• No results found

TWINTIGSTE TITEL

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 106-109)

VAN HET BEWIJS DER MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

370. (1) Niemand kan wegens misdrijf of overtreding veroor- 391.

dceld worden, tenzij de rechter door wettige bewijsmiddelen de over-tuiging hebbe bekomen, dat eene strafbare daad werkelijk heeft plaats gehad, en dat de beklaagde daaraan schuldig is. '

(2) Op bloote vermoedens of onvolkomen bewijs mag niemand veroordeeld worden. (Sv. 166, 169, 174, 356, 374; I. R. 284; L. 46.)

371. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend: (I. R. 285; 392.

B. W. 1866; L. 47.)

1°. getuigenissen; (Sv. 46v., 139, 375v., 387; B. W. 1895.)

2°. schriftelijke bcsclieiden; (Sv. 24, 31, 132, 380v., 387; B. W. 1867;

I. R. 285.) i)

3°. bekentenis, en (Sv. 383v.; B. W. 1923.) 4°. aanwijzingen. (Sv. 384, 386v.; I. R. 285.)

372. Deze bewijsmiddelen kunnen, zoowel op zich zelve afzon- 393.

derlijk, als onderling vereenigd, tot daarstelling van rechterlijke

over-1) Zie voor onderhandsche geschriften : 'Staatsblad 1916 no. 44.

Ned. Sv.

tuiging dienen, voorzoover zij met de hierna volgende voorschriften overeenkomen. (Sv. 370v., 374, 376; I. R. 286.)

373. Alle soort van bewijsmiddelen kan door tegenbewijs worden 394.

ontzenuwd. (Sv. 371v.; I. R. 287.)

374. Geeneiiei bewijsmiddel zal ter veroordeeling van eenen be- 395.

klaagde verplichtend zijn, wanneer de rechter niet volkomen over-tuigd is, dat deze het misdrijf of de overtreding, hem te laste gelegd, waarlijk heeft begaan, of, daaraan medeplichtig is. (Sv. 169, 227, 291, 370, 383, 388; I. R. 288; L. 46.)

TWEEDE AFDEEL1NG.

Van bewijs door getuigen.

375. (1) Tot het geven van getuigenis in strafzaken zijn allen 396.

bevoegd, die daarvan niet zijn uitgesloten bij „artikel" r) 145, 147

en 149. r ,

(2) Elke getuigenis moet met eede gesterkt, en afgelegd zijn over-eenkomstig de vormen bij dit Reglement voorgeschreven. (Sv. 48, 51, 139, 146, '148, 358, 371, 379, 387; B. W. 1895v., 1909v., 1912; I. R.

289.)

376. De op zich zelve staande getuigenis van éénen enkelen ge- 397, tuige, door geene andere bewijsmiddelen bevestigd, kan niet als

wet-telijk bewijs gelden.

(2) Echter kunnen afzonderlijke en op zich zelve staande getui-genissen omtrent .onderscheidene feiten, als wettelijk bewijs gelden, wanneer zij door haren samenloop en haar verband strekken tot sta-ving eener bepaalde daadzaak.

(3) De beoordeeling hiervan wordt aan de voorzichtigheid van den rechter overgelaten. (Sv. 155v„ 356, 358, 370, 379, 386; B. W.

1905v.; I. R. 173, 290.)

377. (1) ledere afgelegde getuigenis m.oet loopen over feiten, 398.

welke de getuige zelf gehoord, gezien of ondervonden heeft, en moe-ten daarbij tevens uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.

(2) Bijzondere meeningen of gissingen, bij redeneering opge-maakt, zijn geene getuigenissen. (Sv. 155, 356, 358, 379; B. W. 907;

I. R. 291; L. 50.)

378. In de beoordeeling der waarde van de getuigenis, moet de 399.

rechter bijzonder acht geven op de onderlinge overeenstemming der getuigen, op de overeenstemming der getuigenissen met hetgeen van elders aangaande de zaak en het geding bekend is, op de beweegre-denen, welke de getuigen kunnen hebben gehad om de zaak op deze of gene wijze vóór te dragen, op de levenswijze, de zeden en den stand der getuigen, en in het algemeen, op alles wat op derzelver meerdere of mindere geloofwaardigheid invloed zoude kunnen heb-ben. (Sv. 47, 84, 374, 388; B. W. 1908; I. R. 176, 292.)

1) Lçes; ,,de artikelen".

92

Ned. Sv.

379. (1) Onbeëedigde verklaringen kunnen op zich zelve, zelfs 409.

bij (onderlinge overeenstemming, geen bewijs opleveren.

(2) Daarentegen kan de onbeëedigde verklaring tot aanvulling dienen van andere, daarmede en onderling overeenstemmende wet-tige bewijzen. (Sv. 132, 145v., 149, 213, '375, 377, 383; I. .R. 293;

L. 50.)

DERDE AFDEELING.

Van schriftelijke bescheiden.

380. De voorschriften omtrent de kracht van bewijs van open- 400.

bare en bijzondere schriftelijke bescheiden in burgerlijke zaken, moeten ook in het bewijs van misdrijven en overtredingen in acht genomen worden, i) (Sv. 371, 387; B. W. 1867v.; I. R. 168v., 294-L. 52.)

381. (1) De verklaringen, verbalen of relazen van hen die in 401.

openbare posten, ambten of bedieningen gesteld zijn, moeten, om als schriftelijke bescheiden te gelden, de vermelding inhouden, dat de-zelve door hen zijn afgelegd of opgemaakt op den eed bij den aan-vang hunner bediening gedaan 2), of wel daarna met eede bevestigd worden.

(2) Van deze bepaling zijn uitgezonderd de verklaringen, proces-sen-verbaal en relazen, door rechterlijke ambtenaren in de waarne-ming hunner bediening afgegeven of opgemaakt. (Sv. 2, 4, 9, 45v ; I. R. 285, 295; L. 52; St. 1895 no. 300, art. 230; St. 1905 no. 316, art. 32v.)

382. De rapporten van zaakkundigen, van ambtswege benoemd 402 om over ide bijzonderheden of gesteldheid eener zaak hun oordeel

en hunne bevinding te verklaren, kunnen alleen dienen om tot des rechters inlichting te verstrekken. (Sv. 35v., 83, 241v.; I. R. 296;

L. 52.)

VIERDE AFDEELING Van bekentenis.

383. Eene bekentenis door den beklaagde voor den rechter af- 403 gelegd, dat hij het misdrijf of de overtreding, aan hem te laste gelegd,

heeft gepleegd, vergezeld van eene bepaalde en nauwkeurige opgave' van omstandigheden, welke ook, hetzij uit eene verklaring van den persoon tegen wien het feit is gepleegd, of uit andere bewijsmiddelen bekend zijn, en daarmede overeenstemmen, kan een volledig bewij«

van schuld opleveren. (Sv. 62, 73, 84, 159, 371, 384v 387 B W I925v.; I. R. 178, 297; L. 49.) - • •

1) Voor de bewijskracht van visa reperta van geneeskundigen en van verklaringen van veil;, « TZ T Ä S c h e i' ™n d is e van de fabriek (der Opiumregie zie men respectie-velijk Staatsblad 1892, no. 106 en Staatfcblad 1907 no. 341.

„?K V o l s J e n s St\ 1 8 7 1 n o- 7 4 worden visa reperta van militaire artsen afgegeven

op den eed a a n den Lande gedaan. aigLtcven

Ned. Sv.

384. Eene bloote bekentenis van schuld, door geenerlei in het ge- 404.

ding bekende omstandigheden bevestigd, is nimmer genoegzaam om een wettelijk bewijs daar te stellen. (Sv. 370, 372, 374; I. R. 298.)

385. De herroeping eener gerechtelijke bekentenis van schuld 405.

maakt dezelve niet krachteloos, tenzij die herroeping op aannemelijke redenen gegrond zij. (Sv. 383; I. R. 299; B. W. 1926v.)

VIJFDE AFDEELING.

Van aanwijzingen.

386. Door aanwijzingen worden verstaan daadzaken, gebeurte- 406.

nissen of omstandigheden, wier bestaan en overeenstemming, zoo onderling, als met het misdrijf of de overtreding zelve, klaarblijkelijk aantoonen, dat er misdrijf of overtreding gepleegd is, en wie dezelve bedreven heeft. (Sv. 22, 371, 374, 388; I. R. 300.)

387. Het bestaan dezer aanwijzingen kan niet anders worden be- 407, wezen dan:

1°. door getuigen; (Sv. 371, 375v., 379.)

2°. door schriftelijke bescheiden; (Sv. 371, 380v.)

3°. door persoonlijk onderzoek of bezichtiging van den rechter;

(Sv. 24v., 27, 31v„ 36, 91v., 113, 153, 158, 184, 231 v.; L. 48.) 4°. door eigene erkentenis van den beklaagde, zelfs buiten het

ge-recht gedaan. (Sv. 73v., 142, 153, 159, 371, 383v.; B. W. 1923, 1927V.; I. R. 301.)

388. De beoordeeling der kracht van bewijs, welke aanwijzingen 408.

in elk bijzonder geval hebben, wordt aan het doorzicht des rechters overgelaten; zijn geweten wordt op het ernstigste belast met de in-achtneming van de alleruiterste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid in dat onderzoek. (Sv. 165v., 357, 374, 378, 386v.; I. R. 302.)

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 106-109)