• No results found

Zoodra de Rechter-Commissaris de instructie heeft ten einde 117 gebracht, stelt hij de stukken in handen van den Officier van lus- al 1*

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 42-48)

DERDE TITEL

IV.) Indien na het verkenen van den rechtsingang meer gewichtige bezwaren tegen den beklaagde die in vrijheid is zijn ontstaan, kan

97. Zoodra de Rechter-Commissaris de instructie heeft ten einde 117 gebracht, stelt hij de stukken in handen van den Officier van lus- al 1*

titie. (Sv. 44 v., 98, 100 v.) - J

•98. (1) Indien de Officier van Justitie bevindt, dat de instructie 117 niet volledig is, zal hij, met aanduiding van hetgeen hij daartoe al 2 noodig oordeelt, den Rechter-Commissaris verzoeken dezelve meer

volledig te maken.

(2) In geval de Rechter-Commissaris mocht weigeren daartoe over te gaan, zal gehandeld worden in voege als bij artikel 44 ten aanzien van het inwinnen van voorloopige informatiën is bepaald. (Sv. 45, 66, 69 v., 82, 97, 103.)

99. (1) De Raden van Justitie kunnen, hetzij ambtshalve het- 115 zij op verzoek van den beklaagde, zich de stukken doen voorleggen

en bevelen, dat de instructie spoedig worde voleindigd of dezelve sluiten, zoo daartoe gronden zijn.

(2) Zij zullen meer bijzonder zorg dragen, dat de zaak met den yereischten spoed worde voortgezet, wanneer de beklaagde zich in hechtenis bevindt. (Sv. 40, 62, 64, 73, 77, 85, 97 v., 100 v.; R. O.

100. (1) Binnen tweemaal vier en twintig uren, zoo de be- H8.

klaagde in hechtenis is, en anders binnen den kortst mogelijken tijd na den afloop der instructie, zal de Officier aan den beklaagde doen beteekenen, dat de instructie gesloten is.

(2) Het vermogen, aan den beklaagde toegekend bij het tweede lid van het volgende artikel moet in de acte van beteekening wor-den uitgedrukt. (Sv. 97, 99, 101, 422 v.)

101. (1) Tusschen den tienden en den vijftienden dag na deze 119 v.

beteekening, of, indien naar aanleiding van het bepaalde bij artikel 111 de processtukken door den Procureur-Generaal zijn opgevraagd onverwijld na derzelver terugbekorning, zal de Officier van Justitie de stukken met zijn requisitoir aan den Raad indienen, op de wiize

bij het volgende artikel omschreven. '

Ned. Sv.

(2) Inmiddels zal de beklaagde eene memorie aan den Raad van Justitie mogen inleveren, waartoe hij de hulp van eenen prakt.zmi als raadsman kan inroepen. De bepalingen van „artikel *) 120 en ïzi zijn te dezen van toepassing. (R. O. 185 v.)

(3} De Officier van Justitie zal van die memorie inzage mogen nemen. (Sv. 9, 66, 97, 99 v., 102, 252, 424; St. 1887 'no. 207, art.

153.)

102. (1) (St. 1914 no. 641, art. 1, q, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) 125.

De Raad -al het verslag van den Officier van Justitie aanhoorein. 130.

(2) (St. 1914 no. 641, art. 1, q, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) 137, Dit verslag moet een kort en duidelijk overzicht der gevoerde

in-structie behelzen, met aanwijzing van de punten, welker beoordee-ling van gewicht is ten aanzien der beslissing, of de zaak van den beklaagde naar de terechtzitting behoort verwezen te worden, i

(3) Na zijn verslag te hebben uitgebracht, zal de Officier van Justitie zijn requisitoir bij monde toelichten, hetzelve onderteekend aan den Raad overgeven, en zich vervolgens verwijderen. (R. O.

6 0) , , ,

(4) De Raad zal over het requisitoir raadplegen en op de stuk-ken, zonder den beklaagde of de getuigen te hooren, ten spoedigste en buiten het geval bij het volgende artikel voorzien, uiterlijk bin-nen acht dagen uitspraak doen. (Sv. 99, 101, 103, 108, 127; R. O.

121; St. 1887 no. 207, art. 153.)

103. De Raad van Justitie kan het inwinnen van (nieuwe bewij- 126.

zen, omtrent bepaalde door denzelven aan te wijzen punten, binnen een vast te stellen termijn bevelen. (Sv. 64, 70, 98, 101 v., 105, 154, 370 v.; 1. R. 273.)

104. (St. 1914 no. 641, art. 1, r, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) 127.

(1) Indien de Raad bevindt, dat de zaak tot de kennisneming van een anderen rechter behoort, zal hij haar naar den bevoegden rechter verwijzen.

(2) De Officier van Justitie zal daarop de stukken doen toeko-men aan de met de vervolging van het strafbare feit belaste auto-riteit.

(3) Het tweede en derde lid van artikel 67 zijn hier van toe-passing. (Sv. 67, 70, 106, 110, 177 v., 186, 199 v., 260, 277; R. O.

95, 105, 108, 129.)

105. (St. 1914 no. 641, art. 1, s, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) 127.

Indien de Raad bevindt, dat het aan den beklaagde te laste geleg-de feit nóch misdrijf, noch overtreding oplevert, of dat uit geleg-de in-structie geene voldoende bezwaren, ter verdere vervolging, tegen den beklaagde zijn gerezen, verklaart hij zulks bij zijne uitspraak, met bijvoeging, dat er geene termen tot verwijzing van de zaak van den beklaagde naar de terechtzitting aanwezig zijn. (Sv. 68 v., 98, 102 v., 106, 110 v., 169; R.vR. 88; I. R. 240 e, al. 2.)

1) Lees: .,de artikelen".

28

Ned. Sv.

106. 1) (1) Indien de Raad bevindt, dat het aanvankelijk als misdrijf beschouwde feit slechts eene overtreding oplevert, bedoeld bij artikel 177, verwijst dezelve de zaak naar de terechtzitting, om overeenkomstig de voorschriften van den vijfden titel te worden berecht. (Sv. 178 v., 248.)

(2) In de gevallen in dit en het vorige artikel voorzien, beveelt de Raad tevens de invrijheidstelling van den beklaagde, wanneer deze zich in hechtenis bevindt, ten ware hij uit anderen hoofde daarin mocht behooren te blijven. (Sv. 70 v., 1Ö2, 104, 107, 110, 253, 403; St. 1887 no. 207, art. 154.)

107. (1) (St. 1876 no. 237 jo. St. 1914 no. 641, art. 1, t, jo. St. 127 v.

1915 no. 146, art. IV.) Indien de Raad bevindt, dat het feit een 227.

misdrijf oplevert en dat er genoegzame bezwaren tot .verdere ver-volging bestaan, verwijst hij de zaak naar de terechtzitting. (Sv.

115, 117, 126 v., 253.)

(2) (St. 1907 no. 433, art. I, a, jo. no. 504.) Deze uitspraak zal inhouden:

1. den naam en voornaam, of, als zij onbekend zijn, de aanwij-zing zoo duidelijk mogelijk van den beklaagde;

2. het feit in hoofdzaak, dat hem wordt ten laste gelegd;

3. de vordering van het Openbaar Ministerie;

4. de beslissing met de gronden, waarop zij rust en

5. de artikelen der wet, waarbij het feit is strafbaar gesteld (3) 2) St. 1917 no. 497, art. 13, i, jo. no. 645.) Wanneer het misdrijf valt in de bepaling van artikel 71, tweede lid, en de be-klaagde zich in vrijheid bevindt, kan de Raad zijne inhechtenisstel-ling bevelen.

>(4) 2) St. 1917 no. 497, art. 13, i, jo. no. 645.) Indien de be-klaagde zich reeds in hechtenis bevindt, kan de Raad in evenge-meld geval, naar gelang van omstandigheden, bevelen, dat hij in hechtenis zal verblijven of dat hij voorloooig zal worden in vrijheid gesteld. (Sv. 40, 62, 71, 77, 85; I. R. 183.)

(5) 2) (St. 1917 no. 497, art. 13, i, jo. no. 645.) Valt het misdrijf niet m de bepaling van artikel 71, tweede lid, en bevindt de be-klaagde zich niettemin in hechtenis, dan wordt zijn voorloopig ontslag uit de gevangenis door den Raad bevolen. (St. 1874 no 89

art. 3.) v

1) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 6S9, art. I. dd, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 825, blijkens Staatsblad no in werking tredend op a l s l v o l g t :

(1) Indien de Raad bevindt, dat het aanvankelijk als misdrijf beschouwde feit slechts eene overtredmg oplevert, bedoeld bij artikel 177, verwijst hij de zaak naar de terecht-zitting, om overeenkomstig <de voorschriften van de eerste afdeeling van den vijfden Titel te worden berecht.

(2) Wanneer er iin de gevallen in dit en het vorige artikel voorzien een bevel van voorloopige hechtenis in de zaak bestaat, heft de Raad dit op.

2) De alinea's 3 tot en met 8 van dit artikel worden ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I, ee, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad

n o- - m werking tredend op vervangen door de navolgende alinea's :

(2) Wanneer ei- in de gevallen in dit en het vorige artikel voorzien een bevel van de Raad. als er m de zaak een bevel van voorloopige hechtenis bestaat, dit handhaven of opheffen en anders een zoodanig bevel kunnen uitvaardigen.

(4) Betreft het niet een zoodanig feit, en bestaat er niettemin in de zaak een bevel van voorloopige hechtenis, dan wordt 'dit door den Raad opgeheven.

(5) Evenwel zal er, zelfs in het geval bij het vorige lid bedoeld, een bevel van voorloopige hechtenis kunnen worden uitgevaardigd, zoo dikwijls het eenen beklaagde geldt, die ingevolge last tot instructie opgeroepen, doch niet verschenen zijnde, niet krachtens het daarop gevolgde bevel van medebrensing, voor den Reehter-Commissaris is kunnen worden gebracht.

Ned. Sv*

: L d e Ä n ^ ^

worden (Sy_75.) D e l n v r l j h e t d s t e l U n g geschiedt niet

J 2 , dl S l S „i. andren t, «e i„ heel..»« Wioor. te

""IX . W l f f i 0

8

'«5'i ', Ï ) De''Raad Ï W „ d e d«

gSasten van den beklaagde, diezichMin %h t e™ ^ V ^ 40, 62, 66, 67, 71, 77, 86 v., 107a, 409a; LR. 240e, al. ó.)

107a (St. 1912 no. 455, art. I, f.) (1) 2) Mie bevelen tot ge-vangenneming of gevangenhouding zijn voor niet langer dan dertig dag?n geldi&te rekenen van den dag, waarop zij z,,n ten

u.tvoer-g emd' 2) Indien aan het eind van dien termijn de instructie niet is afgeloopèn of de zaak niet is berecht, wordt de beklaagde on-rniddlllSc in vrijheid gesteld, tenzij de Raad van Justitie op vor-dering van den Officia van Justitie bij gemotiveerde beschikking hl bevel voor ten hoogste dertig dagen hebbe verlengd. Hetzelfde za nog daarna telkens van dertig tot dertig dagen kunnen geschie-den indien de Raad na geschie-den laatst verleengeschie-den termijn zulks noodig

WV(3)e De beschikking wordt den beklaagde zoodra mogelijk en in ieder geval vóór of uiterlijk tegelijk met de eerstvolgende akte van vervolging, vanwege het Openbaar Ministerie beteekend. (Sv.

29, 40, 62, 66, 67, 71, 77, 85, 86 v., 107.)

108. Ingeval de aan den Raad van Justitie gelijktijdig overge-legde stukken betrekkelijk zijn tot samenhangende misdrijven, zal over deze bij ééne en dezelfde uitspraak worden beslist. (Sv. 109,

123 v., 167, 174, 224, 260.)

109. Misdrijven worden geacht samen te hangen wanneer zij gepleegd zijn:

?o door verscheidenen vereenigde personen gelijktijdig;

2° door verschillende personen op onderscheiden tijden of plaat-sen, doch ten gevolge van eene door hen vooraf gemaakte afspraak;

j ) Z i e n e e t 2) o p de v o r i g e b l a d z i j d e . . , , , . , . , c* , i , i . j I Q , O 21 D e e e r s t e en d e t w e e d e a l i n e a v a n dit a r t i k e l l u i d e n i n g e v o l g e S t a a t s b l a d 1919 n o tiS9 a r t . I , ff, j o . S t a a t s b l a d 1920 n o s . 9 e n 325, b l i j k e n s S t a a t s b l a d

B O' ' in w e r k i n g t r e d e n d o p a l s v o l e t :

( ï ) ' Alle b e v e l e n v a n v o o r l o o p i g e h e c h t e n i s e n b e s c h i k k i n g e n t o t h a n d h a v i n g v a n z o o d a n i g e b e v e l e n , u i t g e v a a r d i g d of g e n o m e n k r a c h t e n s d e z e n T i t e l , zijn v o o r n i e t l a n g e r d a n d e r t i g d a g e n g e l d i g . , . . «.* •«•• .. ;

-(2) I s v ó ó r h e t v e r s t r i j k e n v a n d i e n t e r m i j n , d e z a a k m e t t e r t e r e c h t z i t t i n g i n b e h a n d e l i n g g e n o m e n , d a n w e i d t de v e r d a c h t e i n v r i j h e i d g e s t e l d , t e n z i j d e R a a d v a n J u s t i t i e o p v o r d e r i n g v a n d e n O f f i c i e r v a n J u s t i t i e h e t b e v e l v o o r t e n h o o g s t e d e r t i g d a g e n h e b b e v e r l e n g d . Heteelf'de zal n o g d a a r n a t e l k e n s v a n d e r t i g t o t d e r t i g d a g e n k u n n e n g e s c h i e d e n , i n d i e n d e R a a d n a d e n l a a t s t v e r l e e n d e n t e r m i j n z u l k s n o o d i g o o r

-116.

87.

88.

ieelt.

30

Ned. Sv.

3°. met het oogmerk om zich de middelen te verschaffen tot het plegen van een ander misdrijf, of de uitvoering daarvan te bevorderen of tot stand te brengen of wel om zich tegen de straf van een ander misdrijf te beveiligen. (Sv. 108, 123 v., 167, 260 v.)

110. (1) (St. 1912 no. 455, art. I, g.) De voorschriften van 130.

artikel 72 zijn toepasselijk in de gevallen van „artikel" i) 104, 105 en 106.

(2) De Offcier van Justitie is tot het opkomen tegen de uit-spraak van den Raad verplicht, al ware dezelve overeenkomstig zijn requisitoir genomen, indien de Procureur-Generaal hem zulks ambtshalve mocht hebben bevolen. In dat geval geschiedt de ver-klaring van verzet in naam van den Procureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof. (Sv. 1, 111 v., 251; R. O. 180.)

111. (1) Ten einde den Procureur-Generaal in staat te stellen, om daartoe tijdig bevel aan de Officieren van Justitie te kunnen geven, zijn deze verplicht om den Procureur-Generaal onverwijld van elke instructie kennis te geven, en hem vóór het nemen van het requisitoir, zoo hij zulks vordert, de processtukken mede te

deelen. .' (2) De Procureur-Generaal zal de stukken, binnen vijf dagen

na derzelver ontvangst, aan den Officier van Justitie moeten terug-zenden. (Sv. 16, 101, 110; R. O. 179 v.)

112. (St. 1914 no. 641, art. 1, u, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) 136.

De beklaagde, te wiens aanzien, ingevolge het bepaalde bij artikel al. 1.

105, door den Raad van Justitie of, in geval van verzet, door het Hoog-Gerechtshof is beslist, dat er geene termen zijn tot verwij-zing naar de terechtzitting, zal wegens hetzelfde feit niet meer in rechten mogen worden betrokken, tenzij er nieuwe bezwaren mochten zijn ingekomen. (Sv. 106, 110, 113, 247 v., 389.)

113. Als nieuwe bezwaren worden aangemerkt verklaringen 136.

van getuigen, stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke al- 2.

vroeger door den rechter niet hebben kunnen worden onderzocht, en van dien aard zijn, dat zij óf de bewijzen versterken, welke vroe-ger te zwak zijn geoordeeld, óf het strafbare der feiten meer ont-wikkelen en doen uitkomen. (Sv. 105, 112, 114.)

114. (1) (St. 1914 no. 641, art. 1, v, jo. St. 1915 no. 146, art. 136.

IV.) De Raad zal, op de vordering van den Officier van Justitie, a'- 3.

beslissen of de nieuwe bezwaren termen opleveren tot eene nadere instiuctie, welke, indien zij gelast wordt, op de gewone wijze zal geschieden.

(2) De bepalingen van artikel 72 zijn te dezen toepasselijk.

(Sv. 66, 69 v., 103, 105, 112 v.) 115 /

116! \ (ingetrokken.) (St. 1907 no. 433, art. I, b, jo. no. 504.)

I ) Lees: „de artikelen".

Ned. Sv.

117 (1) (St. 1914 no. 641, art. I, w, jo. St. 1915 no. 146, art.

IV ) Zoodra de zaak door den Raad van Justitie of, in , geval van verzet door het Hoog-Gerechtshof naar de terechtzitting is ver-wezen' bepaalt de President op het daartoe strekkend verzoek van den Officier van Justitie, met inachtneming van het eerste lid van artikel 128, den dag, waarop de zaak ter openbare terechtzitting zal worden behandeld.

(2) De President zal daarbij acht geven op de meerdere of mindere verwijdering van de woonplaats of het verblijf van de be-klaagden die zich niet in hechtenis bevinden, en van de op te roepen getuigen. (Sv. 71, 72, 118 v., 129, 179; LR. 83, 240 e, 242.)

118. (1) (St. 1907 no. 433, art. I, d, jo. no. 504 jo. St. 1914 143.

no. 641, art. 1, x, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) De uitspraak waar-bij de zaak naar de terechtzitting is verwezen, moet aan den beklaagde beteekend en afschrift daarvan aan hem gelaten

wor-(2) Gelijktijdig met die beteekening zal de beklaagde, of hij gevangen is of niet, gedagvaard worden om op den bepaalden

rechtdag ter terechtzitting te verschijnen.

(3) (St. 1907 no. 433, art. I, d, jo. no. 504 jo. St. 1919 no. 10, art. HI, jo. St. 1920 no. 498.) De dagvaarding behelst eene opgave van het feit, dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welken tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn; alles behou-dens wijziging krachtens artikel 154, op straffe van nietigheid.

(4) (St. 1907 no. 433, art. I, d, jo. no. 504.) Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden, waaronder het feit zou ge-pleegd zijn. , , ,

(5) (St. 1907 no. 433, art. I, d, jo. 504.) Indien de beklaagde de Nederlandsche taal niet verstaat, zal de dagvaarding vergezeld gaan van de afgifte van eene getrouwe vertaling derzelve, door een beëedigd translateur vervaardigd, in de landtaal van den beklaagde of in eene andere taal, welke hij machtig is. (Sv. 17. 71, 72, 107, 115v., 119, 128v., 178v., 210, 214v., 422v.; 1. R. 240e, al. 4; St. 1887 no. 207, art. 156.) ,

1Î9. (1) De beteekening en de dagvaarding, waarvan in het 144.

vorige artikel gesproken wordt, geschieden aan den persoon van al- »•

den beklaagde, of aan deszelfs woonplaats of, zoo deze niet be-kend is, aan deszelfs laatste verblijf. Indien de woonplaats en het verblijf van den beklaagde onbekend zijn, wordt het exploit aan-geplakt aan het gebouw'waar de Raad van Justitie zitting houdt.

3 (2) Indien de beklaagde zich in hechtenis bevindt, worden de beteekening en de dagvaarding steeds aan hem in persoon gedaan.

(Sv. 90, 100, 107, 178, 210, 423 v.; B.W. 17; Rv. 1 v.)

120. (1) „leder" r) beklaagde is bevoegd om zich door eenen praktizijn, als raadsman, 'te zijner verdediging op de terechtzitting te doen bijstaan. (R. O. 185 v.)

120 v.

132 T.

1) Lees: „Iedere".

32

Ned. Sv.

(2) De President van den Raad van Justitie zai, daartoe verzocht wordende, aan eiken beklaagde, die zelf geenen raadsman gekozen of bekomen heeft, er ëenen toevoegen, indien het getal praktizijns, bij den Raad toegelaten, dit mogelijk maakt. Hij zal den beklaagde en den toegevoegden raadsman daarvan dadelijk doen kennis dragen.

(3) De verdediging van twee of meer in dezelfde zaak betrok-kene beklaagden, die geene tegenstrijdige belangen hebben, kan aan één en denzelfden praktizijn worden opgedragen.

(4) Indien het getal der bij den Raad van Justitie toegelatene praktizijns ongenoegzaam is, om aan elk der in dezelfde zaak be-trokkene beklaagden, die tegenstrijdige belangen mochten hebben, eenen afzonderlijken raadsman toe te voegen, zal de beklaagde, die geenen praktizijn kan bekomen, de bevoegdheid hebben om zijnen verdediger buiten de praktizijns te kiezen.

(5) Het staat den beklaagde in allen gevalle vrij een zijner bloed- of aanverwanten tot raadsman te nemen. (Sv. 101, 121, 161,

180, 412; I. R. 243.)

121. De raadsman zal toegang tot der. beklaagde hebben en hem, J23*

behoudens het vereischte toezicht, alléén kunnen spreken. Hij • zal ter Griffie inzage mogen nemen van alle de stukken, zonder dezelve evenwel te mogen lichten, of de voortzetting der zaak op te hou-den. (Sv. 79, 101, 120, 122, 412.)

122. De beklaagden mogen van zoodanige stukken, als zij tot 134.

hunne verdediging noodzakelijk zullen oordeelen, afschriften te hunnen koste nemen. (Sv. 121.)

too

124 {ingetrokken.) (St. 1907 no. 433, art. I, e, jo. no. 504.) 125. In geval de beklaagde niet kan worden gevat, of niet op de terechtzitting verschijnt," zal de zaak tegen hem worden ver-volgd, zooals bij den achtsten titel is geregeld. (Sv. 209 v., 216 v.;

217 v., 226; St." 1887 no. 207, art. 158.)

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 42-48)