FRC, 2013).

(13)

[13]

2.2 Corporate Governance in het Verenigd Koninkrijk

De structuur van het bestuur binnen een Britse onderneming kenmerkt zich door een eenlaags monistisch bestuursmodel. Zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Commissarissen maken deel uit van het bestuur. Dit in tegenstelling tot Nederland, waar de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen als aparte organen opereren. In het vervolg van dit onderzoek wordt met bestuur zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Commissarissen bedoeld. In het Verenigd Koninkrijk geldt een nationale gedragscode, de corporate governance code (hierna: de code), voor ondernemingen. Over het algemeen waarborgt een nationale corporate governance code bescherming van investeerders en richt deze zich op het herwinnen van vertrouwen in financiële markten (Ghafran, & O’Sullivan, 2013). Door de jaren heen heeft de code in het Verenigd Koninkrijk ontwikkelingen doorgemaakt, waarvan de meest recente versie in september 2014 is gepubliceerd. De hierin opgenomen good practices op onder andere het gebied van leiderschap, effectiviteit en verantwoording dienen op basis van het ‘comply or explain’ principe te worden toegepast. Ondernemingen met een premium notering van aandelen aan de Main Market van het Verenigd Koninkrijk zijn verplicht onderworpen aan de toepassing van de code (FRC, 2014; London Stock Exchange, 2016). Daarnaast kunnen ondernemingen die niet premium genoteerd zijn vrijwillig kiezen de code te volgen. Bij Britse ondernemingen die verplicht of vrijwillig onderworpen zijn aan de code dient de accountant over boekjaren vanaf 2013 een uitgebreide controleverklaring af te geven.

2.3 Regelgeving

International Auditing and Assurance Standards Board (hierna: IAASB)

De IAASB is wereldwijd verantwoordelijk voor het herzien en toezicht houden op de International Standards on Auditing (hierna: ISA). De IAASB is een subcommissie van de International Federation of Accountants (hierna: IFAC).

Financial Reporting Council (hierna: FRC)

In het Verenigd Koninkrijk is de FRC als onafhankelijke toezichthouder verantwoordelijk voor deugdelijke corporate governance en een hoge kwaliteit van financiële verslaggeving. Naast het opstellen van de Britse code heeft dit orgaan de ISA 700 (specifiek geldend voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland) geschreven. Deze auditing standaard zet onder meer uiteen welke elementen van belang zijn op het gebied van de uitgebreide controleverklaring (FRC, 2013). Gezien deze studie onderzoek doet naar ondernemingen met een notering aan de Engelse FTSE 100 of FTSE 250, zullen de auditing standaarden, opgesteld door de FRC, het uitgangspunt vormen.

(14)

[14]

3. THEORETISCH KADER EN HYPOTHESEVORMING

In dit hoofdstuk staat de theoretische achtergrond van het onderzoek centraal. Allereerst komt een beknopt overzicht van onderliggende theorieën en grondslagen naar voren die deze studie kadert. Vervolgens breng ik in de tweede paragraaf de hoogte van materialiteit in verband met het rapporteren van kernpunten in de uitgebreide controleverklaring. Dit vormt de basisrelatie in dit onderzoek. Daaropvolgend bespreek ik in de derde en vierde paragraaf respectievelijk de invloed van het type Big-4 accountantsorganisatie op de materialiteit en op het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring. Aan het einde van iedere paragraaf – uitgezonderd de eerste – stel ik een hypothese op aan de hand van de onderliggende theorieën en bevindingen in de desbetreffende paragraaf.

3.1 Algemene theoretische inkadering

Achtereenvolgens worden in deze paragraaf de agency theorie en de stakeholder theorie behandeld.

Agency theorie

Vanuit economisch oogpunt verklaart de scheiding tussen eigendom en leiding het bestaan van de accountant. Onderzoekers definiëren een organisatie als een verzameling van contracten, die ontstaat bij een rechtsvorm met rechtspersoonlijkheid (Jensen, & Meckling, 1976; Fama, 1980; Fama, & Jensen, 1983). Het eigendom wordt hier verschaft door aandeelhouders of andere investeerders (principalen). De belangen van principalen kunnen afwijken van of conflicteren met die van managers (agenten). Indien hiervan sprake is, kan een actie van de agent suboptimaal zijn voor de principaal. Dit wordt versterkt door het optreden van informatie-asymmetrie in deze situatie. Een agent beschikt vanuit zijn functie over meer informatie over de onderneming dan de principaal. De principaal is voor informatievoorziening afhankelijk van de hoeveelheid en betrouwbaarheid van informatie die de organisatie publiceert. Het inzetten van een externe accountant reduceert de kosten die voortvloeien uit agency problemen (Watts, & Zimmerman, 1983). Een principaal legt vertrouwen in de controlewerkzaamheden van de accountant. Vanuit het gedachtegoed van Limpberg wordt de accountant, niet zijnde de opdrachtgever, gezien als de vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer. Het bestaansrecht van de accountant komt dus voort uit het gestelde vertrouwen door de maatschappij in de professie (Dassen, 1989).

Dit onderzoek is te plaatsen binnen het kader van de agency theorie, omdat de (uitgebreide) controleverklaring – en daarmee de rechtstreekse communicatie tussen de accountant en

(15)

[15]

gebruiker van de jaarrekening, onder wie de principaal – centraal staat. Om deze reden is de theorie wel opgenomen in deze paragraaf. Echter wordt het niet meegenomen in de onderbouwing van een hypothese.

Stakeholder theorie

Van beursgenoteerde ondernemingen zijn de jaarrekeningen en bijbehorende

controleverklaringen openbaar beschikbaar gesteld. De gebruiker van een jaarrekening kan uit verschillende kringen afkomstig zijn. Anders dan de agency theorie – die zich beperkt tot aandeelhouders - richt de stakeholderbenadering zich op alle belanghebbenden. Hierdoor vormt het maximaliseren van aandeelhouderswaarde niet per definitie de hoogste prioriteit voor het management van een onderneming. Onder een stakeholder wordt iedere groep of ieder individu verstaan die invloed kan uitoefenen op, of wordt beïnvloed door, de acties van een onderneming (Deegan, & Blomquist, 2006; Freeman et al., 2010). Onder stakeholders vallen, niet gelimiteerd tot, aandeelhouders, werknemers, klanten, leveranciers, het milieu en de maatschappij (Hill, & Jones, 1992).

De stakeholder theorie wordt gebruikt bij het ontwikkelen van de hypothese over materialiteit en het aantal kernpunten (paragraaf 3.2).

3.2 De invloed van materialiteit op het openbaar maken van kernpunten in

de uitgebreide controleverklaring

(Plannings-)materialiteit

De term materialiteit wordt in de wetgeving gedefinieerd vanuit gebruikersperspectief. Materialiteit is het geheel aan afwijkingen, met inbegrip van weglatingen, die afzonderlijk of gezamenlijk, van materieel belang geacht worden indien daarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij invloed hebben op de economische beslissingen die gebruikers op basis van die financiële overzichten nemen (IAASB, 2009a). Door het uitvoeren van de controle beoordeelt de accountant of de financiële overzichten in alle van materieel van belang zijnde opzichten in overeenstemming zijn met de van toepassing zijnde financiële verslaggevingsregels (IAASB, 2009b).

Voor een betere interpretatie van de toepassing van de gehanteerde materialiteit heeft de IFAC opdracht gegeven de internationale standaard omtrent materialiteit te herzien en uit te breiden. Als onderdeel van het zogenaamde Clarity Project wordt daartoe voor boekjaren eindigend op of na 15 december 2009 een onderscheid gemaakt tussen materialiteit in de planningsfase (ISA 320) en materialiteit in de evaluatiefase (ISA 450) van het audit proces

(16)

[16]

(IAASB, 2009a; IAASB, 2009c). Aangezien de uitgebreide controleverklaring in eerste instantie informatie verschaft over de materialiteit in de planningsfase, ligt in deze studie de focus op de planningsmaterialiteit. De planningsmaterialiteit (hierna: materialiteit) is een algehele materialiteit die in de planningsfase van een audit bepaald wordt door de accountant. Indirect bepaalt de accountant hiermee de tolerantie waarmee hij gaat controleren (Messier et

al., 2005).

Materialiteit en de stakeholder theorie

Materialiteit kan gezien worden als een maatstaf die bepaald wordt door een accountant. Bij vaststelling van het materialiteitsniveau dient de accountant het gebruikersperspectief in acht te nemen (IAASB, 2009a). Reeds bekende literatuur gaat beperkt in op het gebruikersperspectief van materialiteit (Tuttle et al., 2002). Uit het experimentele onderzoek van Tuttle et al. (2002) blijkt dat veranderingen in financiële cijfers van invloed zijn op concrete (des)investeringsbeslissingen van beleggers. Tevens suggereren de resultaten dat beleggers deze beslissingen baseren op het meest hoge niveau van materialiteit. Het gebruikersperspectief is lastig te operationaliseren door de aanwezigheid van een verwachtingskloof tussen de accountant en de gebruiker van de jaarrekening (Humphrey, 1997; Lee et al., 2009). Wel bevestigen Church et al. (2008) de behoefte van het maatschappelijk verkeer aan rapportage over het vastgestelde materialiteitsniveau. Gebruikers kunnen zich kenmerken door risico-avers gedrag, wat zou moeten resulteren in een relatief lagere materialiteit. In andere gevallen zijn gebruikers onbekend met de term materialiteit. In dit kader is het van belang dat de accountant bij de bepaling aandacht besteed aan het soort stakeholders, zoals geïdentificeerd door de betreffende onderneming.

Door inachtneming van het voorgaande en in de verklaring uiteen te zetten wat de overwegingen waren, komen stakeholder en accountant nader tot elkaar op het gebied van materialiteit.

Het bepalen van het materialiteitsniveau

Bij het vaststellen van het materialiteitsniveau kunnen zowel kwantitatieve als kwalitatieve factoren een rol spelen (Krogstad et al., 1984; Steinbart, 1987; Carpenter, & Dirsmith, 1992; Carpenter et al., 1994). Het kwantificeren van de materialiteit is een inherent aspect dat de aard, timing en omvang van de uit te voeren controlewerkzaamheden bepaalt (IAASB, 2009a). Voorgaande literatuur suggereert dat auditors van oudsher de materialiteit inschatten door het in acht nemen van kwantitatieve regels (Frishkoff, 1970; Moriarity, & Barron, 1976;

(17)

[17]

Holstrum, & Messier, 1982; Chewning et al., 1989). Als belangrijkste factor wordt een percentage van het netto resultaat aangedragen.3 In de wetgeving zijn geen standaarden

opgenomen die ingaan op het kwantificeren van materialiteit (IAASB, 2009a). Concrete handvatten zijn opgenomen in kantoor specifieke controlehandboeken, maar ook deze laten de bepaling deels over aan de invulling van de accountant. Afhankelijk van het soort te controleren onderneming, laat het handboek een range uitgedrukt in een tweetal percentages zien. Met inachtneming van kwalitatieve factoren bepaalt de accountant het specifieke percentage binnen deze marge. Hierbij worden bevindingen afkomstig uit de vorige controle, eerdere gedetecteerde fraude en recente ontwikkelingen, van toepassing op de te controleren onderneming, in zijn beslissing meegenomen. Op basis van deze informatie kan hij binnen de range besluiten om een relatief laag of relatief hoog materialiteitsniveau aan te houden. Kanttekening is dat de range als vuistregel geldt. Om deze reden stelt de accountant gedurende iedere controle vast of de range toepasbaar is op de betreffende huishouding. Indien dit niet het geval is, kan de accountant besluiten een materialiteitsniveau buiten de range als basis te nemen.

De onderzoeken van Carpenter, & Dirsmith (1992) en Carpenter et al. (1994) bekijken materialiteitsbepaling als een proces waarbij cognitieve, sociale, culturele en politieke aspecten een rol spelen. Estes, & Reames (1988) willen onderzoeken of persoonlijke karakteristieken van de individuele accountant determinanten zijn voor de hoogte van de materialiteit. In het experiment nemen de auteurs (i) algemene ervaringen; (ii) opleidingen; (iii) huidige functies; (iv) geslachten; (v) leeftijden van individuele accountants mee. Resultaten die hieruit naar voren komen, tonen aan dat kwalitatieve aspecten van materialiteit sterk afhankelijk zijn van de professionele oordeelsvorming van de accountant. Met

professionele oordeelsvorming4 wordt het toepassen van relevante training, kennis en ervaring

bedoeld bij het maken van weloverwogen keuzes over de handelwijzen die passend zijn in de omstandigheden van de controleopdracht (IAASB, 2009b). Aangezien de training, kennis en ervaring per accountant uiteenlopen, verklaart professionele oordeelsvorming waarom verschillende accountants tot verschillende materialiteitsniveaus komen.

3 In de literatuur aangeduid als de “rule of the thumb”.

4 In een lezing omschrijft Egbert Eeftink, head audit KPMG, professionele oordeelsvorming als volgt: “In abstracto weet iedere accountant

(18)

[18] Materialiteit en de risico-analytische controlemethode

Los van de materialiteit wordt een inschatting gemaakt van het risicoprofiel van een te controleren onderneming. Gezien een accountant een redelijke mate van zekerheid afgeeft bij een jaarrekening ontstaat een resterend percentage dat een onjuiste accountantsverklaring bij een jaarrekening tolereert (immers: in het andere geval zou sprake moeten zijn van absolute zekerheid). Uitgaande van dit accountantscontrolerisico worden significante risico’s en risico’s op afwijkingen van materieel belang in kaart gebracht. Om dit te realiseren, maakt de accountant gebruik van de risico-analytische controlemethode (Figuur 2).

AR = IR x CR x DR

waarin AR = Accountantscontrolerisico; IR = Inherent beheersingsrisico; CR = Intern beheersingsrisico; DR = Detectierisico

Figuur 2: Risico-analytische controlemethode (AICPA, 1983).

De algehele complexiteit van de onderneming komt tot uiting in het inherente beheersingsrisico. Het inherente beheersingsrisico kan door de onderneming zelf worden gemitigeerd middels het inbouwen van een intern beheersingsklimaat. Indien interne beheersingsmaatregelen niet slagen een risicovolle afwijking (tijdig) te signaleren of voorkomen, wordt gesproken van een intern beheersingsrisico. Tezamen vormen het inherente en interne beheersingsrisico het risico op een afwijking van materieel belang (Eilifsen, &

Messier, 2000). Tot slot geeft het detectierisico aan in hoeverre externe

controlewerkzaamheden een materiële onjuistheid niet detecteren. Bij een relatief hoog (relatief laag) inherent en intern beheersingsrisico dient het detectierisico relatief laag (relatief hoog) te zijn met als doel alsnog het vaststaande accountantscontrolerisico te bereiken. Afgeleid van de risico-analytische controlemethode verricht de accountant in deze situatie relatief veel (relatief weinig) gegevensgerichte werkzaamheden. Dit is in lijn met het doel van de risico-analytische methode, waarin gestreefd wordt naar een effectieve en efficiënte uitvoering van de controle. Dit leidt ertoe dat de kosten van de controle de waarde van het toegevoegde nut niet moeten overstijgen (Majoor, & Kloppenburg, 2011).

(19)

[19]

De inzichten van bovenstaande literatuur in ogenschouw nemende, kan ik concluderen dat materialiteit het tolerantieniveau tijdens de controle bepaalt. Hierdoor worden afwijkingen al dan niet als materieel geclassificeerd in het risico-analytische controlemodel. Het totaal aan risico’s en de kwaliteit van aanwezige interne beheersingsmaatregelen hebben invloed op de omvang van gegevensgerichte werkzaamheden. Ik veronderstel dat het uitvoeren van gegevensgerichte controlewerkzaamheden positief gerelateerd is aan het identificeren en openbaar maken van kernpunten.

Hypothese 1A: Hoe lager het materialiteitsniveau des te hoger het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring.

Hypothese 1B: Hoe hoger het materialiteitsniveau des te lager het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring.

3.3 De invloed van het type Big-4 accountantsorganisatie op de materialiteit

Het onderzoek van Blokdijk et al. (2013) suggereert dat grote accountantsorganisaties5 met

significant lagere materialiteitsniveaus werken dan kleinere accountantsorganisaties. Het betreft een relatieve vergelijking die de auteurs verklaren door het verschil in audit kwaliteit. De geëtaleerde audit kwaliteit bij grote accountantsorganisaties is volgens de literatuur hoger dan bij kleine accountantsorganisaties (DeAngelo, 1981; Palmrose, 1988). Naar mijn weten is er nog geen onderzoek die het verschil in materialiteitsniveau tussen grotere accountantsorganisaties – tegenwoordig de Big-4 accountantsorganisaties – inzichtelijk maakt. Daarentegen is bekend dat de totstandkoming van het materialiteitsniveau voortkomt uit kantoor specifieke controlehandboeken en de professionele oordeelsvorming van de accountant. De studie van Carpenter et al. (1994) toont aan dat de algehele cultuur binnen een accountantskantoor invloed heeft op de materialiteit. Ook Montoya et al. (2008) nemen karakteristieken van het accountantskantoor mee als variabele in de bepaling van materialiteit.

5 Blokdijk et al. (2003) baseren hun onderzoek op data afkomstig uit 1998 / 1999 en verstaan daarom onder grote accountantsorganisaties de toenmalige Big-5. Na het faillissement van Arthur Andersen in 2002 spreekt men van de Big-4.

(20)

[20]

Het opnemen van de accountantsorganisatie als variabele in bestaande literatuur schept de verwachting dat een verschil bestaat tussen Big-4 accountantsorganisaties bij de bepaling van materialiteit. Alvorens deze hypothese geformuleerd kan worden, moet eerst een nulhypothese opgesteld worden om het tegendeel te kunnen stellen. Dit resulteert in de volgende hypotheses:

Hypothese 2A (nulhypothese): Er is geen verschil tussen het materialiteitsniveau en de accountantsorganisaties EY, KPMG, PwC en Deloitte (type Big-4 accountantsorganisaties). Hypothese 2B (alternatieve hypothese): Er is wel verschil tussen het materialiteitsniveau en de accountantsorganisaties EY, KPMG, PwC en Deloitte (type Big-4 accountantsorganisaties).

3.4 De invloed van het type Big-4 accountantsorganisatie op het openbaar

maken van kernpunten in de uitgebreide controleverklaring

Indicaties voor een mogelijke relatie tussen het type Big-4 accountantsorganisatie en het openbaar maken van kernpunten in de uitgebreide controleverklaring, vloeien voort uit publicaties vanuit de praktijk. De FRC heeft een tweetal rapporten uitgebracht over de controleverklaringen afgegeven bij de boekjaren 2013 en 2014. In beide evaluaties is gekozen voor een afspiegeling van Britse ondernemingen uit verschillende sectoren met een FTSE 100 of FTSE 250 notering. De evaluaties brengen per boekjaar in kaart hoeveel kernpunten iedere Big-4 accountantsorganisatie minimaal en maximaal rapporteert in de controleverklaring.

Interessanter is het gemiddelde aantal gerapporteerde kernpunten per Big-4

accountantsorganisatie, gezien dit als geheel representatiever is voor het rapportagegedrag omtrent kernpunten van de betreffende accountantsorganisaties. Uit de analyse blijkt dat in het boekjaar 2013 een variëteit is in het aantal kernpunten dat gemiddeld vermeld wordt door Big-4 accountantsorganisaties. Zo rapporteert PwC gemiddeld de meeste kernpunten, gevolgd door respectievelijk EY, Deloitte en KPMG (FRC, 2015). In controleverklaringen over het boekjaar 2014 vermeldt PwC wederom de meeste kernpunten (FRC, 2016).

Naast praktijkpublicaties is geen directe literatuur die de Big-4 accountantsorganisatie als determinant van het aantal kernpunten neemt. Om die reden is gekozen om audit kwaliteit als proxy voor het aantal kernpunten te nemen. Verwacht wordt dat een hogere mate van audit kwaliteit resulteert in een hoger aantal kernpunten6. DeAngelo (1981) bewijst dat grote

accountantsorganisaties diensten met een hogere kwaliteit leveren dan kleine

6 Dit betreft een aanname en wil derhalve niet zeggen dat PwC op basis van de FRC publicaties in 2013 / 2014 de hoogste audit kwaliteit etaleert.

(21)

[21]

accountantsorganisaties, gezien deze grotere en voornamere klanten bedienen. Dit concurrentievoordeel verschaft grote accountantskantoren een reputatie met als gevolg dat de onafhankelijkheid (in schijn en wezen) beter kan worden gewaarborgd. Op basis hiervan verwachten Watkins et al. (2004) hoge audit kwaliteit bij Big-4 accountantsorganisaties en geen significante verschillen te onderscheiden tussen Big-4 accountantsorganisaties. Een significant verschil tussen deze organisaties zou het imago van hogere kwaliteit als cluster schaden. Gilbertson, & Avila (1999) verwerpen dit standpunt door aan te tonen dat EY in de periode van 1990-1993 een hogere audit kwaliteit leverde dan andere grote accountantsorganisaties. Fung, & Gul (2005) bevestigen het resultaat van Gilberstson, & Avilla (1999), maar stellen bij PwC tevens een hogere audit kwaliteit vast ten opzichte van andere Big-4 accountantsorganisaties.

In navolging van bevindingen uit de praktijk en de wetenschap veronderstel ik dat het type Big-4 accountantsorganisatie verantwoordelijk voor de afgifte van de uitgebreide controleverklaring geassocieerd is met het aantal kernpunten. Dit resulteert in de volgende hypothese:

Hypothese 3: Het type Big-4 accountantsorganisatie (EY, KPMG, PwC en Deloitte) is geassocieerd met het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring.

(22)

[22]

4. ONDERZOEKSOPZET

Om de hypotheses die ik in het vorige hoofdstuk opgesteld heb te testen, wordt een empirisch onderzoek uitgevoerd. In deze methodesectie wordt feitelijk vermeld hoe het onderzoek uitgevoerd wordt. Allereerst spits ik mij toe op het afbakenen van de steekproef en het omschrijven van de gebruikte databronnen. Daarna komen achtereenvolgens de onafhankelijke variabelen en de controlevariabelen aan bod. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een uiteenzetting van de statistische aanpak.

4.1 Steekproefselectie en data

In deze studie onderzoek ik het aantal vermelde kernpunten in uitgebreide controleverklaringen van beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Organisaties met een premium notering aan de Main Market van de London Stock Exchange zijn verplicht de code na te leven (London Stock Exchange, 2016). Daarnaast kunnen Britse ondernemingen zonder premium notering ervoor kiezen de code vrijwillig te volgen. Indien een Britse onderneming verplicht of vrijwillig onderworpen is aan de code, moet deze voor boekjaren eindigend op of na 30 september 2013 voorzien worden van een uitgebreide controleverklaring (FRC, 2013). Hiermee is het Verenigd Koninkrijk de eerste die een dergelijke standaard opgenomen heeft in de regelgeving, waardoor het boekjaar 2013 het startpunt van dit onderzoek vormt. In dit onderzoek worden Britse ondernemingen meegenomen die beschikken over een uitgebreide controleverklaring en waarvan deze verklaring publiekelijk beschikbaar is.

De steekproef bestaat uit twee delen. Allereerst is de gehele Engelse FTSE 100 meegenomen. Daarnaast zijn de 150 grootste ondernemingen van de FTSE 250 geselecteerd op basis van bijbehorende marktkapitalisatie. Tezamen bestaat de steekproef uit 250 ondernemingen die een notering hebben aan de FTSE 100 of de FTSE 250. In het Verenigd Koninkrijk zijn dit de meest toonaangevende beursfondsen.

Omdat deze studie streeft naar een vergelijking tussen verantwoorde materialiteitsniveaus, worden alleen ondernemingen meegenomen waar de basis voor het materialiteitsniveau ‘(aangepaste) winst voor belasting’ is. Een analyse van reeds gepubliceerde uitgebreide controleverklaringen wijst uit dat dit de meest voorkomende basis is voor accountants om de materialiteit te bepalen (Citi Research, 2014).

In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine en grote accountantsorganisaties (DeAngelo, 1981; Palmrose, 1988; Gilbertson, & Avilla, 1999; Watkins et al., 2004; Fung, & Gul 2005; Blokdijk et al., 2013), waarbij met grote accountantsorganisaties de huidige Big-4

(23)

[23]

accountantsorganisaties bedoeld worden. Tussen kleine en grote accountantsorganisaties is veel onderzoek gedaan, terwijl dit op hoger niveau – binnen Big-4 accountantsorganisaties – gering is. Deze studie streeft naar een analyse op dit hogere niveau. Voor de controleverklaringen van ondernemingen uit de steekproef zijn accountants verantwoordelijk die zijn verbonden aan EY, KPMG, PwC of Deloitte (Big-4 accountantsorganisaties).

Bovenstaande in ogenschouw nemende, bestaat de steekproef uit 474 onderneming-jaarcombinaties. Deze studie beslaat een periode die loopt van 2013 t/m 2015.

Ten aanzien van de dataverzameling omtrent deze onderneming-jaarcombinaties zijn verschillende databronnen gebruikt. Gegevens over het aantal vermelde kernpunten, het type Big-4 accountantsorganisatie en de gehanteerde materialiteit kunnen rechtstreeks uit de controleverklaringen gehaald worden. De controleverklaring over een boekjaar wordt als onderdeel van het jaarverslag gepubliceerd op de website van de betreffende onderneming. Verder kunnen de totale activa en de aandeelhoudersconcentratie7 afgeleid worden uit het

jaarverslag. Tevens wordt gebruik gemaakt van de onderneming specifieke informatie verschaft door de London Stock Exchange met als doel ondernemingen onder te verdelen in verschillende industrieën.

4.2 Afhankelijke variabele

Het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring

De afhankelijke variabele in dit onderzoek omvat het aantal vermelde kernpunten in de

uitgebreide controleverklaring van een onderneming ‘j’ in jaar ‘t’ (KERNPj,t). Op grond van

ISA 240 (IAASB, 2009d) dienen (i) management override en (ii) revenu recognition verplicht worden geclassificeerd als significante risico’s. De praktijk wijst uit dat deze significante risico’s in sommige gevallen aangemerkt worden als kernpunten, zonder dat de FRC dat bedoeld heeft (FRC, 2015; FRC, 2016). Om de vergelijkbaarheid tussen gecontroleerde ondernemingen in het aantal kernpunten te verhogen, is gekozen om het totaal aantal

kernpunten – indien nodig – te corrigeren voor dit tweetal kernpunten. Met (KERNPj,t) wordt

dus het totaal aantal vermelde kernpunten bedoeld, niet zijnde (i) management override en / of (ii) revenu recognition.

7 Britse ondernemingen moeten op basis van de ‘Disclosure and Transparency Rules of the Financial Conduct Authority’ in hun jaarverslag opnemen wie en voor welk percentage grote aandeelhouders belangen hebben in hun onderneming.

(24)

[24]

4.3 Onafhankelijke variabelen

Het gehanteerde materialiteitsniveau

Het gehanteerde materialiteitsniveau van een onderneming ‘j’ in jaar ‘t’ (MATj,t) wordt

uitgedrukt in een percentage van de werkelijke winst voor belasting, zoals gepresenteerd in de geconsolideerde winst-en-verliesrekening. Gekozen is voor de winst voor belastingen als basis voor de materialiteit, omdat literatuur aantoont dat in het merendeel van de verklaringen de materialiteit is berekend als een percentage over de werkelijke winst voor belastingen, veelal rond de 5% (Citi Research, 2014). In de uitgebreide controleverklaring wordt veelal een percentage van de genormaliseerde winst voor belasting – werkelijke winst voor belasting met inachtneming van aanpassingen door de accountant hierop – gehanteerd. Informatie over hoe verschillende Big-4 accountantsorganisaties tot een bepaalde genormaliseerde winst voor belasting komen, ontbreekt, waardoor de werkelijke winst voor belasting resulteert in de meest valide vergelijking tussen materialiteitsniveaus.

Type Big-4 accountantsorganisatie

In de steekproef van dit onderzoek zijn alleen Britse ondernemingen meegenomen die worden gecontroleerd door een Big-4 accountantsorganisatie. De volgende type Big-4 accountantsorganisatie zijn te onderscheiden: EY, KPMG, PwC en Deloitte. Met (BIG_4j,t)

wordt het type accountantsorganisatie bedoeld die de controle uitgevoerd heeft in jaar ‘t’ voor onderneming ‘j’. Onderaan de controleverklaring kan afgelezen worden welke Big-4 accountantsorganisatie dit in een bepaald boekjaar geweest is. Aangezien de periode van dit onderzoek drie boekjaren beslaat, kan tussentijds sprake geweest zijn van een kantoorrotatie.

4.4 Controlevariabelen

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van materialiteit op het vermelde aantal kernpunten in de uitgebreide controleverklaring. Desalniettemin bestaan meer variabelen die invloed kunnen hebben op het aantal vermelde kernpunten, maar die in dit onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten. De controlevariabelen die in dit onderzoek meegenomen worden,

zijn: aandeelhoudersconcentratie (OWN_CONj,t), industrie van de gecontroleerde

onderneming (INDj,t), ondernemingsgrootte (SIZEj,t) en jaareffecten (FY). Aandeelhoudersconcentratie

Als eerste wordt de aandeelhoudersconcentratie meegenomen als controlevariabele. Een hoge aandeelhoudersconcentratie kan er namelijk op duiden dat de aandeelhouder – met een substantieel aandeel in een bepaalde onderneming – veel moeite stopt in het monitoren van het management van die onderneming. De aandeelhouder kan ook via andere kanalen als de

(25)

[25]

jaarrekening en de verklaring hierop toezicht houden. Hierdoor wordt verwacht dat het aantal vermelde kernpunten afneemt, aangezien hier minder vraag naar is vanuit de aandeelhouders.

Consistent met het onderzoek van Deumes, & Knechel (2008) wordt de

aandeelhoudersconcentratie gemeten als het totaalpercentage aandelen gehouden door aandeelhouders die afzonderlijk minstens 5% van het geplaatst aandelenkapitaal bezitten.

Industrie

Daarnaast wordt gecontroleerd of de industrie waarin de gecontroleerde onderneming opereert invloed heeft op het aantal vermelde kernpunten. Volgens Linsley, & Shrives (2006) hebben financiële instellingen hun risicoverslaggeving op een significant hoger niveau dan niet-financiële instellingen. De praktijk leert dat de vermelde risico’s in de risicoparagraaf van het jaarverslag overeenkomen met de vermelde kernpunten door de accountant in de controleverklaring (FRC, 2015). Ondernemingen opererend in dezelfde industrie hanteren over het algemeen gelijke strategieën omtrent risicoverslaggeving om negatieve marktreacties te vermijden (Lopes, & Rodrigues, 2007). Bij het categoriseren van ondernemingen in industrieën wordt gebruik gemaakt van de Industry Classification Benchmark (hierna ICB). Vermorken (2009) onderstreept de acceptatie van de in 2006 geïntroduceerde index in de huidige literatuur.

Ondernemingsgrootte

Verder wordt de ondernemingsgrootte als controlevariabele aangemerkt. De literatuur toont aan dat grote ondernemingen langere en meer complexe jaarrekeningen publiceren (Li, 2008). Aangenomen wordt dat hierdoor meer zaken onderscheiden kunnen worden die gedurende de controle speciale aandacht van de accountant vereisten, wat terug te zien is in een toename aan kernpunten. De grootte wordt gemeten aan de hand van de totale activa van een onderneming, waarvan het natuurlijk logaritme wordt genomen (Simunic, 1980; Eisenberg, 1998; Hooghiemstra et al., 2015).

Jaareffecten

Tot slot wordt gekeken of het boekjaar waarin de controleverklaring is afgegeven invloed heeft op het vermelde aantal kernpunten. Gezien Big-4 accountantsorganisaties in 2013 voor het eerst geconfronteerd worden met het afgeven van een uitgebreide controleverklaring zijn zij wellicht zoekende naar hun ‘gewenste’ rapportagegedrag.

4.5 Statistische aanpak

Tabel 1 (weergegeven op pagina 27) geeft een overzicht van alle variabelen, inclusief de maatstaven, die onderdeel zijn van dit onderzoek. De statistische aanpak is opgebouwd uit

(26)

[26]

twee onderdelen. In het eerste deel wordt de meervoudige regressieanalyse toegelicht. In het tweede deel wordt de variantieanalyse uiteengezet.

4.5.1 Meervoudige regressieanalyse

Hypothese 1A / 1B en hypothese 3 worden meegenomen in de meervoudige regressieanalyse. De materialiteit vormt een continue onafhankelijke variabele, terwijl het type Big-4 accountantsorganisatie een categorische (zonder rangorde) onafhankelijke variabele is. Literatuur over statistiek geeft een beschrijving op welke wijze een categorische onafhankelijke variabele omgezet kan worden naar een dummy met als doel meegenomen te worden in een meervoudige regressie (Pedhazur, 1997). Overeenkomstig het onderzoek van Fuerman, & Kraten (2009) wordt elke accountantsorganisatie gecodeerd met een binaire variabele, waarbij n-1 (in dit geval 3) dummyvariabelen worden aangemaakt. Elke case wordt gecodeerd als 1 indien deze gecontroleerd is door de betreffende accountantsorganisatie waarvoor de dummy geldt en als 0 indien deze niet gecontroleerd is door de betreffende accountantsorganisatie waarvoor de dummy geldt (Hardy, 1993; Kirk, 1995). In navolging van Garson (2006) is Deloitte aangemerkt als referentiecategorie, gezien deze organisatie ten opzichte van de andere Big-4 accountantsorganisaties ongeveer een kwart van de waarnemingen in de steekproef heeft gecontroleerd (FRC, 2015; FRC, 2016). Derhalve wordt Deloitte aangemerkt als ‘middle category’. Bij de controlevariabelen industrie en jaareffecten dienen tevens referentiecategorieën bepaald te worden. Wat betreft de industrie worden de overige ICB-categorieën vergeleken met financials, gezien op voorhand verwacht wordt dat dit de meest relevante informatie oplevert. Bij jaareffecten wordt 2015 aangemerkt als ‘middle

category’, aangezien verondersteld mag worden dat Big-4 accountantsorganisaties na twee

boekjaren enigszins een weg hebben gevonden in het rapporteren van kernpunten.

Het meervoudig lineair regressiemodel is gepresenteerd in figuur 3. In dit model ga ik testen in hoeverre materialiteit en het type Big-4 accountantsorganisatie invloed uitoefenen op het vermelde aantal kernpunten in de uitgebreide controleverklaring.

t j t j t j t j t j t j t j

FY

SIZE

IND

CON

OWN

BIG

MAT

KERNP

, 6 , 5 , 4 , 3 , 2 , 1 0 ,

/

_

4

/

_

(27)

[27]

4.5.2 Variantieanalyse

Hypothese 2A wordt getoetst door het uitvoeren van een ‘One-Way ANOVA (F-test)’ test. Op deze manier wordt in eerste instantie onderzocht of er een significante variantie tussen de type Big-4 accountantsorganisaties als groep is in bepaling van het materialiteitsniveau. Indien dit het geval blijkt, wordt voor het aannemen van hypothese 2B naderhand een ‘Post hoc test’ uitgevoerd met als doel de variantie binnen de groep te verklaren en te bekijken hoe de verschillende Big-4 accountantsorganisaties zich tot elkaar verhouden.

Tabel 1 – Afkorting en maatstaf van variabelen

Afkorting Maatstaf

KERNP Het totaal aantal gerapporteerde kernpunten in de uitgebreide

controleverklaring gecorrigeerd voor (i) management override en (ii) revenu recognition.

MAT

BIG_4

Het door de accountant gehanteerde materialiteitsniveau uitgedrukt als percentage van de werkelijke winst voor belastingen.

Het type Big-4 accountantsorganisatie (EY, KPMG, PwC of Deloitte) die controleverklaring heeft afgegeven (in de regressieanalyse uitgedrukt in n-1 dummyvariabelen).

OWN_CON

IND

Het percentage van uitstaande aandelen dat gehouden wordt door externe aandeelhouders die ieder meer dan 5% van de aandelen in bezit hebben.

De industrie waardoor de gecontroleerde onderneming gekenmerkt wordt volgens de ICB index, uitgedrukt in n-1 dummyvariabelen.

SIZE

FY

Het natuurlijke logaritme van de totale activa van een onderneming (gelijk aan het balanstotaal) op fiscaal jaareinde.

Het boekjaar waarover de Big-4 accountantsorganisatie een uitgebreide controleverklaring heeft afgegeven, uitgedrukt in n-1 dummyvariabelen.

(28)

[28]

5. RESULTATEN

In dit hoofdstuk komen de belangrijkste resultaten van statistische analyses binnen dit onderzoek aan bod. In één van deze statistische analyses wordt de relatie tussen het materialiteitsniveau en het aantal kernpunten in de uitgebreide controleverklaring onderzocht. Tevens wordt nagegaan of variantie bestaat tussen Big-4 accountantsorganisaties bij het bepalen van hun materialiteit. Tot slot worden de opgestelde hypotheses aangenomen of verworpen.

5.1 Dataset

Alvorens de regressie- en variantieanalyse in paragraaf 5.4 uitgevoerd kunnen worden, dient voor alle continue variabelen gekeken te worden naar outliers. Deze uitschieters verzwakken het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen en hun invloed dient dus te worden geminimaliseerd. Bij de afhankelijke variabele, aantal kernpunten, worden geen outliers geïdentificeerd, aangezien een kleine variëteit in waarde is bij deze variabele. Bij de continue onafhankelijke variabele, materialiteitsniveau uitgedrukt in percentage, loopt de waarde uiteen. Ook bij de continue controlevariabelen zijn outliers geconstateerd. Outliers kunnen op twee manieren worden behandeld, middels (i) trimming; (ii) winsorizing. Een combinatie van beide methodes is gebruikt in dit onderzoek. Een toelichting op de afwegingen is hieronder weergegeven.

Trimming

Door gebruik te maken van deze methode wordt een onderneming-jaarcombinatie geëlimineerd uit de dataset. Bij Britse organisaties die gecontroleerd zijn met een materialiteit hoger dan 50% van de werkelijke winst voor belastingen is voor deze methode gekozen.

Professionals8 geven aan dat dit percentage niet realistisch is, gezien de omvang en de kosten

van de audit als gevolg hiervan niet opwegen tegen de voordelen. Bovendien is in hoofdstuk 3.2 reeds toegelicht dat de accountant om deze reden altijd een redelijke mate van zekerheid (in plaats van absolute zekerheid) afgeeft. In totaal zijn 12 organisatie-jaarcombinaties op deze manier verwijderd uit de dataset.

8 Managers, de verantwoordelijken binnen een accountantsorganisatie voor het bepalen van het materialiteitsniveau, van EY ondersteunen deze aanname.

(29)

[29] Winsorizing

Het winsorizen heb ik uitgevoerd door alle waarnemingen die buiten de grens van het gemiddelde plus / min driemaal de standaarddeviatie vallen, de waarde van het gemiddelde plus / min driemaal de standaarddeviatie toe te kennen (Field, 2013). In geval van het

materialiteitsniveau heeft dit geleid tot het aanpassen van 10 niveaus naar een maximum van

21,68%. In geval van het aandeelhoudersconcentratie heeft dit geleid tot het aanpassen van 10 percentages naar een maximum van 80,33%. Tot slot heeft dit in geval van

ondernemingsgrootte geleid tot het aanpassen van 5 waarden naar LN 27,78.

Bovendien wordt de variabele ondernemingsgrootte gemeten naar de natuurlijke logaritme (LN) van de total assets van de onderneming met als doel op die wijze de impact van een scheve verdeling in de waarnemingen te reduceren. Voor het uitvoeren van de statistische analyses is gebruik gemaakt van IBM SPSS Statistics 23.

5.2 Beschrijvende statistieken

Voor wat betreft de afhankelijke variabele, aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide

controleverklaring, bestaan relatief kleine verschillen tussen de waarnemingen. In de

verklaring van sommige ondernemingen heeft de accountant geen specifieke (niet zijnde (i) revenu recognition en/ of (ii) management override) kernpunten opgenomen. Daarentegen bevat de steekproef ook een onderneming-jaarcombinatie (Rolls-Royce Holding – 2013) waarin de accountant 10 specifieke kernpunten gerapporteerd heeft. Wellicht markeerde de

verantwoordelijke accountant, KPMG9, Rolls-Royce Holding in dit boekjaar als een

risicovolle klant. Een toename in kernpunten voorafgaand aan het schandaal Rolls-Royce Holding10 dat in 2015 aan het licht kwam, kan duiden op het signaleren van onzekerheden

door de accountant. Op basis van tabel 2 kan geconcludeerd worden dat Big-4 accountantsorganisaties gemiddeld genomen 3,54 kernpunten rapporteren. Dit is in lijn met eerdere praktijkpublicaties over het boekjaar 2013 en 2014 waar Big-4 accountantsorganisaties gemiddeld respectievelijk 3,65 en 3,55 kernpunten rapporteren bij FTSE 250 ondernemingen. De beschrijvende statistieken aangaande het gehanteerde

9 In het eerste ervaringsrapport van de FRC over boekjaar 2013 (FRC, 2015) verkiest de Engelse onafhankelijke toezichthouder deze uitgebreide controleverklaring afgegeven door KPMG als de best afgegeven verklaring in het boekjaar 2013. Reden hiervoor was onder meer de gedetailleerde informatie omtrent de toelichting van de accountant. KPMG geeft zelf aan dat ze dit gedaan hebben om het maatschappelijk debat te openen.

10 Dit betreft de betrokkenheid van Rolls-Royce Holding bij een omkoopschandaal bij het Braziliaanse staatsolieconcern Petrobras (Telegraaf, 2015).

(30)

[30]

materialiteitsniveau, berekend als percentage van de werkelijke winst voor belastingen, laten zien dat gemiddeld een percentage van 6,326% gehanteerd wordt bij de bepaling van de materialiteit. Dit is aanzienlijk hoger dan de vaak gerapporteerde 5,00% zoals accountants rapporteren in de controleverklaring. Een verklaring voor deze afwijking ontbreekt, maar op basis van de verhouding tussen het gemiddelde en de standaardafwijking van het materialiteitsniveau wordt verwacht dat de waarnemingen in de steekproef een hoge spreiding hebben (0,78% < X < 21,68%). Hierdoor kan minder waarde worden ontleend aan het gemiddelde materialiteitsniveau. Verder wordt opgemerkt dat de basis voor de materialiteit in dit onderzoek ‘werkelijke winst voor belasting’ is. Op deze materialiteitsbasis worden door de accountant aanpassingen gedaan die niet expliciet worden toegelicht in de controleverklaring. Deels wordt de hoge spreiding in de waarnemingen door deze omstandigheid verklaard. Daarnaast blijkt uit de tabel dat maximaal 80,33% van het uitstaande aandelenkapitaal in handen is van aandeelhouders die meer dan 5% van de aandelen in de betreffende onderneming houden. Tot slot presenteren de beschrijvende statistieken dat de gemiddelde ondernemingsgrootte in de steekproef £ 52.036.120.000 is.

Tabel 2 – Beschrijvende statistieken

N Minimum Maximum Gemiddelde Std. dev.

Afhankelijk # Kernpunten Onafhankelijk Materialiteitsniveau Controlerend Aandeelhoudersconcentratie Ondernemingsgrootte (in 1.000.000 ponds GPB) 474 474 474 474 0 0,78% 0,00% 38,54 10 21,68% 80,33% 2.671.318,00 3,54 6,326% 23,03% 52.036,12 1,514 3,524% 18,579% 243.047,46

In tabel 3 en 4 zijn respectievelijk de beschrijvingen opgenomen voor het type Big-4 accountantsorganisatie – KPMG, EY, PwC en Deloitte – en het type industrie – onderscheiden naar 10 ICB-industrie categorieën. In de steekproef is PwC hoofdzakelijk (34,8%) verantwoordelijk voor het opstellen van de uitgebreide controleverklaringen. De steekproef omvat grotendeels ondernemingen te classificeren als Industrials (25,1%) of als

consumer services (23,6%). Voor een verdere interpretatie van deze variabelen wordt

(31)

[31]

Tabel 3 – Beschrijving Big-4 accountantsorganisaties

Type Frequentie Percentage

KPMG EY PwC Deloitte N 132 64 165 113 474 27,8% 13,5% 34,8% 23,8% 100%

Tabel 4 – Beschrijving industrieën

Industrie Frequentie Percentage

Oil & gas Basic industrials Industrials Consumer goods Health care Consumer services Telecommunications Utilities Financials Technology N 16 35 119 56 22 112 10 17 79 8 474 3,4% 7,4% 25,1% 11,8% 4,6% 23,6% 2,1% 3,6% 16,7% 1,7% 100%

5.3 Correlaties

De Pearson correlatiematrix, zoals gepresenteerd in tabel 5 op pagina 32, biedt de mogelijkheid te testen op multicollineariteit. Multicollineariteit geeft de mate weer waarin twee of meer onafhankelijke variabelen onderling correleren. Op deze manier verklaren twee of meer onafhankelijke variabelen dezelfde variantie in de afhankelijke variabele. Multicollineariteit kan de regressie dusdanig beïnvloeden, waardoor verkeerde interpretaties aan de uitkomsten worden gegeven. In tabel 5 worden de relaties tussen de verschillende continue variabelen weergegeven. Blumberg et al. (2014) stellen dat bij een correlatie hoger dan 0,7 à 0,8 multicollineariteit mogelijk aan de orde is. Uit tabel 5 blijkt dat een significante correlatie bestaat tussen het gehanteerde materialiteitsniveau en het aantal vermelde kernpunten (r = 0,207; p < 0,01). Ook aandeelhoudersconcentratie en het aantal vermelde kernpunten (r = -0,225; p < 0,01); ondernemingsgrootte (LN) en het aantal vermelde kernpunten (r = 0,391; p < 0,01) correleren significant met elkaar. Wetende dat de laatstgenoemde de grootste correlatie is, kan geconcludeerd worden dat multicollineariteit

(32)

[32]

waarschijnlijk niet aan de orde is. Een andere, meer precieze, maatstaf voor de aanwezigheid van multicollineariteit is de variance inflation factor (hierna: VIF). Een score van deze factor groter dan 10 kan duiden op multicollineariteit. De VIF-scores zijn terug te vinden in de regressieanalyse in tabel 6 (gepresenteerd op pagina 33). De hoogste VIF-score heeft een waarde van 6,190. Gezien deze score niet in de buurt komt van de maximale waarde van 10, wordt multicollineariteit voor dit onderzoek uitgesloten.

Tabel 5 – Pearson correlatiematrix

Kernpunten Materialiteits-niveau Aandeelhouders- concentratie Ondernemings- grootte (LN) Kernpunten Materialiteitsniveau Aandeelhoudersconcentratie Ondernemingsgrootte (LN) 1 0,207*** -0,225*** 0,391*** 1 0,016 0,187*** 1 -0,203*** 1

***. Correlatie is significant op 0,01 niveau (tweezijdig)

5.4 Regressieanalyse

In dit hoofdstuk worden de opgestelde hypotheses getest door het uitvoeren van een meervoudige regressieanalyse, waarbij gebruik gemaakt wordt van de kleinste kwadraten methode. Tabel 6 bevat een weergave van de uitkomsten van deze regressieanalyses. Het doel van de regressieanalyses is hypothese 1A / 1B en hypothese 3 te testen. Model 1 representeert een analyse waarin slechts de controlevariabelen zijn opgenomen. Hypothese 1A / 1B wordt in model 2 getest, waarna hypothese 3 in model 3 getest wordt. In model 4 worden zowel hypothese 1A /1B, hypothese 3 en de controlevariabelen tezamen getoetst.

(33)

[33]

Tabel 6 – Regressieanalyses

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Onafhankelijk Intercept Materialiteitsniveau Big-4 accountantsorganisatie11 - EY - KPMG - PwC Controlerend Aandeelhoudersconcentratie Ondernemingsgrootte (LN) Industrie12

- Oil & gas

- Basic industrials - Industrials - Consumer goods - Health care - Consumer services - Telecommunications - Utilities - Technology Jaareffecten13 - 2013 - 2014 N R-Square Hoogste VIF -3,019*** - - - - -1,169*** 0,338*** -0,379 -0,537 -0,473 -0,966*** -0,691 -0,561 0,155 -1,340*** -1,011* -0,082 -0,044 474 0,233*** 6,186 -2,870*** 0,055*** - - - -1,255*** 0,314*** -0,352 -0,481 -0,461 -0,883** -0,578 -0,480 0,210 -1,242*** -1,013* -0,099 0,066 474 0,247*** 6,187 -2,433** - -0,190 -0,476*** 0,044 -1,214*** 0,319*** -0,407 -0,536 -0,481 -0,972*** -0,674 -0,564 0,102 -1,341*** -1,196** -0,078 0,036 474 0,253*** 6,190 2,304** 0,053** -0,180 -0,474*** 0,031 1,298*** 0,297*** -0,386 -0,483 -0,470 -0,889** -0,567 -0,487 0,155 1,245*** 1,190** -0,095 0,057 474 0,267*** 6,190 ***. Correlatie is significant op 0,01 niveau

**. Correlatie is significant op 0,05 niveau *. Correlatie is significant op 0,10 niveau

Controlevariabelen

In model 1 wordt de relatie getest tussen de controlevariabelen en het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring. Model 1 kan dus gezien worden als het controlemodel. De variatie in het aantal vermelde kernpunten in de uitgebreide controleverklaring wordt voor 23,3% (R-Square = 0,233) verklaard door de

controlevariabelen. Verder kan gesteld worden dat aandeelhoudersconcentratie;

ondernemingsgrootte; en een drietal industrieën (consumer goods; utilities; technology)

11 Dummyvariabele. Referentiecategorie: Deloitte (zie hoofdstuk 4.5). 12 Dummyvariabele. Referentiecategorie: Financials (zie hoofdstuk 4.5). 13 Dummyvariabele. Referentiecategorie: 2015 (zie hoofdstuk 4.5).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ter afronding van de master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik onderzoek verricht naar de mogelijke relatie die bestaat tussen enerzijds de

Voor wat betreft de kernpunten in de controleverklaring redeneren we bij wijze van analogie: als investeerders meer consistente informatie in de financiële

Uit dit onderzoek naar de ontwikkeling van de kernpunten in de uitgebreide controleverklaring over 2017 ten opzichte van 2015 blijkt dat de kernpunten zich verder ontwikkelen.

Opvallend is dat pensioenvoorzieningen en overige voorzieningen relatief vaak door de onderneming wor- den gerapporteerd als kritische grondslag/schatting, maar in slechts een

Het wordt beïnvloed door het door de accountant verworven inzicht in de entiteit; dat wordt geactualiseerd tijdens het uitvoeren van de ri- sico-inschattingswerkzaamheden;

Dit betekent bijvoorbeeld dat indien voorraden een materiële post zijn, naar de mening van de AFM alle informatie-elementen met betrekking tot voor- raden moeten worden verstrekt,

(2000) beschrijven een allocatiemethode waarbij in een eer- ste stap de materialiteit van alle submassa’s wordt vastgesteld op 75% van de materialiteit van de massa en in een

Indien de relevante én betrouwbare informatie geen invloed heeft op de oordeels- en besluitvorming van de gebruiker is zij op grond van het materialiteitsbeginsel