• No results found

VAN DEN RECHTER-COMMISSARIS EN VAN DE VOORLOOPIGE INFORMATIËN.

41. De President van het Hoog-Gerechtshof benoemt bij eiken Raad van Justitie, één der Leden tot Rechter-Commissaris, belast met de instructie der strafzaken. (Sv. 19, 39, 42 v., 64,'97, 127, 249 v., 275, 366.)

42. (1) De Rechters-Commissarissen worden voor den tijd van twee jaren aangesteld.

(2) Echter zal de instructie eener zaak worden voortgezet en ten einde gebracht door dengene, die dezelve heeft begonnen.

(3) De Rechters-Commissarissen zijn steeds weder benoembaar.

1) Voor gebiedsdeelen, niet bchoorende tot het rechtsgebied van een Landgerecht worden ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, a r t . 13, e, jo. no. 645 de tusschen aanha-lingsteekens geplaatste woorden vervangen -door de woorden: „tenzij de Officier van Justitie van oordeel is, dat het misdrijf tot de kennisneming van een Residentiegerecht behoort, in welk geval hij een en ander met de noodige voorschriften aan den betrok-ken ambtenaar van het Openbaar Ministerie doet toekomen.

2) Dit. artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt :

Indien een bevel tot voorloopige aanhouding door den Hulp-Officier is uitgevaardigd, is deze mede tot opheffing daarvan bevoegd, doch alleen met toestemming van den Officier van Justitie.

Ned. Sv.

43 (1) Indien de Rechter-Commissaris door ziekte of andere wettige beletselen wordt verhinderd, zal de Voorzitter van den Raad van Justitie eenen anderen tot de tijdelijke waarneming van de dienst benoemen. . . , .

(2) Eene gelijke tijdelijke voorziening zal plaats nebben in geval de Rechter-Commissaris mocht komen te overlijden: (Sv. 41,

(3) (St 1878 no. 333.) De Voorzitter van den Raad van Justitie zal daarenboven tijdelijk eenen tweeden Rechter-Commissaris kun-nen benoemen, indien net belang van de dienst zulks dringend vordert. (St. 1878 no. 191 jo. no. 332.)

44 (1) De Rechter-Commissaris kan geene voorloopige infor- 59.

matiën inwinnen zonder requisitoir van het Openbaar Ministerie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19.

(2) Indien de RechCommissaris verklaart, dat er geene ter-men tot het inwinnen van informatiën bestaan, zal de Officier van

Justitie de verklaring van dien ambtenaar ter kennis brengen van den Raad, ten einde daaromtrent door dezen, buiten tegenwoordig-heid van den Rechter-Commissaris, worde beslist.

(3) In geval de Raad beslist, dat de zaak behoort te worden vervolgd, zal dezelve daartoe eenen anderen Rechter-Commissaris

kunnen benoemen. . (4) Indien de Raad beslist, dat er geene termen tot het inwinnen

van gerechtelijke informatiën bestaan, kan de Officier van Justitie tegen die uitspraak verzet doen, op de wijze bij artikel 72 omschreven.

(Sv. 19, 39, 43, 45 v., 65 v., 69, 74, 98.)

45. (1) De Rechter-Commissaris moet bij alle zijne ambtsver- 60.

richtingen, door den Griffier of eenen Substituut-Griffier, of wel, bij volstrekte verhindering van deze, door eenen beëedigden klerk der Griffie worden bijgestaan.

(2) De Officier van justitie kan bij de verhooren tegenwoordig zijn.

"(3) Zoo dikwijls de Officier van Justitie bij de verhooren tegen-woordig is, wordt daarvan bij het proces-verbaal melding gemaakt.

.Hij heeft, ook wanneer hij niet tegenwoordig is, de bevoegdheid om aan den Rechter-Commissaris de vragen, die hij verlangt gedaan te worden, op te geven, waarop de Rechter-Commissaris naar bevind van zaken zal beschikken.

(4) De Rechter-Commissaris is verplicht, telken reize, de ver-hooren en ingewonnen informatiën aan den Officier van Justitie, op diens verlangen, mede te deeien, ten einde dezen in staat te stellen de vereischte requisitoiren te doen. (Sv. 19, 27, 44, 47 v., 56, 58 v., 62, 66, 82, 84, 93, 97 v., 259.)

46. (St. 1911 no. 436, art. I, a, jo. no. 437.) (1) De Rechter-Commissaris zal de dagvaarding bevelen van de personen, die hem als getuigen door het Openbaar Ministerie zijn opgegeven.

(2) Hij kan insgelijks doen oproepen den verdachte en de getui-gen, die door dezen zijn aangeduid, of die hij ambtshalve vermeent te moeten hooren.

(3) Bij zijn proces-verbaal wordt melding gemaakt van alle de door den verdachte als getuigen opgegeven personen, om het even

61.

14

Ned. Sv.

of de Rechter-Commissaris die al of niet heeft laten oproepen. (Sv 16 v., 41, 51, 57 v., 60, 131, 241, 413 v., 422 v., R.v. 1.)

47. De getuigen zullen door den Rechter-Commissaris ieder 62.

afzonderlijk worden gehoord; hij kan dezelve echter met elkander confronteeren. (Sv. 45, 81, 84, 132, 139, 156 v., 375 v., 378, 413 v.)

48. (1) De bepalingen vervat in „artikel" x) 139, 145, 146, 147, 63,66.

148 en 149, voor zoo ver die betrekking hebben tot de aan eiken getuige te richten algemeene vragen, derzelver beëediging, de rede-nen van verschooning en de persorede-nen, die niet tot het afleggen van getuigenis mogen worden toegelaten, zijn toepasselijk op het onder-zoek van den Rechter-Commissaris; met dien verstande, dat de bij

„artikel" x) 145 en 147 vermelde personen in geen geval door den Rechter-Commissaris onder eede zullen worden gehoord. (Sv. 146.) (2) De Rechter-Commissaris zal den eed, mitsgaders alle de vragen en de antwoorden der getuigen, door den Griffier behoorlijk in geschrift doen stellen. (Sv. 7, 36 v., 45, 49 v., 55, 58, 61, 81, 132, 139, 156., 375 v., 379, 413; B. W. 290 v., 295, 1909 v.; Rv.

177 v., 184 v.; LR. 249, 256, 275 v., 289, 293.)

49. Het alzoo in geschrift gestelde zal onderteekend worden door 64.

den Rechter-Commissaris, den Griffier en de getuigen nadat hetzelve zal zijn voorgelezen, en laatstgenoemde verklaard hebben daarbij te volharden. In geval de getuigen niet teekenen kunnen of willen, moet daarvan melding worden gemaakt. (Sv. 45, 48, 50, 81, 141, 380 v., 421; Rv. 209.)

50. (1) Tusschen de regels zal niet mogen worden inge- 65.

schreven.

(2) De doorschrappingen en de verwijzingen zullen door den Rechter-Commissaris, den Griffier en de getuigen moeten worden goedgekeurd en onderteekend; het tusschen de regels ingeschrevene, mitsgaders de niet goedgekeurde doorhalingen en verwijzingen, zijn nietig en van onwaarde. (Sv. 45, 48, 421; Nol 26, 32 v.)

51. (St. 1911 no. 436, art. I, a, jo. no. 437). (1) Een ieder die 66, 67.

gedagvaard is om getuigenis der waarheid te geven, is gehouden voor den Rechter-Commissaris te verschijnen, en getuigenis af te leggen. (W. v. S. 216, 224, 522; Sv. 81, 133 v.)

(2) 2) Indien de getuige niet verschijnt, za! hij, op de vordering van het Openbaar Ministerie, zonder verderen vorm van geding, verwijl of hooger beroep, door den Rechter-Commissaris worden verwezen in eene geldboete, de som van vijftig gulden niet te boven gaande. (Sv. 63.)

(3) De Rechter-Commissaris zal voorts tegen den getuige ver-leenen eene tweede dagvaarding, en kan daarbij voegen een bevel van medebrenging, of dit naderhand verleenen. (Sv. 46, 48, 52, 55 v., 58, 60, 81, 134, 145 v., 149, 375v.; B.W. 1909, Rv. 184.)

(4) Bij niet-verschijning van den verdachte zal deze daartoe door geene dwangmiddelen kunnen worden verplicht. (Sv. 51, 75, 81, 107, 133 v., I. R. 40.)

1) Lees: „de artikelen".

2) Deze alinea is vervallen ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, art. 3 (1), sub e, jo. no. 645.)

Ned. Sv 52. (vervallen.) (St. 1917, no. 497, art. 13, f, jo. no. 645.)

53. (1) Indien de getuige, op de eerste of tweede dagvaarding 68.

verschenen, of voor den Rechter-Commissaris gebracht zijnde, zon-der v/ettige redenen weigert getuigenis zon-der waarheid af te 'leggen, kan de Raad van justitie, op verslag van den Rechter-Commissaris, na verhoor of behoorlijke oproeping van den getuige en op con-clusie van het Openbaar Ministerie, bevelen, dat de getuige in gijzeling worde gebracht en /gehouden, totdat hij aan zijne ver-plichting zal hebben voldaan. (Rv. 186, 580.)

(2) (St. 1872 no. 131.) Het vonnis van den Raad van Justitie is vatbaar voor revisie aan het Hoog-Gerechtshof; het wordt inmid-dels bij voorraad ten uitvoer gelegd. Ingeval revisie wordt

ver-langd, wordt het vonnis onverwijld aan het Hoog-Gerechtshof opgezonden. (Sv. 46, 48, 51 v., 54, 60, 81, 136v., 282v.; B. W.

1909; Rv. 186.)

54. (St. 1872 no. 131.) (1) Na den afloop der instructie zal de weigerachtige getuige, indien de zaak, waarin - zijne getuigenis gevorderd werd, niet naar de terechtzitting wtordt verwezen, uit de gijzeling worden ontslagen, doch desniettemin, na verhoor of be-hoorlijke oproeping, en op de conclusie van het Openbaar Ministerie, door den Raad van justitie, ter zake zijner onwilligheid, kunnen worden veroordeeld tot de straf van gevangenis, den tijd van één jaar niet te boven gaande. (Sv. 53; W. v. S. 522.) l)

(2) (vervallen.') (St. 1817 no. 497, art. 13, f, jo. no. 645.)

55. Wanneer een getuige schadeloosstelling vraagt, zal dezelve 70.

door den Rechter-Commissaris, volgens de daarvan bestaande of later vast te stellen tarieven, wonden begroot, op vertooning van de acte van dagvaarding. (Sv. 46, 51, 81, 134, 144; Rv. 185 v., I. R. 431; L. 87; St. 1884 no. 142 en 143.)

56. (St. 1911 no. 436, art. 1, c, jo. 437.) Wanneer een getuige 71.

of verdachte door verklaringen van eenen genees- of heelmeester doet blijken, dat hij buiten staat is op de hem gedane dagvaar-ding te verschijnen, zal de Rechter-Commissaris zich te zijner wo-ning begeven. (Sv. 45, 57, 81; Rv. 190; W. v. S. 267, 268.)

57. (St. 1904 no. 295, I, jo. St. 1911 no. 436, art. I, d, jo. no. 437.) 72.

Indien een getuige of verdachte woonachtig is of verblijf houdt op meer dan vijftien palen afstands van de; plaats, waar de Raad van Justitie is gevestigd, kan de Rechter-Commissaris den Resident opdragen dien getuige of verdachte te hooren. De Resident is evenwel bevoegd om in geval van persoonlijke verhindering of wan-neer de te hooren persoon woont of verblijf houdt op verren afstand van de hoofdplaats der Residentie, de vereischte verhooren te doen houden door den Secretaris der Residentie of door het Hoofd van plaatselijk bestuur der wioon- of verblijfplaats van den getuige of verdachte (R.O. 33; Sv. 20., 58, 61, 74, 75, 76, 77, 81, 295;

I. R. 146; Rv. 190.)

1) Deze Strafbepaling is vervallen door Staatsblad 1917 no. 497, artikel 3 .(1) sub

•ö, jo, no. 645).

16

58. (St. 1904 no. 295, I|, jo. St. 1911 no. 436, art. I, e, jo. no.

437.) Zoo dikwijls getuigen of verdachten moeten gehoord wor-den, welke woonachtig zijn of verblijf houden in het ressort van eenen anderen Raad van Justitie zal — wat betreft de getuigen en kan dit geraden oordeelende — wat betreft de verdachten •—

de Rechter-Commissaris de ontworpen vraagartikelen overzenden aan den Rechter-Commissaris bij den Raad van justitie, binnen welks ressort die getuigen of verdachten woonachtig zijn of verblijf houden, ten einde hen op of naar aanleiding van die vraagartikelen te hooren of, overeenkomstig het bepaalde bij het vorige artikel, te doen hooren. (Sv. 45, 48v., 57, 59v., 61, 81; R. O. 33.)

59. Indien in het geval van het vorige artikel, de ambtenaar van het 'Openbaar Ministerie het volstrekt noodzakelijk mocht achten, dat zoodanige getuigen worden opontboden om gehoord te wor-den, zal hij deswege een met redenen omkleed verslag doen aan den Raad van Justitie, welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken. (Sv. 55, 60, 81.)

60. Wanneer de Raad van Justitie de overkomst dier getui-gen inwilligt, zullen zij daartoe gedagvaard worden, en zal er in de acte van dagvaarding melding 'worden gemaakt van 's Raads bewilliging. (Sv. 45, 55, 57, 81.)

61. (St. 1911 no. 436, art. I, f, jo. no. 437.) Elk ambtenaar, die op verzoek van eenen Rechter-Commissaris getuigen of verdachten heeft gehoord of doen hooren, zal het proces-verbaal besloten en verzegeld aan laatstgenoemde overzenden. (Sv. 48v., 57.)

61a. (St. 1896 no. 78, art. 4.) (1) Indien de verklaring, door een getuige onder eede afgelegd voor den Rechter-Commissaris, verdacht wordt valsch te zijn, wordt door dezen daarvan proces-verbaal op-gemaakt en al naar gelang de verdachte is een Europeaan of een Inlander aan den Officier van Justitie of aan het Districtshoofd ge-zonden. (Sv. 81, 155.)

(2) !) Hij kan tevens een bevel van voorloopige aanhouding tegen den verdachten getuige verleenen. Artikel 40 is dan van toepassing.

62. 2) ( 1 ) ( S t. I 8 7 6 n 0 - 237 jo. St. 1914 no. 641, art. 1, e, jo.

St. 1915 no. 146 art. IV.) Indien er in de gevallen, bij het tweede lid van artikel 71 voorzien, gegronde vrees voor de vlucht van den beklaagde bestaat, kan de Rechter-Commissaris, op het requisitoir van den Officier van Justitie, een bevel van voorloopige

aanhou-1) Deze alinea komt ingevolge Staatsblad 1919 No. 689, art. I. h, jo. Staatsb'ad 1920 Kos. 9 en 325, blijkens Staatsblad No in werking tredend cp te vervallen.

2) Dit artikoï luidt ingevolge .'Staatsblad 1919 No. 689, a r t . I, i, jo. Staatsblad 1920 I-os. 9 en 325, blijkens Staatsblad No in werking tredend cp als volgt:

(1) Wanneer het een misdrijf geldt, waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, ia de Rechter-Commissaris op de vordering van den Officier van Justitie, bevoegd, om tegen den verdachte, indien genoegzame aanwijzing van diens schuld bestaat, een bevet van voorloopige aanhouding uit te vaardigen, met aanwijzing van de plaats, w a a r hij in bewaring zal worden gesteld.

(2) De verdachte moet dadelijk na zijne aanhouding worden ondervraagd.

(3) Het 2de lid en de daarop volgende leden van artikel 18a zijn van toepassing, met dien verstande, dat tot de opheffing van het bevel de Rechter-Commissaris bevoegd is.

Ned. SSP

ding verleenen met opgave van de daartoe bestaande redenen en aanduiding van de plaats, alwaar de beklaagde zal worden in ver-zekering gebracht.

(2) De beklaagde moet dadelijk na zijne aanhouding worden ondervraagd.

(3) De Officier van Justitie is verplicht om het bevel van voor-loopige aanhouding, onder bijvoeging der stukken, binnen drie dagen ter bekrachtiging aan te bieden aan den Raad van Justitie, welke hetzelve, uiterlijk binnen drie dagen na de aanbieding, zal bevestigen, of gelasten, dat de beklaagde voorloopig zal worden in vrijheid gesteld. (Sv. 26 v., 29, 40, 44, 73 v., 77, 79 v., 85, 107, 361, 363; R. R. 85.)

63. (ingetrokken.) (St. 1911 no. 436, art. I, g, jo. no. 437.) 64. {ingetrokken.) (St. 1914 no. 641, art. 1, d, jo. St. 1915, no. 146 art. IV.)

65. In zaken van overtredingen geschiedt er geene voorloopige gerechtelijke instructie, buiten de gevallen bij de wettelijke bepalin-gen uitdrukkelijk voorzien. ( S v / 6 4 , 177 v., 199 v., 248, 253;

R. O. 165.)

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 28-33)