• No results found

HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF"

Copied!
238
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING

OF

Het Reglement op de strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië,

EN

HET INLANDSCH REGLEMENT

OF

Het Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera,

zooals die Reglementen luiden na de tot heden daarin aangebrachte wijzigingen.

BEWERKT DOOR

Mr. W . J . M. PLATE,

VICE-PRESIDENT VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE TE BATAVIA.

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

UHHU

0093 4081 •

•ü

(3)

HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING

OF

Het Reglement op de strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië,

EN

HET INLANDSCH REGLEMENT

OF

Het Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera,

zooals die Reglementen luiden na de tot heden daarin aangebrachte wijzigingen.

BEWERKT DOOR

Mr. W . J . M. PLATE,

VICE-PRESIDENT VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE TE BATAVIA.

Ja /

WELTEVREDEN - N. V. BOEKHANDEL VISSER & Co. - 1921

(4)

I

(5)

Het „Reglement op :de Strafvordering" en Jiet „Inlandsen Reglement' werden in de laatste jaren zóó herhaaldelijk en zóó belangrijk [gewijzigd, dat het bijwerken van bestaande uitgaven dier Reglementen 'een onbegonnen werk was en ik meende daarom velen een dienst te bewijzen door gevolg te geven aan het mij door de uitgevers wan dit werkje gedaan verzoek om genoemde Reglementen op nieuw het licht te doen zien, terwijl ik, waar die Reglementen dikwijls tegelijk moeten worden geraadpleegd, niet beter meende te kunnen handelen dan door die in één band te vereenigen. Waar de spelling en de schrijfwijze verouderd bleken te zijn, verving ik die zoo veel mogelijk door de thans gebruikelijke, ten einde zoo doende te komen tot eene 'gelijkheid van spelling en schrijfwijze in het geheele werkje. Ten einde het bijwerken oer Reglementen te vergemakkelijken koos ik voor mijn werkje het formaat van het Staatsblad van Nederlandsch-Indië en door achter de nummers van sommige artikelen Staatsbladen vet te doen drukken, heb ik willen doen uitkomen dat die artikelen aan die Staatsbladen hunne tegenwoordige redactie te danken hebben.

Het Staatsblad 1919 no. 689, hetwelk beide Reglementen in vele opzichten wijzigde, is nog niet in werking getreden en ik nam daarom de daarin vermelde wijzigingen in mijn werkje op als noten bij de betrekkelijke artikelen, zoodat zij bij de inwerkingtreding van gemeld Staatsblad zonder moeite in den rekst der Reglementen kunnen worden overgenomen.

Moge het blijken dat mijn arbeid in eene bestaande behoefte voorziet!

DE BEWERKER.

Weltevreden October 1921.

(6)

VERKORTINGEN.

A. B. — Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Neder- Iandsch-Indië.

Art(t). = Artikel (en).

Bb. = Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

B. S. — Reglement op het houden der registers van den Burgerlijken Stand.

B.v. = Bij voorbeeld.

B. W. = Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië.

ü . = Grondwet.

I. R. = Inlandsch Reglement.

K. = Wetboek van Koophandel voor Nederlandsch-Indië L. = Landgerecht-Reglement.

L. R. = Locale Raden-Ordonnantie.

Ned. = Nederlandsche.

Not. = Reglement op het Notarisambt in .Nederlandsch-Indië.

Ov. = Bepalingen omtrent de invoering van — en den over- gang tot de nieuwe wetgeving.

R. O. = Reglement' op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië.

R. R. = Reglement op het beleid der Regeering van Neder- landsch-Indië (Regeeringsreglement).

Rv. = Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering voor de Raden van Justitie op Java enz. van Nederlandsch- Indië.

St. = Staatsblad van Nederlandsch-Indië/

Sv. = Reglement op de Strafvordering.

v. — en volgende.

W.v.S. = Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië.

(7)

PUBLIKATIE van 14 September 1847 No. 40

Reglement op de strafvordering voorde Raden van justitie op java en het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië.

EERSTE TITEL. Van het opsporen der misdrijven en over- tredingen

E e r s t e a f d e e l i n g Van de ambtenaren belast met de opsporing der misdrijven en overtredingen. . . . T w e e d e a f d e e l i n g . Van de ambtenaren van het

Openbaar Ministerie bij de Raden van justitie en het Hoog-Gerechtshof

D e r d e a f d e e l i n g . Van de Hulp-Officieren. . . D e r d e a f d e e l i n g a. (vervallen.)

V i e r d e a f d e e l i n g . Van ontdekking opheeterdaad.

TWEEDE TITEL. Van den Rechter-Commissaris en van de voorloopige informatiën

DERDE TITEL. Van het verleenen van rechtsingang tegen eenen beklaagde en de verdere gerechtelijke instructie

VIERDE TITEL. Van het rechtsgeding op de terechtzitting van den Raad van Justitie in zaken van misdrijf, waarin eene voorloopige instruc- tie heeft plaats gehad

(8)

II

xt BLZ.

VIJFDE TITEL. Van het rechtsgeding in eersten aanleg voor de Raden van Justitie, in zaken van misdrijf, waarin geene instructie heeft plaats gehad

en in zaken van overtreding 46.

E e r s t e a f d e e l i n g . Van de gewone procedure, (nog

niet in werking) 4 6

T w e e d e a f d e e 1 i n g. Van de summiere procedure.

(nog niet in werking.) 5 0

ZESDE TITEL. Van het hooger beroep van vonnissen in zaken van misdrijf, waarin geene voorloopige instructie heeft plaats gehad en-in zaken

van overtreding 51

ZEVENDE TITEL, (vervallen.) 5 4'

ACHTSTE TITEL. Van beklaagden, welke afwezend zijn ge- bleven, niet hebben kunnen achterhaald wor-

den, of ontvlucht zijn 55 E e r s t e a f d e e l i n g Van afwezend gebleven of ont-

vluchte beklaagden in zaken van misdrijf, waarin

eene voorloopige instructie heeft plaatsgehad. . . . 55.

T w e e d e a f d e e l i n g . Van afwezend gebleven be- klaagden in zaken, waarin geene voorloopige instructie

heeft plaats gehad en in zaken van overtreding. . . 57.

S l o t b e p a l i n g e n , op de beide af deelingen van dezen

Titel toepasselijk. 5g NEGENDE TITEL Van de herkenning van veroordeelden, die

ontvlucht en weder achterhaald zijn. . , 60.

TIENDE TITEL. Van de rechtspleging ter zake van valschheid. 60.

ELFDE TITEL. Van de vervolging en de terechtstelling in zaken van misdrijf en overtreding, welke in eersten aanleg ter kennisneming staan

van het Hoog-Gerechtshof 63.

TWAALFDE TITEL. Van de wijze van rechtspleging jegens hen, die den eerbied schenden, aan de

openbare macht verschuldigd 64.

DERTIENDE TITEL. Van regeling van rechtsgebied. . . . 66.

VEERTIENDE TITEL. Van de wraking en verschooning van rechters, en de verzending van de zaak

uit dien hoofde naar eenen anderen rechter 68

(9)

VIJFTIENDE TITEL. Van de revisie door het Hoog-Gerechtshof en de Raden van Justitie op Java van in

misdrijf gewezen vonnissen 70.

ZESTIENDE TITEL. Van het beroep in cassatie. . . . 76.

E e r s t e a f d e e 1 i n g. Van het beroep in cassatie in

het algemeen 7g T w e e d e a f d e e l i n g . Van de wijze van procedeeren

in cassatie 77 ZEVENTIENDE TITEL. Van het ten uitvoer leggen van arres-

ten en vonnissen 81.

ACHTTIENDE TITEL. Van de opschorting en vernietiging van arresten en vonnissen uithoofde

van bepaalde omstandigheden. . . 85.

ACHTTIENDE TITEL A. Van de schorsing van de voorloopige aanhouding en van de voorloopige

hechtenis, (nog niet in werking.) . . 87.

NEGENTIENDE TITEL. Van gevangenissen, behoorende bij het Hoog-Gerechtshof en de Raden van Justitie, en van de middelen om onwet-

tige gevangenhouding tegen te gaan 88.

TWINTIGSTE TITEL. Van het bewijs der misdrijven en

overtredingen 90.

E e r s t e a f d e e l i n g . Algemeene bepalingen. . . . 90.

T w e e d e a f d e e l i n g . Van bewijs door getuigen. . 91.

D e r d e a f d e e l i n g . Van schrijtelijke bescheiden. . 92.

V i e r d e a f d e e 1 i n g. Van bekentenis 92.

V ij f d e a f d e e l i n g . Van aanwijzingen 93.

EEN EN TWINTIGSTE TITEL. Van het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervolgin-

gen en straffen 93.

E e r s t e a f d e e l i n g . Van amnestie en aboutie, mits- gaders van den dood en de zinneloosheid der veroor-

deelden o j beklaagden 93.

T w e e d e a f d e e l i n g . Van verjaring 96.

TWEE EN TWINTIGSTE TITEL. Bepalingen van gemengden

aard 97.

(10)

IV

BLÈ.

PUBLIKATIE van 5 April 1848 No. 16 105.

Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en

de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera. 107.

EERSTE TITEL. Van de uitoefening der politie en de op- sporing van misdrijven en overtredingen in

het algemeen 107.

TWEEDE TITEL. Van de Dorpshoofden en alle verdere on-

dergeschikte beambten van politie. . . . 108.

DERDE TITEL. Van de Districtshoofden en de aan dezen

toegevoegde beambten 114.

VIERDE TITEL. Van de Inlandsche Officieren van Justitie

(Hoofddjaksa's en Djaksa's) 118.

VIJFDE TITEL. Van de Regenten, Onder-Regenten (Ron-

go's) en Patihs 121.

ZESDE TITEL. Van de Residenten en Assistent-Residenten. 123.

ZESDE TITEL. A. In verzekeringstelling van den verdachte, zoomede huiszoeking en papieronderzoek.

(nog niet in werking) 128.

ZEVENDE TITEL. Van de Districtsgerechten 130.

ACHTSTE TITEL. Van de Regentschapsgerechten 132.

NEGENDE TITEL. Van de rechtspleging in burgerlijke zaken, welke tot de kennisneming der Landraden

behooren 135.

E e r s t e a f d e e l i n g . Van de behandeling der zaken

op de terechtzitting 135.

T w e e d e a f d e e l i n g . Van het bewijs 145.

D e r d e a f d e e l i n g . Van de beraadslaging en het

vonnis 150.

V i e r d e a f d e e l i n g . Van het hooger beroep. . . 152.

Vijfde a f d e e l i n g . Van de tenuitvoerlegging van

vonnissen 154.

Z e s d e a f d e e l i n g . Van eenige bijzondere rechts-

plegingen 161.

Z e v e n d e a f d e e l i n g . Van de toelating om kos-

teloos te procedeeren 165.

(11)

BL2.

TIENDE TITEL, (vervallen) 166.

ELFDE TITEL. Van de rechtspleging voor de Landraden in

zaken van misdrijf 166.

E e r s t e a f d e e l i n g . Van de verwijzing naar de te-

rechtzitting 166.

T w e e d e a f d e e l i n g . Van het onderzoek op de te-

rechtzitting 172.

D e r d e a f d e e l i n g . Van de beraadslaging, het bewijs

en het vonnis 181.

V i e r d e a f d e e l i n g . (vervallen.) 188.

Vijfde a f d e e l i n g . Van de tenuitvoerlegging der

vonnissen 188.

ELFDE TITEL A. Van de summiere procedure, (nog niet in

werking) 191.

TWAALFDE TITEL. Van de rechtspleging in zaken van over- treding, welke tot de kennisneming van

de Landraden behooren 193.

E e r s t e a f d e e l i n g . Van het onderzoek op de te-

rechtzitting, de beraadslaging en het vonnis . . . . 193.

T w e e d e a f d e e l i n g . Van het hooger beroep . . 194.

D e r d e a f d e e l i n g . (vervallen.) 196.

V i e r d e a f d e e l i n g . Van de tenuitvoerlegging der

vonnissen 196.

DERTIENDE TITEL, (vervallen.) 196.

VEERTIENDE TITEL. Van de schorsing van de voorloopige aanhouding en van de voorloopige hechtenis, (nog niet in werking.) . . 197.

VIJFTIENDE TITEL. Van het vervallen, ophouden en te niet

gaan van vervolgingen en straffen . . 198.

ZESTIENDE TITEL. Gemengde bepalingen 200.

(12)

* •

(13)

biz. 42. In de noten *) en 2) staat „art. 3". Men leze daarvoor „art. 3. (1)".

„ 44. Op regel 4 van onderen staat het nootteeken ,,1)". Men leze daar- voor ,,2)".

„ 44. Op regel 3 van onderen staat „den aam". Men leze daarvoor „den naam"

„ 70. Op regel 9 van onderen staat „VIJFTIENDE TITEL". In den offi- cieelen tekst staat „VIJFTIENDE DEEL".

„ 87. Op regel U van boven staat „360 A". Men leze daarvoor „360 a".

„ 93. Op regel 6 van onderen staat „gitsgaders". Men leze daarvoor

„mitsgaders".

(14)

I

(15)

REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING.

(Afgekondigd bij Publicatie van 14 September 1847, St. no. 40, in werking getreden op 1 Mei 1848, gewijzigd en aangevuld bij St. 1871 nos. 40 en 131, 1873 no. 142, 1874 no. 200, 1876 no. 237, 1878 no. 333, 1879 n. 281, 1886 no. 213, 1889 no. 149, 1894 nos. 200, 225 jen 230, 1896 no. 78, 1898 no. 66, 18.99 nol 227, 1900 nos. 119 en 135, 1901 nos. 15 jo. no. 273, 124, 306, 319, 350 en 353, 1904 no. 295, 1905 no. 615, 1907 nos. 155, 433 jo. no. 504 en 455, 1908

no. 473, 1910 no. 142, 1911 no. 436 jo. no. 437, 1912 nos. 253, 278, 455 ,en 540, 1913 no. 217, 1914 nos. 200, 317, 414 en 641 jo. 1915 no. 146, 1915 no. 299, 1917 no. 497 jo. no. 645, 1918 nos. 284 jo. no. 536 en 790, 1919 nos. 10 jo. 1920 no. 498, 75 en 689 jo. 1920 nos. 9 en 325, 1920 nosl 123 en 286, 1921 nos. 2 jo. no. 294, 97 en 110.)

(16)
(17)

gaders voor de Residenten op Java en Madura, regtsprekende in zaken van overtreding tegen Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen.

P U B L I K A T I E .

VAN WEQE EN IN NAAM DES KONINGS.

De Minister van Staat,

Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië.

DE RAAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË GEHOORD;

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut!

doet te weten :

Dat hij, na het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch-Indië te hebben geraadpleegd, in voldoening aan de ppdragt, voorkomende in artikel 4 van 's Konings besluit van 16 Mei 1846 no. 1, om, in overeenstem- ming met de in artikel 1 van hetzelfde Koninklijk besluit vermelde en voor Nederlandsch-Indië vastgestelde, sedert bij Publikatie van 30 April 1847, (Stbl. no. 23) afgekondigde wettelijke verordeningen,

vast te stellen en gelijktijdig met dezelve in werking te brengen: een Reglement, van Strafvordering voor het Hoog-Geregtshof en de Raden van Justitie; en gelet hebbende op artikel 6 van gemeld Koninklijk besluit, 'krachtens het artikel welk de thans bestaande verordeningen omtrent de Strafvordering bij de Raden van Justitie en verdere regt- banken buiten Java en Madoera, bedoeld bij de artikelen 1 en 145 van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der Justitie, door den Gouverneur-Generaal geheel of ten deele, en zoo- lang hij zulks oorbaar acht, kunnen worden in stand gehouden.

Heeft goedgevonden en verstaan:

Art. 1. Vast te stellen bij besluit van heden no. 9: Een Reglement op de Strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch-Indië, mitsgaders voor de Resi- denten op Java en Madura, regtsprekende in zaken van over- treding tegen Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen, in voege als dit Reglement mits deze wordt afgekondigd, en wijders ter kennis gebracht van het algemeen, door deszelfs opneming op heden in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie. x).

1) Goedgekeurd en bekrachtigd 'bij Koninklijk besluit van 29 September 1849 no. 98, St. no. 63.

(18)

2

Art. 2. In overeenstemming met artikel 3 der Publikatie van 30 April 1847, (Stbl. no. 23), te bepalen, dat het in het vorige artikel vermelde Reglement van Strafvordering zal worden ingevoerd op den eersten Maart 1800 acht en veertig, en over zulks van verbin- dende kracht zijn met middernacht tusschen den laatsten Februari]

en den eersten Maart van dat jaar. 2) En opdat enz.

Gelast enz.

Gegeven te Bandong, den 14den September 1847.

J. J. ROCHUSSEN.

Ter ordonnantie van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië;

De Algemeene Secretaris, C. VISSCHER.

2) De inwerkingtreding van dit Reglement is bij St. 1847 no. 57 nader vastgesteld op 1 Mei 1848.

(19)

JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIË. i)

EERSTE TITEL.

VAN HET OPSPOREN DER MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN.

EERSTE AFDEELINO.

Van de ambtenaren belast met de opsporing der misdrijven en overtredingen.

Art. 1. De zorg voor de uitoefening der rechterlijke politie wordt opgedragen aan de Officieren van Justitie; zij zijn verplicht de bevelen na te komen, welke hun te dien aanzien door den Procureur-Generaal worden gegeven. (Ned. R.O. 4, 5; R.O. 54 v., 61, 108, 180 v.; Sv. 2 v., 6 v., 9; I. R. 1 v.)

2. 2) Met het opsporen der misdrijven en overtredingen zijn, vol- gens de onderscheidingen bij de wettelijke bepalingen gemaakt, de hierna volgende ambtenaren belast, elk voor zoo veel aangaat de uit- gestrektheid van het grondgebied voor hetwelk hij is aangesteld:

(A. B. 27; I. R. 1 v.; R. R. 31; Sv. 15, 25.)

1°. (St. 1920 no. 123 art. I, I.) De Controleurs voor de politie, en de ambtenaren en beambten der algemeene politie; (Sv. 3.) 2°. de Residenten en Assistent-Residenten; (Sv. 1, 20 v.; I. R. 75;

Bb. 810, 1706, 2165, 2547, 4327; Ov. 103.)

3°. (St. 1894 no. 225.) de ambtenaren van het Openbaar Minis- terie bij de Raden van Justitie en het Hoog-Gerechtshof; (Sv.

1, 6 v , 9 v , 15; I. R. 1; R. O. 54 v., 108.)

4°. alle beambten en andere personen, in zaken bij ' bijzondere wetten en wettige verordeningen aan hunne waakzaamheid toevertrouwd. (R. R. 61, 67, 87, 110, 116; K. 309, 317; Sv. 1, 3, 6v., 20 v., I. R. l v . ; Ov. 47, 83; B.W. 582, 587, 1017, 1565, 1788, 1946 v.; St. 1876 no. 136, 1881 no. 192, 1882 nos. 115, 1884 no. 42, 1895 no. 300 art. 230, 1908 no. 49, 409, 492 art.

18, 1909 no. 560 art. 31, 1910 nos. 149, 230, 1913 no. 442, 1915 no. 268 art. 9 enz.) s).

3. (St. 1920 no. 123, art. 1, IL) (1) De Controleurs voor de politie en de ambtenaren en beambten der algemeene politie staan, voorzoo- veel betreft het opsporen van strafbare feiten, onder het onmiddellijk gezag en toezicht van de Residenten en Assistent-Residenten.

(Sv. 2, 4 v.; I. R. 2, 3, 75; R. R. 67.)

1) Aldus volgens a r t . I l l , sub l e van St. 1914 no. 317.

Ingevolge art. I l l , A, 2 van St. 1901 no. 15 jo. St. 1901 no. 273 kan dit reglement worden aangehaald als ,,Reglement op de Strafvordering".

2) Zie hierbij St.'1914 no. 631 a r t . I l l jo. no. 632.

ß) Zie ook: St. 1865 no. 84 en St. 1914 no. 631 (Bevoegdheid tot in beslag neming, huiszoeking enz.)

St. 1915 nos. 302 en 543, jo. 339 ('Bepalingen ter voorkoming en bestrijding- van honds- dolheid.)

(20)

4

Ned. Sv (2) Zij zijn evenwel gehouden om, zonder de nadere bevelen

der laatstgenoemden af te wachten, aan eiken hun door den Officier van Justitie opgedragen last tot dienstverrichting te voldoen.

(3) Nochtans zal die Officier, wanneer zulks zonder nadeel voor de Justitie kan geschieden, de vordering van zoodanige dienstverrich- tingen steeds doen plaats hebben door tusschenkomst der betrokkene Residenten of Assistent-Residenten. (I. R. 75, 77.)

4. (1) (St. 1900 no. 135.) De vorenbedoelde ambtenaren en be- 20 v.

ambten van politie en hunne bedienden zijn verplicht om, bij ontdek^

king van misdrijven of politieovertredingen, proces-verbaal op te ma- ken van hunne bevinding; zij zullen daarin den aard en de omstandig- heden van het gepleegde feit, met vermelding van tijd en plaats, omschrijven en de door hen verzamelde bewijzen of aanwijzingen zoo nauwkeurig mogelijk opgeven.

(2) Zij moeten de aldus door hen opgemaakte processen-verbaal dadelijk aan den Officier van Justitie, of voor zoo ver zij onder het onmiddellijk toezicht staan van den Resident of Assistent-Resident, aan dezen overhandigen. (Sv. 3, 5, 8, 20 v., 381.)

5. Zij zijn wijders gehouden om gestelene en andere ten gevolge 42.

van misdrijf weggenomen goederen na te sporen, zonder zich even- wel tot dat einde in huizen of andere gebouwen en afgeslotene plaat- sen te mogen begeven. Indien zij vermoeden, dat zoodanige goederen aldaar geborgen zijn, zullen zij daarvan dadelijk kennis geven aan de bij het vorige artikel aangeduide autoriteit. (Sv. 3, 15, 24 v., 30, 91,

153, 170, 174, 225; St. 1865 no. 84.)

6. Elke gestelde macht, elk openbaar ambtenaar, die in de uitoe- 10.

fening van zijne bediening kennis bekomt 'van een misdrijf, zal ge- houden zijn daarvan dadelijk den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij den Raad van Justitie, binnen welks rechtsgebied het misdrijf begaan is, of waarin de beklaagde woont of mocht kunnen gevonden worden, bericht te geven, en aan dien ambtenaar in te zen- den alle de bescheiden, processen-verbaal en acten, die tot de zaak betrekkelijk zijn. (I. R. 3; A. B. 27; Sv. 2 v., 7, 9 v., 12, 22, 26, 257, 259; Bb. 2165, 2547; Not. 55.)

7. (1) Een ieder die getuige is geweest van eenen aanslag tegen H- de openbare rust of veiligheid, of tegen iemands leven of eigendom, zal desgelijks gehouden zijn daarvan dadelijk bericht te geven, hetzij aan den ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij den Raad van Justitie, binnen welks ressort de daad gepleegd is, hetzij aan dien bij den Raad van Justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont of kan worden gevonden, of aan een der Hulp-Officieren.

(2) De vorenstaande bepaling is niet toepasselijk op de personen bij artikel 145 vermeld. (Ned. Sr. 135 v.; Sv. '8 v., 12, 20, 22, 368; I. R. 6.)

8. (St. 1901 no. 15, art. HI, B, jo. no. 273.) (1) Ieder tegen wien 12, 13.

een strafbaar feit is gepleegd of die daarvan kennis draagt, is bevoegd ter zake eene klacht in te dienen of daarvan aangifte te doen bij een der ambtenaren, genoemd in artikel 2 met uitzondering van de in ten 1° genoemde bedienden. (St. 1901 no. 15, art. IV, jo. no. 273.)

(21)

Ned. Sv (2) De schriftelijke klachten en aangiften moeten worden onder-

teekend.

(3) De mondelinge klachten en aangiften zullen door den ambte- naar, die dezelve ontvangt, in geschrifte worden gesteld, en zoo door hem, als door den klager of aangever worden onderteekend, zoo deze kan schrijven.

(4) Indien de klager of aangever niet kan schrijven, zal daarvan melding worden gemaakt. l(Ned. Sr. 64 v.; Sv. 4, 7, 20, 22; I. R.

14, 66.)

TWEEDE AFDEELINQ.

Van de ambtenaren van het Openbaar Ministerie bij de Raden van Justitie en het Hoog-Gerechtshof.

9. (St. 1914 no. 317, art. Ill, 2».) (1) De Officieren van Justitie 23.

zijn ambtshalve belast met de nasporing en vervolging van alle mis- drijven en overtredingen, waarvan de kennisneming behoort aan de Raden van Justitie en de Landgerechten. (R. O. 54 v., 128, 129, 130; Sv. 12 v , 21, 23, 27 v., 44 v., 62 v., 66 v., 91 v., 177 v., 180 v.;

A. B. 27; L. 2; Bb. nos. 5115, 6273, 7447.) i)

(2) Door deze bepaling wordt geene inbreuk gemaakt op de wet- telijke voorschriften omtrent 's Lands middelen, pachten en dergelijke, waarbij de opsporing van deze of gene soort van misdrijven en over- tredingen aan andere beambten is opgedragen, (Sv. 2, sub 4, 5; St.

1865 no. 84, 1895 no. 300, art. 230, 1898 nos. 91, 278, 1899 no. 122, 1914 no. 222, art. 18 enz.)

10. (1) In zaken van overspel, hoon, laster of schennis van vrij- 23 64.

willige bewaargeving, zal het Openbaar Ministerie geene nasporing of vervolging kunnen doen, dan op klachte der beleedigde partij.

(Ned. Sr. 241, 245, 264, 269, 273, 281, 284, 316, 319, 324, 338, 348, 349 quater, 353, 420; Sv. 11; St. 1856 no. 74 art. 25, 1910 no. 406 art. 14, 1912 no. 600 art. 45 D. enz.)

(2) In die gevallen wordt, bij intrekking der klachte, zelfs de reeds aangevangene vervolging gestaakt, mits die intrekking vóór de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, geschiede en vergezeld ga van de betaling in handen van den Griffier, van het bedrag der bereids aangewende .kosten. '(R- O. 57; A. B. 23, 28, 30; B. W.

209, 268, 1340 v., 1372 v., 1378, 1694, 1699, 1701.)

11. De bepaling van het eerste lid van het vóórgaande artikel is 111, 112.

niet toepasselijk op hoon of laster jegens den Koning, de leden van het Koninklijk Huis, den Gouverneur-Generaal, of de openbare gestel- de machten gepleegd. (R. R. 1; G. 54; A. B. 23; Bb. 1512.)

12. (St. 1917 no. 497, art. 13, a, jo. no. 645.) (1) Tot de waarne- 24, ming der ambtsverrichtingen, in artikel 9 aan de Officieren van Jus-

titie opgedragen, zijn gelijkelijk gerechtigd:

1) Zie ook St. 1907 no. ,340.

(22)

e

Ned. Sv die bij den Raad van Justitie, binnen welks ressort het misdrijf

•of de overtreding is begaan:

die bij den Raad van Justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont;

die bij den Raad van Justitie, binnen welks ressort de beklaagde zal worden gevonden.

(2) In geval van gelijktijdige bemoeiing van onderscheidene Of- ficieren van Justitie, zal diegene hunner steeds met de vervolging der zaak belast blijven, die bij de vorenstaande rangschikking vroeger is geplaatst.^ (Sv. 2, sub 3», 4, 6, 9 v., 13, 18 v., 21; Rv. 870; I. R.

241; B. W. 17 v.)

13. (St. 1917 no. 497, art. 13, b, jo. no. 645.) Deze ambtsverrich- 26.

tingen zullen, in de gevallen van misdrijf buiten 's lands gepleegd, voor zoo verre hetzelve, hier te lande kan worden vervolgd, worden vervuld door de ambtenaren van het Openbaar Ministerie bij den Raad van Justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont, of bij den Raad van Justitie, binnen welks ressort hij zal worden gevonden, of den Raad van Justitie, binnen welks ressort hij zijn laatste bekende verblijf heeft gehad. (Sv. 9, 12.)

14. (1) In alle zaken welke, naar luid van het Reglement op de 294 v.

Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie, rauwelijks aan het Hoog-Gerechtshof zijn opgedragen, oefent de Procureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof dezelfde functiën uit, waarmede, volgens arti- kel 9, de Officieren van Justitie zijn bekleed. (R. O. 54, 165;

Sv. 247.)

(2) De laatstgenoemden zijn evenwel verplicht om, ook in dus- 295.

danige zaken, de klachten en aangiften te ontvangen, en die onver- wijld, met de daartoe betrekkelijke stukken en narichten, aan den Procureur-Generaal te doen geworden. (R. O. 165; .Sv. 16, 247 v.)

15. De ambtenaren van het Openbaar Ministerie en de Hulp-Offi- 27.

eieren hebben het recht om, in de uitoefening van hunne ambtsver- richtingen, de openbare burgerlijke, of de gewapende macht onmid- dellijk in te roepen. (Ned. Sr. 184, 357, 358, 446; Sv. 2, 9 v., 20, 75, 87, 339.)

16. (1) De Officieren van Justitie zijn gehouden om, zoodra mis- 28.

drijven tot hunne kennis komen, den Procureur-Generaal bij het Hoog- Gerechtshof daarvan bericht te geven.

(2) Onverminderd hunne verplichting om dadelijk werkzaam te zijn, moeten zij de voorschriften opvolgen, die deze hun, tot het doen van onderzoek of vervolging, zal geven, (R. O. 57; Sv. 111.)

17. Zij zullen zorg dragen voor de verzending, de beteekening en 28, 30.

de uitvoering der bevelschriften, die door den rechter in het beleid der zaak worden gegeven. (Sv. 18, 22, 46, 62, 67, 77, 111; R. O 51 56, 180.)

18. Wanneer een Officier van Justitie door klachte of aangifte, of 31.

op eenige andere wijze is onderricht, dat in zijn ressort een misdrijf is gepleegd, of dat iemand, die vermoed wordt daaraan schuldig te

(23)

zijn, zich binnen hetzelve bevindt, zal hij verplicht zijn, naar omstan- digheden, aanvankelijk alle narichten in te winnen, welke dienstig kunnen zijn om over de zaak licht te verspreiden. x) R. O. 57;

A. B. 27; Sv. 2 v., 6 v., 9, 14, 16, 20, 22 v., 25 v., 31 v.) 18a. 2)

19. (St. 1914 no. 317, art. Ill, 3°.) Wanneer de Officier van Justitie oordeelt dat de zaak behoort tot de kennisneming van den Raad van Justitie, zal hij, ingeval daartoe termen bestaan, de stukken aan den Rechter-Commissaris doen ioekomen, met zoodanige requisitoiren als hij zal geraden achten. (Sv. 27, 39, 44 v., 66.)

19bis. (St. 1914 no. 317, art. HI, 4°.) Wanneer de Officier van Justitie van oordeel is dat de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van het Landgerecht, handelt hij als bij de des- betreffende bepalingen van het Landgerecht-Reglement is voorge- schreven. 2) (L. 2v.; R. O. 116.)

DERDE AFDEEL1NQ.

Van de Hulp-Officieren.

20. (St. 1894 no. 230.) (1) De Hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur, zullen in hoedanigheid van Hulp-Officieren op denzelfden voet als de Officieren van Justitie, de klachten of aangiften ontvangen van de misdrijven en overtredingen, waarvan de kennisne- ming behoort aan de Raden van Justitie en de Landgerechten, ge- pleegd in de plaatsen, over welke zij gesteld zijn. (Sv. 2, sub 2, 4 v., 7 v., 18, 21 v., 26, 31, 38, 86, 93; St. 1865 no. 84; Bb.

2165, 2547, 4327, 5115, 6273, 7447; L. 27, 41.)

(2) De ambtsverriciiting in de vorige alinea aan de Hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur opgedragen, wordt mede uit- geoefend door de Assistent-Residenten voor de politie, en zulks met opzicht tot de misdrijven en overtredingen, gepleegd in de afdeeling, waartoe de hoofdplaats behoort 3) .

1) '/Ac omtrent zijne bevoegdheid tot huiszoeking bij overtredingen op het stuk van 's Lands middelen en pachten St. 1865 No. 84.

2) Dit artikel, ingelascht bij Staatsblad 1914 no. 689 art. I, a, jo. Staatsblad 1920 nos.

9 en 325, blijkens St no in werking tredend op luidt:

(1) Wanneer het een misdrijf geldt, waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, is de Officier van Justitie bevoegd, om tegen den verdachte, indien genoegzame aanwijzing van diens schuld bestaat, een bevel van voorloopige aanhouding uit te vaardigen, met aanwijzing van de plaats, waar de verdachte in bewaring zal worden gesteld.

(2) Dit bevel blijft voor ten hoogste tien dagen van kracht.

(3) Op de vordering van den Officier van Justitie is de Raad van Justitie in raad- kamer bevoegd, om het bevel eenmaal te verlengen voor een tijd door den Raad te be- palen, maar in geen geval voor langer dan tien dagen.

U) De Officier van Justitie is te allen tijde bevoegd tot opheffing van het bevel.

(5) Het. bevel vervalt door het verstrijken van de in het tweede en derde lid genoemde termijnen, zoomede indien binnen die termijnen een bevel van voorloopige hechtenis wordt uitgevaardigd.

(6) De bevelen van voorloopige aanhouding, hier en elders in dit Reglement bedoeld, moeten met overgave van een afschrift aan den verdachte worden beteekend.

3) Volgens artikel 2 van St. 1894 no. 230, gew. bij St. 1912 no. 514, is hetgeen bij artikel 1 van dit besluit is voorgeschreven nopens de Hoofden van gewestelijk en van plaatselijk bestuur, voor zooveel betreft de Hoofden van plaatselijk bestuur in de bezit>

tingen buiten J a v a en Madoera, slechts van toepassing op de zoodanigen, die den r a n g bekleeden van Assistent-Resident of Controleur bij het Binnenlandsch Bestuur of Civiel Gezaghebber.

(24)

8

Ned. Sv.

21. In geval van gelijktijdige bemoeiing van de Officieren van 35.

Justitie en van de Hulp-Officieren, zullen laatstgemelden zich van alle verdere bemoeiing onthouden en dezelve aan den Officier van Justitie overlaten, ten ware deze hen mocht uitnoodigen in de door hen aan- gevangene verrichtingen voort te gaan, of hem behulpzaam te zijn.

(Sv. 9, 12 v., 14, 23, 38.)

22. (1) De Hulp-Officieren zullen de aangiften, de processen- 36.

verbaal en andere door hen opgemaakte acten, onverwijld inzenden aan den Officier van justitie, welke gehouden zal zijn daarmede te handelen, zoo als in „artikel" *) 18 en 19 is gezegd.

(2) De processen-verbaal zullen zijn gedagteekend, en zooveel mogelijk inhouden den aard en de omstandigheden van het feit, den tijd wanneer en de plaats waar hetzelve is begaan, mitsgaders de bewijzen of aanwijzingen ten laste van den vermoedelijk schuldige.

(Sv. 8, 20, 26, 38, 371, 381, 386 v.)

23. De Hulp-Officieren zijn gehouden om, op de aanvrage van den 38.

Officier van Justitie, alle narichten te geven en onderzoek te bewerk- stelligen, ter zake van misdrijven en overtredingen, met welker ver- volging deze ambtenaren belast zijn (Sv. 1 v., 9, 20; St. 1865 no. 84.)

DERDE AFDEELINO a.

( Vervallen) (St. 1914 no. 317, art. Ill, 6°).

VIERDE AFDEELINO.

Van ontdekking op fleeter daad.

24. Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer het misdrijf 40.

of de overtreding, terwijl men die pleegt, of terstond nadat die ge- pleegd zijn, ontdekt worden, of wanneer iemand terstond daarna als dader door het openbaar gerucht wordt vervolgd, of bij hem goede- ren, wapenen, werktuigen of papieren worden gevonden, welke aan- duiden, dat hij dader of medeplichtige is. (Sv. 25 v., 66, 250;

I. R. 5; St. 1889 no. 175; Bb. 3808; I. R. 5.)

25. Bij ontdekking van een misdrijf of eene overtreding op heeter 39.

daad, zullen de ambtenaren bij artikel 2 vermeld, verplicht zijn on- middellijk alles aan te wenden wat dienstig kan zijn, om het feit tot klaarheid te brengen. (Sv. 18, 21, 24, 26 v., 250; I. R. 4.)

26. (1) In geval van misdrijf of overtreding op heeter daad ont- 41.

dekt, is elk dienaar van de openbare macht verplicht, en een iegelijk bevoegd den verdachte aan te houden en voor een der ambtenaren van het Openbaar Ministerie of een der Hulp-Officieren te brengen.

(2) In de gevallen waarin, volgens het bepaalde bij artikel 62, in verband met artikel 71, geene voorloopige aanhouding is toegelaten, zal de ambtenaar van het Openbaar Ministerie, of deszelfs Hulp- Officier, proces-verbaal opmaken, en den aangehoudene dadelijk in vrijheid stellen.

1) Lees: „de artikelen".

2) Dezo alinea luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I, a, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325 blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt :

(2) Geldt het een feit, waarvoor geen voorloopige hechtenis is toegelaten, dan zal de ambtenaar van het Openbaar Ministerie of diens Hulp-Officier proces-verbaal opmaken e-n den verdachte dadelijk in vrijheid stellen.

(25)

(3) Wanneer er grond is tot voorloopige aanhouding, en de ver- dachte door eenen bijzonderen persoon voor eenen Hulp-Officier is gebracht of onmiddellijk door dezen is gevat geworden, zal de aan- gehoudene dadelijk, met de in beslag genomene goederen, wapenen, werktuigen of papieren, worden overgeleverd aan den Officier van Justitie, die daarna zal handelen, zoo als bij „artikel" i) 39 en 40 is voorgeschreven. (R. R. 85; Sv. 2, 6, 12 v., 18, 20 v, 24 v., 27, 29, 62, 65, 66, 67, 71, 259; LR. 4, 12, 76; St. 1889 no. 175.)

27. (1) Bij ontdekking van misdrijf op heeter daad, zal de Offi- cier 'van Justitie handelen'; zoodanig als bij dit en bij de volgende artikelen, tot en met artikel 40, is voorgeschreven.

(2) Hij zal zich, indien zulks noodig is, onverwijld begeven naar de plaats alwaar de daad gepleegd is, om aldaar de vereischte pro- cessen-verbaal op te maken, ten einde te doen blijken van het bestaan des misdrijfs, den staat van deszelfs voorwerp en de gesteldheid der plaats en om de verklaringen in te winnen dergenen, die tegenwoor- dig mochten zijn geweest, of van de buren, huisgenooten of anderen, die men vermoeden kan in staat te zijn ophelderingen of nancnten nopens het feit te geven, welke allen hunne verklaringen zullen moe- ten teekenen, zullende, indien zij zulks niet kunnen of willen doen, daarvan melding moeten worden gemaakt. (Sv. 8 v., 21, 24, 28, 31 v., 38, 250; St. 1865 no. 84.)

28 (1) De Officier van Justitie mag bevelen, dat niemand, wie het ook zij, het huis verlate of zich van de plaats verwijdere, zoo lang het onderzoek aldaar niet is afgeloopen.

(2) De overtreders van zoodanig bevel zullen gevat en tot na het sluiten van het proces-verbaal aangehouden kunnen worden;

zij zullen daarenboven door den bevoegden rechter tot eene gevan- genisstraf kunnen worden veroordeeld, den tijd van tien dagen niet te boven gaande. (Ned. Sr. 184; Sv. 27, 38.)

29. 2) (1) (St. 1914 no. 641, art. I, a, jo. St. 1915 no. 146, art.

IV ) Hij zal in de gevallen van ontdekking op heeter daad, mogen bevelen, dat de vermoedelijk schuldigen in verzekering genomen en vóór hem gebracht worden; na derzelver verhoor, zal hij tegen hen, indien het misdrijf in de bepalingen valt van het tweede lid van artikel 71, en er genoegzame aanwijzingen van hunne schuld aan- wezig zijn, een bevel van voorloopige aanhouding mogen uitvaar- digen, waarbij de tot die uitvaardiging bestaande redenen en de plaats', alwaar de aangehoudene zal worden in verzekering gebracht, moeten worden aangeduid.

(2) De bevelen van voorloopige aanhouding, hier en elders in dit Reglement bedoeld, moeten, met overgave van afschrift, aan den beklaagde worden beteekend (R. R. 85; Sv. 24, 26 v., 38, 40, 62, 66, 73, 77, 80, 85, 88, 107, 257, 361, 423.)

30. Hij zal in beslag nemen de wapenen en werktuigen, welke blijken of schijnen tot het plegen van het misdrijf gediend te hebben

1) Lees: ,,de artikelen". . rtl , , , , , ~<.~

2) Dit artikel komt insevolse Staatsblad 1919 no. 689. art. I, c. jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

t e vervallen.

(26)

10

Ned. Sv.

v

49.

of daartoe bestemd te zijn geweest, gelijk ook alle andere voorwer- pen, welke als stukken van overtuiging kunnen dienen (Sv 24 31 v., 153, 170, 174, 225, 387; I. R. 15, 307.)

31. !) (1) Indien de aard van het misdrijf zoodanig is, dat het 47.

bewijs waarschijnlijk kan worden verkregen uit de papieren of an- dere stukken en zaken in het bezit van den verdachte, zal de Officier van Justitie, vergezeld van den Resident, of van een door dezen daar- toe aan te wijzen Europeesch' beambte, zich terstond naar de woning van den verdachte begeven, om aldaar al datgene op te sporen wat dienstig kan zijn om de waarheid aan het licht te brengen.

(2) Hij zal daarvan proces-verbaal opmaken, en de opgespoorde voorwerpen, voor zoo ver die tot overtuiging kunnen dienen, in zijne bewaring nemen.

(3) Het proces-verbaal zal mede door den Resident, of door den beambte, die dezen vervangt, worden onderteekend (Sv 18 27 32, 34, 38 v., 91 v., 94 v., 371; St. 1909 no. 560, art. 31.)

32. 2) Het bij het vorige artikel bedoelde onderzoek zal mogen 48.

plaats hebben, zoo wel in de woning van den verdachte, als in her- bergen, koffiehuizen en andere openbare plaatsen. (Sv. 34, 91; St 1865 no. 84.)

33. (1) De door den Officier van Justitie in beslag genomene voorwerpen zullen besloten en verzegeld worden in ecnen omslag, waarop door hem gesteld zal worden de aanteekening van den dag waarop zij in beslag zijn genomen.

(2) Wanneer die voorwerpen niet geschikt zijn om in eenen om- slag te worden gesloten, zal hij aan dezelve met zijn zegel eene strook papier vasthechten, op welke de bovengemelde'aanteekening door hem zal gesteld en onderteekend zijn. (Sv. 27, 30, 34, 38 v., 95.)

1) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. «8», art. I. d, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op.. '

als volst:

(1) Bij dringende noodzakelijkheid is de Officier van Justitie bevoegd om. in geval .-an ontdekking op heeter daad van een misdrijf, zoomede indien het een feit betreft, waarvoor voorlcopige hechtenis is toegegelaten, vergezeld van den Resident of van een door dezen daartoe aan te wijzen beambte huiszoeking te doen: op het erf. waar de ver- dachte woont of verblijft, en in al wat daarop staat : op elke andere plaats, waar de verdachte woont of verblijft : ter plaatse, waar het feit is gepleegd of sporen heeft ach- tergelaten : m herbergen, koffiehuizen en openbare plaatsen.

(2) Van de huiszoeking wordt onverwijld een proces-verbaal opgemaakt, dat door den opsporenden ambtenaar en door den hem vergezellenden persoon wordt onderteekend

* • ,l n b e s l as genomen goederen, voor zooverre die tot overtuiging kunnen dienen' zuflen m bewaring worden genomen. u m m menen, n o s ' 9 "en r ? -k1 l ' a * ' ' c f ' T ' S f ,S t a a t s b I a d 1 9 1 9 ""• 68» art. I. e, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 32o, blijkens Staatsblad no in werking tredend on

als volgt : '

„ e l a a n " rih„n w ü ? T \h e t o n d C T*o e k £ * VTd e i t' W O r d t tot e e n e huiszoeking niet over.

S ™ ™ £ n W Ä A bewoner of, indien deze afwezig is, een zijner aanwezige huis- genooten, is gehoord en vruchteloos tot vrijwillige afgifte uitgenoodigd is. Alleen bij dringende noodzakelijkheid kan eene huiszoeking worden gehouden tusschen zonsonder- gang en zonsopgang. De bewoner, of, indien deze afwezig is. een zijner aanwezige huis- genooten zal m de gelegenheid worden gesteld den opsporenden ambtenaar bij zijn onderzoek te vergezellen Voor zoover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, stelt de opsporende ambtenaar den bewoner, of. indien deze afwezig is. een zijner aanwezige huisgenooten, m de gelegenheid zich omtrent de in beslag genomen voorwer-

™ M- 7r k'a i'e n' D e verdachte is bevoegd tijdens een huiszoeking in persoon of bij ge- machtigde tegenwoordig te zun. De in dit artikel aan den bewoner, of, indien deV^e afwezig is, aan een zijner aanwezige huisgenooten, toegekende bevoegdheden komen ook toe aan den verdachte of diens gemachtigde, indien deze tegenwoordig zijn

(27)

39. (St. 1917 no. 497, art. 13, e, jo. no. 645.) De processen- verbaal, acten, stukken en instrumenten, ingevolge de vóórgaande

1) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689 jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en S25, blijkens Staatsblad no in werking tredend op als volgt:

Huiszoeking bij personen, die uit hoofde van hunnen stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, vindt tenzij met hunne toestemming alleen plaats, voor zoover zij zonder schending van hun stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden en strekt zich niet uit tot andere geschriften, dan die, welke het voorwerp van het straf- bare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.

2) Lees: ,,de artikelen". - '

Ned. Sv.

34 n De werkzaamheden, in de drie vóórgaande artikelen om- 50.

schreven zullen geschieden in bijwezen van den verdachte, in geval deze vóór het verrichten derzelve is gevat geworden, de voorwerpen zullen hem worden vóórgehouden, met aanmaning om zich daarover te verklaren en dezelve te waarmerken, zoo daartoe termen zijn; in- geval de verdachte dit laatste niet mocht kunnen of willen doen, zal daarvan in het proces-verbaal melding worden gemaakt. (Sv. 27, 3U, 34, 38 v., 95.)

35 De Officier van Justitie zal, indien zulks noodig is zich doen 51.

vergezellen van één of twee personen, die voorondersteld kunnen S e n door hunne kunst of hun beroep in staat te zun om den aard en de omstandigheden van het misdrijf wel te beoordeelen. (Sv. 27, 31 v., 37 v., 382; Bb. 684.)

36 (1) In geval van eenen geweldigen dood, of van eenen dood 51.

waarvan de oorzaak verdacht is, gelijk mede bij zware verwondingen poging tot vergiftiging en andere aanslagen op iemands leven, zal hij zich doen vergezellen van een of twee genees- of heelmeesters, die verslag zullen geven aangaande de oorzaken van den dood of van de wonden, en den staat van het lijk of van het lichaam van den be-

lee(d2)gd De^pefsonln, welke in de gevallen van dit en het vóórgaande 52.

artikel opgeroepen zijn, zullen in handen van den Officier van Justitie den eed afleggen, dat zij hem naar hun geweten zullen verslag geven.

(A. B. 14; Sv. 18, 27, '31 v., 35, 37 v., 83, 382; Bb. 684.)

37 (St. 1917 no. 497, art. 13, d, jo. no. 645.) leder, die als deskun- 52.

dige genees- of heelmeester daartoe wordt opgeroepen, is verplicht zijne diensten aan de Justitie te leenen. (Sv. 83.)

38 (1) (St 1909 no. 473.) Wanneer in de gevallen, bij „artikel" 2) 27 en volgende vermeld, het daarbij bevolen onderzoek , moet plaatshebben buiten de afdeeling, binnen welke de Raad van Jus- titie gevestigd is, zal de betrokkene Hulp-Officief zulks dadelijk ter kennis brengen van den Officier van Justitie; doch, in afwachting van diens komst of schriftelijke onderrichtingen, bevoegd en ver- plicht zijn om dat alles te verrichten, wat de Officier van Justitie, indien hij tegenwoordig ware, volgens de bepalingen van deze afdeeling zoude mogen en moeten doen. (Sv. 20 v., 25 v.)

(2) De Hulp-Officier zal vervolgens alle de stukken en in beslag genomen voorwerpen, benevens den beklaagde, wanneer hij tegen dezen een bevel van voorloopige aanhouding heeft uitgevaar- digd, binnen den kortst mogelijken tijd, aan den Officier van Justitie moeten opzenden., (Sv. 20 v., 22, 26, 73.)

53.

(28)

12

artikelen opgemaakt of in beslag genomen, zullen onverwijld dooi- den Officier van Justitie, met de requisitoiren, welke hij ten dienste der Justitie noodzakelijk zal achten, , overeenkomstig het vastgestelde bij artikel 19, aan den Rechter-Commissaris worden ingediend „of, overeenkomstig het vastgestelde bij artikel 19bis, in behandeling genomen." i) (Sv. 26 v., 30, 184, 228, 250; L. R. 2.)

40. 2) (1) (St. 1914 no. 260 art. I, a, jo. no. 641, art. I, b. jo. St.

1915 no. 146, art. IV.) Het bevel van voorloopige aanhouding indien dit bij ontdekking op heeterdaad mocht zijn uitgevaardigd, blijft slechts van ikracht gedurende tien dagen nadat de verdachte in de bij het bevel aangewezen gevangenis is opgenomen.

(2) (St. 1912 no. 455, art. I, a.) Op de vordering van den Offi- cier van Justitie kan de Raad van Justitie in raadkamer, alvorens rechtsingang te verleenen, in de gevallen in het tweede lid van artikel 71 vermeld bij eene met redenen omkleede beschikking het bevel éénmaal verlengen voor een tijd door den Raad te bepalen, maar in geen geval voor langer dan tien dagen.

(3) (St. 1912 no. 455, art. I, a, jo. St. 1914 no. 260, art. I> b.) Is niet binnen den in het eerste lid bedoelden termijn hetzij de verlen- ging toegestaan, hetzij gevangenneming of gevangenhouding over- eenkomstigartikel 71 bevolen of, in geval van verlenging, niet binnen den gestelden termijn gevangenneming of gevangenhouding bevolen, of, in geval van verlenging, niet binnen den gestelden termijn gevangenneming of gevangenhouding bevolen, dan zal de aangehou- dene van rechtswege en zonder eenigen vorm van geding in vrijheid worden gesteld, tenzij hij om andere redenen in hechtenis zoude behooren te blijven. (R.R. 85; Sv. 26 v., 29, 38, 62, 66, 77, 85, 363.)

TWEEDE TITEL.

VAN DEN RECHTER-COMMISSARIS EN VAN DE VOORLOOPIGE INFORMATIËN.

41. De President van het Hoog-Gerechtshof benoemt bij eiken Raad van Justitie, één der Leden tot Rechter-Commissaris, belast met de instructie der strafzaken. (Sv. 19, 39, 42 v., 64,'97, 127, 249 v., 275, 366.)

42. (1) De Rechters-Commissarissen worden voor den tijd van twee jaren aangesteld.

(2) Echter zal de instructie eener zaak worden voortgezet en ten einde gebracht door dengene, die dezelve heeft begonnen.

(3) De Rechters-Commissarissen zijn steeds weder benoembaar.

1) Voor gebiedsdeelen, niet bchoorende tot het rechtsgebied van een Landgerecht worden ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, a r t . 13, e, jo. no. 645 de tusschen aanha- lingsteekens geplaatste woorden vervangen -door de woorden: „tenzij de Officier van Justitie van oordeel is, dat het misdrijf tot de kennisneming van een Residentiegerecht behoort, in welk geval hij een en ander met de noodige voorschriften aan den betrok- ken ambtenaar van het Openbaar Ministerie doet toekomen.

2) Dit. artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt :

Indien een bevel tot voorloopige aanhouding door den Hulp-Officier is uitgevaardigd, is deze mede tot opheffing daarvan bevoegd, doch alleen met toestemming van den Officier van Justitie.

(29)

Ned. Sv.

43 (1) Indien de Rechter-Commissaris door ziekte of andere wettige beletselen wordt verhinderd, zal de Voorzitter van den Raad van Justitie eenen anderen tot de tijdelijke waarneming van de dienst benoemen. . . , .

(2) Eene gelijke tijdelijke voorziening zal plaats nebben in geval de Rechter-Commissaris mocht komen te overlijden: (Sv. 41,

(3) (St 1878 no. 333.) De Voorzitter van den Raad van Justitie zal daarenboven tijdelijk eenen tweeden Rechter-Commissaris kun- nen benoemen, indien net belang van de dienst zulks dringend vordert. (St. 1878 no. 191 jo. no. 332.)

44 (1) De Rechter-Commissaris kan geene voorloopige infor- 59.

matiën inwinnen zonder requisitoir van het Openbaar Ministerie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19.

(2) Indien de Rechter-Commissaris verklaart, dat er geene ter- men tot het inwinnen van informatiën bestaan, zal de Officier van

Justitie de verklaring van dien ambtenaar ter kennis brengen van den Raad, ten einde daaromtrent door dezen, buiten tegenwoordig- heid van den Rechter-Commissaris, worde beslist.

(3) In geval de Raad beslist, dat de zaak behoort te worden vervolgd, zal dezelve daartoe eenen anderen Rechter-Commissaris

kunnen benoemen. . (4) Indien de Raad beslist, dat er geene termen tot het inwinnen

van gerechtelijke informatiën bestaan, kan de Officier van Justitie tegen die uitspraak verzet doen, op de wijze bij artikel 72 omschreven.

(Sv. 19, 39, 43, 45 v., 65 v., 69, 74, 98.)

45. (1) De Rechter-Commissaris moet bij alle zijne ambtsver- 60.

richtingen, door den Griffier of eenen Substituut-Griffier, of wel, bij volstrekte verhindering van deze, door eenen beëedigden klerk der Griffie worden bijgestaan.

(2) De Officier van justitie kan bij de verhooren tegenwoordig zijn.

"(3) Zoo dikwijls de Officier van Justitie bij de verhooren tegen- woordig is, wordt daarvan bij het proces-verbaal melding gemaakt.

.Hij heeft, ook wanneer hij niet tegenwoordig is, de bevoegdheid om aan den Rechter-Commissaris de vragen, die hij verlangt gedaan te worden, op te geven, waarop de Rechter-Commissaris naar bevind van zaken zal beschikken.

(4) De Rechter-Commissaris is verplicht, telken reize, de ver- hooren en ingewonnen informatiën aan den Officier van Justitie, op diens verlangen, mede te deeien, ten einde dezen in staat te stellen de vereischte requisitoiren te doen. (Sv. 19, 27, 44, 47 v., 56, 58 v., 62, 66, 82, 84, 93, 97 v., 259.)

46. (St. 1911 no. 436, art. I, a, jo. no. 437.) (1) De Rechter- Commissaris zal de dagvaarding bevelen van de personen, die hem als getuigen door het Openbaar Ministerie zijn opgegeven.

(2) Hij kan insgelijks doen oproepen den verdachte en de getui- gen, die door dezen zijn aangeduid, of die hij ambtshalve vermeent te moeten hooren.

(3) Bij zijn proces-verbaal wordt melding gemaakt van alle de door den verdachte als getuigen opgegeven personen, om het even

61.

(30)

14

Ned. Sv.

of de Rechter-Commissaris die al of niet heeft laten oproepen. (Sv 16 v., 41, 51, 57 v., 60, 131, 241, 413 v., 422 v., R.v. 1.)

47. De getuigen zullen door den Rechter-Commissaris ieder 62.

afzonderlijk worden gehoord; hij kan dezelve echter met elkander confronteeren. (Sv. 45, 81, 84, 132, 139, 156 v., 375 v., 378, 413 v.)

48. (1) De bepalingen vervat in „artikel" x) 139, 145, 146, 147, 63,66.

148 en 149, voor zoo ver die betrekking hebben tot de aan eiken getuige te richten algemeene vragen, derzelver beëediging, de rede- nen van verschooning en de personen, die niet tot het afleggen van getuigenis mogen worden toegelaten, zijn toepasselijk op het onder- zoek van den Rechter-Commissaris; met dien verstande, dat de bij

„artikel" x) 145 en 147 vermelde personen in geen geval door den Rechter-Commissaris onder eede zullen worden gehoord. (Sv. 146.) (2) De Rechter-Commissaris zal den eed, mitsgaders alle de vragen en de antwoorden der getuigen, door den Griffier behoorlijk in geschrift doen stellen. (Sv. 7, 36 v., 45, 49 v., 55, 58, 61, 81, 132, 139, 156., 375 v., 379, 413; B. W. 290 v., 295, 1909 v.; Rv.

177 v., 184 v.; LR. 249, 256, 275 v., 289, 293.)

49. Het alzoo in geschrift gestelde zal onderteekend worden door 64.

den Rechter-Commissaris, den Griffier en de getuigen nadat hetzelve zal zijn voorgelezen, en laatstgenoemde verklaard hebben daarbij te volharden. In geval de getuigen niet teekenen kunnen of willen, moet daarvan melding worden gemaakt. (Sv. 45, 48, 50, 81, 141, 380 v., 421; Rv. 209.)

50. (1) Tusschen de regels zal niet mogen worden inge- 65.

schreven.

(2) De doorschrappingen en de verwijzingen zullen door den Rechter-Commissaris, den Griffier en de getuigen moeten worden goedgekeurd en onderteekend; het tusschen de regels ingeschrevene, mitsgaders de niet goedgekeurde doorhalingen en verwijzingen, zijn nietig en van onwaarde. (Sv. 45, 48, 421; Nol 26, 32 v.)

51. (St. 1911 no. 436, art. I, a, jo. no. 437). (1) Een ieder die 66, 67.

gedagvaard is om getuigenis der waarheid te geven, is gehouden voor den Rechter-Commissaris te verschijnen, en getuigenis af te leggen. (W. v. S. 216, 224, 522; Sv. 81, 133 v.)

(2) 2) Indien de getuige niet verschijnt, za! hij, op de vordering van het Openbaar Ministerie, zonder verderen vorm van geding, verwijl of hooger beroep, door den Rechter-Commissaris worden verwezen in eene geldboete, de som van vijftig gulden niet te boven gaande. (Sv. 63.)

(3) De Rechter-Commissaris zal voorts tegen den getuige ver- leenen eene tweede dagvaarding, en kan daarbij voegen een bevel van medebrenging, of dit naderhand verleenen. (Sv. 46, 48, 52, 55 v., 58, 60, 81, 134, 145 v., 149, 375v.; B.W. 1909, Rv. 184.)

(4) Bij niet-verschijning van den verdachte zal deze daartoe door geene dwangmiddelen kunnen worden verplicht. (Sv. 51, 75, 81, 107, 133 v., I. R. 40.)

1) Lees: „de artikelen".

2) Deze alinea is vervallen ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, art. 3 (1), sub e, jo. no. 645.)

(31)

Ned. Sv 52. (vervallen.) (St. 1917, no. 497, art. 13, f, jo. no. 645.)

53. (1) Indien de getuige, op de eerste of tweede dagvaarding 68.

verschenen, of voor den Rechter-Commissaris gebracht zijnde, zon- der v/ettige redenen weigert getuigenis der waarheid af te 'leggen, kan de Raad van justitie, op verslag van den Rechter-Commissaris, na verhoor of behoorlijke oproeping van den getuige en op con- clusie van het Openbaar Ministerie, bevelen, dat de getuige in gijzeling worde gebracht en /gehouden, totdat hij aan zijne ver- plichting zal hebben voldaan. (Rv. 186, 580.)

(2) (St. 1872 no. 131.) Het vonnis van den Raad van Justitie is vatbaar voor revisie aan het Hoog-Gerechtshof; het wordt inmid- dels bij voorraad ten uitvoer gelegd. Ingeval revisie wordt ver-

langd, wordt het vonnis onverwijld aan het Hoog-Gerechtshof opgezonden. (Sv. 46, 48, 51 v., 54, 60, 81, 136v., 282v.; B. W.

1909; Rv. 186.)

54. (St. 1872 no. 131.) (1) Na den afloop der instructie zal de weigerachtige getuige, indien de zaak, waarin - zijne getuigenis gevorderd werd, niet naar de terechtzitting wtordt verwezen, uit de gijzeling worden ontslagen, doch desniettemin, na verhoor of be- hoorlijke oproeping, en op de conclusie van het Openbaar Ministerie, door den Raad van justitie, ter zake zijner onwilligheid, kunnen worden veroordeeld tot de straf van gevangenis, den tijd van één jaar niet te boven gaande. (Sv. 53; W. v. S. 522.) l)

(2) (vervallen.') (St. 1817 no. 497, art. 13, f, jo. no. 645.)

55. Wanneer een getuige schadeloosstelling vraagt, zal dezelve 70.

door den Rechter-Commissaris, volgens de daarvan bestaande of later vast te stellen tarieven, wonden begroot, op vertooning van de acte van dagvaarding. (Sv. 46, 51, 81, 134, 144; Rv. 185 v., I. R. 431; L. 87; St. 1884 no. 142 en 143.)

56. (St. 1911 no. 436, art. 1, c, jo. 437.) Wanneer een getuige 71.

of verdachte door verklaringen van eenen genees- of heelmeester doet blijken, dat hij buiten staat is op de hem gedane dagvaar- ding te verschijnen, zal de Rechter-Commissaris zich te zijner wo- ning begeven. (Sv. 45, 57, 81; Rv. 190; W. v. S. 267, 268.)

57. (St. 1904 no. 295, I, jo. St. 1911 no. 436, art. I, d, jo. no. 437.) 72.

Indien een getuige of verdachte woonachtig is of verblijf houdt op meer dan vijftien palen afstands van de; plaats, waar de Raad van Justitie is gevestigd, kan de Rechter-Commissaris den Resident opdragen dien getuige of verdachte te hooren. De Resident is evenwel bevoegd om in geval van persoonlijke verhindering of wan- neer de te hooren persoon woont of verblijf houdt op verren afstand van de hoofdplaats der Residentie, de vereischte verhooren te doen houden door den Secretaris der Residentie of door het Hoofd van plaatselijk bestuur der wioon- of verblijfplaats van den getuige of verdachte (R.O. 33; Sv. 20., 58, 61, 74, 75, 76, 77, 81, 295;

I. R. 146; Rv. 190.)

1) Deze Strafbepaling is vervallen door Staatsblad 1917 no. 497, artikel 3 .(1) sub

•ö, jo, no. 645).

(32)

16

58. (St. 1904 no. 295, I|, jo. St. 1911 no. 436, art. I, e, jo. no.

437.) Zoo dikwijls getuigen of verdachten moeten gehoord wor- den, welke woonachtig zijn of verblijf houden in het ressort van eenen anderen Raad van Justitie zal — wat betreft de getuigen en kan dit geraden oordeelende — wat betreft de verdachten •—

de Rechter-Commissaris de ontworpen vraagartikelen overzenden aan den Rechter-Commissaris bij den Raad van justitie, binnen welks ressort die getuigen of verdachten woonachtig zijn of verblijf houden, ten einde hen op of naar aanleiding van die vraagartikelen te hooren of, overeenkomstig het bepaalde bij het vorige artikel, te doen hooren. (Sv. 45, 48v., 57, 59v., 61, 81; R. O. 33.)

59. Indien in het geval van het vorige artikel, de ambtenaar van het 'Openbaar Ministerie het volstrekt noodzakelijk mocht achten, dat zoodanige getuigen worden opontboden om gehoord te wor- den, zal hij deswege een met redenen omkleed verslag doen aan den Raad van Justitie, welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken. (Sv. 55, 60, 81.)

60. Wanneer de Raad van Justitie de overkomst dier getui- gen inwilligt, zullen zij daartoe gedagvaard worden, en zal er in de acte van dagvaarding melding 'worden gemaakt van 's Raads bewilliging. (Sv. 45, 55, 57, 81.)

61. (St. 1911 no. 436, art. I, f, jo. no. 437.) Elk ambtenaar, die op verzoek van eenen Rechter-Commissaris getuigen of verdachten heeft gehoord of doen hooren, zal het proces-verbaal besloten en verzegeld aan laatstgenoemde overzenden. (Sv. 48v., 57.)

61a. (St. 1896 no. 78, art. 4.) (1) Indien de verklaring, door een getuige onder eede afgelegd voor den Rechter-Commissaris, verdacht wordt valsch te zijn, wordt door dezen daarvan proces-verbaal op- gemaakt en al naar gelang de verdachte is een Europeaan of een Inlander aan den Officier van Justitie of aan het Districtshoofd ge- zonden. (Sv. 81, 155.)

(2) !) Hij kan tevens een bevel van voorloopige aanhouding tegen den verdachten getuige verleenen. Artikel 40 is dan van toepassing.

62. 2) ( 1 ) ( S t. I 8 7 6 n 0 - 237 jo. St. 1914 no. 641, art. 1, e, jo.

St. 1915 no. 146 art. IV.) Indien er in de gevallen, bij het tweede lid van artikel 71 voorzien, gegronde vrees voor de vlucht van den beklaagde bestaat, kan de Rechter-Commissaris, op het requisitoir van den Officier van Justitie, een bevel van voorloopige aanhou-

1) Deze alinea komt ingevolge Staatsblad 1919 No. 689, art. I. h, jo. Staatsb'ad 1920 Kos. 9 en 325, blijkens Staatsblad No in werking tredend cp te vervallen.

2) Dit artikoï luidt ingevolge .'Staatsblad 1919 No. 689, a r t . I, i, jo. Staatsblad 1920 I-os. 9 en 325, blijkens Staatsblad No in werking tredend cp als volgt:

(1) Wanneer het een misdrijf geldt, waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, ia de Rechter-Commissaris op de vordering van den Officier van Justitie, bevoegd, om tegen den verdachte, indien genoegzame aanwijzing van diens schuld bestaat, een bevet van voorloopige aanhouding uit te vaardigen, met aanwijzing van de plaats, w a a r hij in bewaring zal worden gesteld.

(2) De verdachte moet dadelijk na zijne aanhouding worden ondervraagd.

(3) Het 2de lid en de daarop volgende leden van artikel 18a zijn van toepassing, met dien verstande, dat tot de opheffing van het bevel de Rechter-Commissaris bevoegd is.

(33)

Ned. SSP

ding verleenen met opgave van de daartoe bestaande redenen en aanduiding van de plaats, alwaar de beklaagde zal worden in ver- zekering gebracht.

(2) De beklaagde moet dadelijk na zijne aanhouding worden ondervraagd.

(3) De Officier van Justitie is verplicht om het bevel van voor- loopige aanhouding, onder bijvoeging der stukken, binnen drie dagen ter bekrachtiging aan te bieden aan den Raad van Justitie, welke hetzelve, uiterlijk binnen drie dagen na de aanbieding, zal bevestigen, of gelasten, dat de beklaagde voorloopig zal worden in vrijheid gesteld. (Sv. 26 v., 29, 40, 44, 73 v., 77, 79 v., 85, 107, 361, 363; R. R. 85.)

63. (ingetrokken.) (St. 1911 no. 436, art. I, g, jo. no. 437.) 64. {ingetrokken.) (St. 1914 no. 641, art. 1, d, jo. St. 1915, no. 146 art. IV.)

65. In zaken van overtredingen geschiedt er geene voorloopige gerechtelijke instructie, buiten de gevallen bij de wettelijke bepalin- gen uitdrukkelijk voorzien. ( S v / 6 4 , 177 v., 199 v., 248, 253;

R. O. 165.)

DERDE TITEL.

VAN HET VERLEENEN VAN RECHTSINGANG TEGEN EENEN BEKLAAGDE EN DE VERDERE

GERECHTELIJKE INSTRUCTIE.

66. (1) (St. 1914 no. 641, art. 1, e, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) 81.

Zoodra de Officier van justitie voldoende aanwijzing heeft verkre- ™7- gen van een gepleegd misdrijf en van den persoon, die zich daar- • • aan schuldig heeft gemaakt, en hij het verleenen van rechtsingang

noodig oordeelt, biedt hij de stukken met zijne daartoe strekkende vordering aan den Raad van Justitie aan.

(2) Hij vordert daarbij met of zonder bevel van „gevangenne- ming of gevangenhouding" !) hetzij verwijzing van de zaak naar de terechtzitting, hetzij dat de instructie der zaak worde gelast.

(3) Op deze v,ordering wordt door den Raad in raadkamer beslist. (R.O. 46, 121; Sv. 4. 6, 9 v.. 18 v., 22 v., 29, 38, 40, 44 v., 62, 64 v., 71 v., 86, 99. 101 v., 114, 178v., 209v., 215, 247, 249.)

67. (St. 1914 no. 641, art. 1, f, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) 82.

Indien de Raad bevindt, dat de zaak tot de kennisneming van een anderen rechter behoort, zal hij haar naar den bevoegden rechter verwijzen. De Officier van justitie zal daarop de stukken doen toe- komen aan de met de vervolging van het misdrijf belaste autoriteit.

(Sv. 17.)

(2) 2) Wanneer de verdachte zich in voorloopige hechtenis bevindt, kan de Raad bevelen, dat hij daarin zal verblijven.

1) Do tusschen aanhalingsteekens geplaatste woorden worden ingevolge Staatsblad 1919 no. 689. art. I, i, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325. blijkens Staatsblad

„ o in werking tredend op vervangen door de woorden .»voorloopige bcchtenis". , . _, , , . , .2) 'Eezc alir.ea luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I. k, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend

op als volgt: , (2) Indien er in de zaak een bevel van voorloopige aanhouding bestaat, zal de Kaad van

Justitie dit opheffen, dan wel een bevel van voorloopige hechtenis 'uitvaardigen, wan- neer het een misdrijf geldt, waarvoor zij is toegelaten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek gaat het er om te bezien of in de te onderzoeken landen wetgeving bestaat die discriminatie als strafbeïnvloedende omstandigheid kent, hoe een en ander in de wet

Antwoorden op vragen commissie over het rapport over externe monitoring verbeterplan ProDemos - 31475-27 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H.. Ollongren -

Wijziging van de Wet op de accijns en enkele andere wetten in verband met implementatie van de horizontale accijns- richtlijn (EU) 2020/262, richtlijn alcoholaccijns (EU)

Stand van zaken vermist-kind-alertering - 29668-63 minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J.. Grapperhaus - 24

Goedkeuring van de op 27 januari 2021 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tot wijziging van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme tussen

5 Af~ doening door middel van een buitengerechtelijke procedure dient daarom altijd te worden vooraf- gegaan door een afstand van het recht op toegang tot de rechter door de

Buiten de 2σ grens, zou maar 1 op de 20 keer mogen voorkomen, daarom nu alleen waarschuwing:. let op de

particulieren nagenoeg onmogelijk maakt. In de huidige praktijk worden beelden toch regelmatig door burgers op internet gezet. Zij hebben geen juridisch kader dat hen stimuleert