• No results found

De Residenten zijn verplicht, om op schriftelijke vordering, hetzij ven den Procureur-Generaal, hetzij van den Officier bij eenen

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 139-143)

EERSTE TITEL

77. De Residenten zijn verplicht, om op schriftelijke vordering, hetzij ven den Procureur-Generaal, hetzij van den Officier bij eenen

der Raden van Justitie, of ook van eenen anderen Resident, de als verdacht opgegeven personen, die zich in hunne Residentiën bevin-den, in hechtenis te doen nemen, in welk geval de aanhouding ge-schiedt op de verantwoordelijkheid van hem, die haar gevorderd heeft. (I. R. 75; R. O. 181v.)

78. (1) De Residenten zullen zonder verwijl kennis nemen van de hun door de Regenten, ingevolge artikel 67, toegezonden rapporten der Districtshoofden, en van de verdere daartoe betrekkelijke stuk-ken, en daarop naar bevind van zaken beschikstuk-ken, na het gevoelen van den Regent geraadpleegd en den Hoofddjaksa gehoord te hebben.

(2) (St. 1900 no. 243, art. I, a.) Indien de zaak een nader onder-zoek vereischt, stellen zij tot dat einde de stukken in handen van den Hoofddjaksa, of van zoodanigen anderen beambte, als zij oordeelen daarmede te moeten belasten behoudens het geval, voorzien in het volgend artikel (I. R. 55v., 79, 89, 245; Bb. 118; St. 1880 no. 164.) 78a. (St. 1900 no. 243, art. I, b.) (1) Wanneer het nader onder-zoek, bedoeld bij het laatste lid van het vorige artikel, betreft een vermoeden, dat valschheid in geschrifte gepleegd is, kan de Resident de openbare bewaarders bevelen, dat zij de onder hunne bewaring zijnde authentieke stukken, welke vermoed worden valsch of ver-valscht te zijn dan wel ter vergelijking moeten strekken, te zijnen kantore inzenden. Indien een door hem voor het onderzoek noodig geacht stuk een gedeelte uitmaakt van een register, waarvan het niet kan worden gescheiden, kan hij bevelen, dat het geheele regis-ter voor den tijd, bij het bevel te bepalen, te zijnen kantore regis-ter inzage worde overgebracht. Het bevel van den Resident wordt tegen ont-vangstbewijs aan den bewaarder uitgereikt of per aangeteekenden brief toegezonden.

(3) De inzending geschiedt tegen door den Resident af te geven ontvangstbewijs. Heeft zij zonder geldige redenen niet binnen den

1) Dit artikel komt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. II, u, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens ; Staatsblad no in werking tredend op

te vervallen.

124

bij het bevelschrift te bepalen termijn plaats gehad, dan kan de Resident gelasten dat de bewaarder door middel van lijfsdwang tot de inzending worde genoodzaakt. Wanneer het door den Resident verlangde stuk niet uitmaakt een gedeelte van een register, vervaar-digt de bewaarder een afschrift, ten einde het afschrift tot na- de terugontvangst van het oorspronkelijke stuk in de plaats daarvan te doen treden. Aan den voet van het afschrift teekent hij de aanleiding tot de vervaardiging aan, welke aanteekening op de af te geven grossen en afschriften vermeld wordt.

(3) De kosten van inzending of overbrenging van het stuk en van het maken van een afschrift daarvan door den bewaarder, wor-den onder de Justitie-kosten begrepen.

(4) De Resident houdt het onderzoek persoonlijk en kan zich daarbij door één of meer deskundigen doen voorlichten, die vooraf den eed zullen afleggen dat zij hun gevoelen geheel naar waarheid, immers naar hun beste weten, zullen uitbrengen. Van zijn onderzoek maakt hij proces-verbaal op.

79. i) (St. 1917 no. 497, art. 14, a, jo. no. 645.) Wanneer de Re-sident in de bij het vorige artikel bedoelde rapporten, relazen en ver-dere bescheiden, of in de stukken van het nader daarop gedane on-derzoek, genoegzamen grond vindt om een bepaald persoon rechtens verdacht te houden van zich te hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, hetwelk hechtenis of eene zwaardere straf ten gevolge kan hebben, kan hij diens gevangenneming en opzending bevelen, en zal in zoodanig geval verder gehandeld worden overeenkomstig het bepaalde bij artikelen 58 en 59, terwijl, na afloop van het aldaar vermelde verhoor, de algemeene voorschriften van de volgende arti-kelen zullen worden opgevolgd. 2)

(2) (St. 1895 no. 90,) Wanneer tegen het feit geldboete is dreigd, zoomede wanneer in het geval bij de vóórgaande alinea be-doeld, gevangenneming niet wordt noodig geacht, kan de Resident zoo noodig de oproeping van den verdachte bevelen tegen een door hem te bepalen dag, en kan hij, in geval van niet verschijning, ge-lasten dat de verdachte vóór hem worde gebracht. (1. R. 80, 89, 245; R. R. 85.)

80. •') (St. 1895 no. 90.) De Resident 2) doet wekelijks op een of meer bepaalde dagen, na kennis genomen te hebben van de ter zake betrekkelijke stukken, de gevangenen, die laatstelijk ter hoofdplaats zijn opgevat of derwaarts overgebracht, vóór zich brengen en onder-vraagt hen in tegenwoordigheid van den Inlandschen Officier van Justitie, evenzeer als de in de laatste alinea van het -vóórgaand

ar-1) D i t a r t i k e l k o m t i n g e v o l g e S t a a t s b l a d 1919 n o . 689, a r t . TI, u, j o . S t a a t s b l a d

tikel bedoelde personen, wier oproeping is bevolen, en de getuigen, zoo deze aanwezig zijn. (1. R. 48, 58, 60v„ 84, 89, 431; Bb. 2017, 2165, 2547, 3168; R. Ö. 110.)

81. (St. 1895 no. 90, Jo. St. Î914 no. 617, art. IV, 1°.) Wanneer de Resident van oordeel is dat er genoegzame grond bestaat tot ver-volging van den verdachte, handelt hij in voege als bij de vier ]) volgende artikelen is voorgeschreven. (I. R. 88v. ; St. 1865 no. 94;

Bb. 1276; R. O. 110.)

82. (1) (St. 1885 no. 81, art. I, jo. St. 1901 no. 320, art. 2, a.) Indien naar zijn oordeel de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van den Landraad, zendt hij de stukken ten spoedigste aan den Voorzitter der rechtbank, die hij bevoegd acht.

(I. R. 81v., 240av., 308, 374.)

(2) (St. 1898 no. 66, art. I, 1°, jo. no. 67.) Indien het onderzoek geloopen heeft over verschillende strafbare feiten en de Resident van oordeel is dat er slechts ten aanzien van sommige daarvan genoeg-zame grond bestaat tot vervolging, geeft hij bij de toezending der stukken aan den Voorzitter schriftelijk kennis ter zake van welke der feiten de toezending geschiedt.

83. 2) (1) (St. 1912 no. 455, art. H, a, jo. St. 1917 no. 497, art.

14, b, jo. no. 645 jo. St. 1921 no. 2, art. 1, jö. no. 2Ö4.) In het geval, bij het vóórgaand artikel voorzien, kan de Resident gelasten dat de verdachte, wanneer deze reeds is aangehouden, in voorloopige hech-tenis zal blijven of anders daarin zal worden gesteld, indien tegen het feit gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf is bedrei'pd of indien het feit valt in de termen van de artikelen 282, laatste liti, 296, 303, 335. eerste lid onder 1, 351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378, 453, 1°, 454, 1°, 455, 1°, 459 en 480 van het Wetboek van Strafrecht dan wel oplevert medeplichtigheid aan- of poging tot de feiten in dit artikel vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien iaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

(2) (St. 1912 no. 455, art. H, a.) In alle andere gevallen mag geen bevel van gevangenhouding of gevangenneming worden gege-ven en zal de verdachte, als hij in hechtenis is. dadelijk op vrije voeten worden gesteld.

(3) (St. 1912 no. 455, art. H, a.) De Resident is echter, zoolang hij de stukken niet heeft gezonden aan den Voorzitter eener door hem bevoegd geachte rechtbank, steeds bevoegd de 'verdachten, in

1) Ingevolge Staatsblad .1919 no. 689, art. II, w, jo. Staatsblad" 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

wordt dit woord „vier" vervangen door /bet woord ,,drie".

2) Dit artikel luidt Staatsblad 1919 no. 689, art. II. x, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 825. blijkens Staatsblad no in werking tredend op

a I's volgt :

83. (1) Wanneer de Resident van oordeeäJ /is, dat de zaak voldoende onderzocht is en behoort tot de kennisneming van het Landgereehti', handelt hij als bij de des-betreffende bepalingen van het Landgerecht-Reglement is voorgeschreven.

(2) In dit geval heft hij een in de zaak bestaand bevel van voorloopige aanhou-ding op.

126

het eerste lid bedoeld, in vrijheid te doen steilen, wanneer hij de aan-houding of voorloopige hechtenis niet meer noodig acht en verdach-ten, wier inhechtenisstelling kan worden bevolen, doch die voorloopig op vrije voeten zijn gelaten, alsnog in preventieve hechtenis te stellen (Bb. 4162.)

83 bis. i) (St. 1914 no. 317, art. IV, 2°.) Wanneer de Resident van oordeel is dat de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van het Landgerecht, handelt hij als bij de desbe-treffende bepalingen van het Landgerecht-Reglement is

voorgeschre-ven. (L. 3v.) ö

84. 2) (St. 1914 no. 317, art. IV, 3°.) (1) Wanneer de Resident van oordeel is dat het feit behoort tot de bevoegdheid van een Re-gentschaps- of Districtsgerecht, kan hij zoo noodig een nader onder-zoek bevelen.

(2) Zoodra de zaak naar zijn gevoelen voorloopig voldoende onderzocht is, gelast hij het door hem bevoegd geachte Regentschaps-of Districtsgerecht om van de zaak kennis te nemen en daarin uit-spraak te doen. (R. O. 77v., 81v.)

(3) 3) Na deze beslissing wordt de beklaagde, indien de zaak niet tenzelfden dage kan worden berecht, zoo hij voorloopig is aan-gehouden, terstond in vrijheid gesteld, met last om op een bepaalden of hem nader aantezeggen dag voor het gerecht te verschijnen.

85. ( Vervallen.) (St. 1876 no. 25.)

86. 4) Wanneer het den Resident blijkt, dat tegen den beklaagde geene voldoende bezwaren ter verdere vervolging bestaan, of dat hem verkeerdelijk als misdrijf of overtreding is ten laste gelegd een feit, niet vatbaar voor gerechtelijke vervolging, zal hij zoodanigen beklaagde terstond op vrije voeten doen stellen. (I. R. 88v.)

87. (1) (St. 1885 no. 81, art. I, jo. St. 1880 no. 164, art. 4.) Wanneer de Resident, alvorens de beslissingen te nemen, bedoeld in de artikelen 82, 84 of 86 van dit Reglement, een nader onderzoek noodig oordeelt, zal hij den Hoofddjaksa of een ander politiehoofd daarmede belasten, en den dag bepalen op welken de verdachte op-nieuw voor hem zal moeten verschijnen of worden gebracht. (I. R. 3, 88v.; Bb. 4162.)

(2) (St. 1900 no. 243, art. I, c.) Artikel 78a is ook op het bij het eerste lid van dit artikel bedoelde nader onderzoek van toepassing.

1) Dit artikel komt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a l t . II, ij, ,jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325' blijkens Staatsblad no in werking tredend op

te vervallen.

2) Zie de noot aan het slot van artikel 48.

8) Deze alinea, hiidt. .ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. II, z, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens, .Staatsblad no in werking tredend op

als volgt :

(3) In dit geval heft hij een in de zaak bestaand bevel van voorloopige aanhouding op.

4) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. II, aa, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend 'JV als volgt :

86. Wanneer het den Resident blijkt, dat tot de verdere vervolging geen grond bestaat, beveelt hij dat de verdachte buiten vervolging gesteld worde, en '.heft hij een m de zaak bestaand bevel van voorloopige aanhouding op.

88. Van alle krachtens de vóórgaande artikelen door den Resident

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 139-143)