• No results found

Indien de geschil hebbende personen niet bewogen kunnen worden om in eene minnelijke schikking te treden, of wanneer de

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 128-139)

EERSTE TITEL

26. Indien de geschil hebbende personen niet bewogen kunnen worden om in eene minnelijke schikking te treden, of wanneer de

geschillen van zulk eenen ernstigen aard zijn, dat de oplegging van eenige straf of vergoeding te pas zoude kunnen komen, zullen de Dorpshoofden de partijen verwijzen naar het Districtshoofd.

(I. R. 25.)

27. (1) Zij zullen op een of meer daartoe bestemde registers nauwkeurig aanteekening houden van de namen, het beroep en, zoo-veel mogelijk, van den ouderdom van alle inwoners die tot hunne dorpen behooren; mitsgaders van de veranderingen in den staat der bevolking ten gevolge van geboorte, huwelijk, overlijden, vertrek en andere oorzaken. (I. R. 29.)

(2) Van deze registers zullen zij op den vastgestelden verschun-dag een uittreksel, betreffende het sedert de laatste verschijning voorgevallene, aan het Districtshoofd overhandigen. (I. R 23 28 31, 53; Bb. 1265.)

28. (St. 1870 no. 165.) Indien het Dorpshoofd tot het houden van die registers niet in staat is, zorgt hij dat zulks door den dorps-pnester of schrijver gedaan worde. (I. R. 27, 53.)

29. (1) De Dorpshoofden mogen aan niemand toestaan zich, buiten verlof van het Districrshoofd, onder het gebied hunner dorpen neder te zetten, dan wanneer twee der meest gegoede ingezetenen verklaren degenen die zich onder hen wenschen te vestigen* té ken-nen voor goede en onschadelijke persoken-nen.

•'"•' (2) Van de ter inwoning toegelaten personen zal melding wor-den gemaakt op de bij artikel 27 omschreven registers. (I. R. 23, 31, 36.) •: > •

30. (1) De Districtshoofde-n zullen hebben te waken, dat nie-mand zich buiten den omtrek der dorpen vestige, zonder vooraf daartoe hunne vergunning te hebben bekomen, welke niet zal wor-den verleend dan nadat het betrokken Dorpshoofd door hen zal zijn gehoord.., .

(2) Indien het nuttig of noodig mocht vóórkomen de aldus ont-stane gehuchten onder een afzonderlijk bestuur te brengen, zal het Districtshoofd, na het betrokken Dorpshoofd te hebben gehoord, deswege eene schriftelijke voordracht doen aan den Regent, die dit stuk, onder mededeeling van zijn gevoelen, zal doen toekomen aan den Resident. (I. R. 31,' 36, 54,'67; St. 1896 no. 44.)

31. Daar waar de bepalingen der beide vóórgaande artikelen uit hoofde van plaatselijke of andere omstandigheden niet. kunnen wor-den nageleefd, zal de Resiwor-dent de meest gepaste maatregelen nemen ter voorkoming der nadeelen, welke voor het richtige beheer der politie uit het verspreid wonen der ingezetenen zouden kunnen ontstaan.

32. (1) Ten aanzien vari de toelating'en nederzetting der Chi-neezen, Arabieren en andere niet tot de eigenlijk gezegde Inlandsche bevolking behoorende personen, zullen de .bijzondere daaromtrent bestaande of later uit te vaardigen verordeningen worden in acht genomen. (I. R. 2; R. R. 73.)

(2) Hetzelfde geldt met opzicht tot het zich metterwoon neder-zetten van Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op parti-culiere landerijen. (B. W. 624.)

33. (1) !) In de districten waar politie-beambten zijn aangesteld, welke onder het Districtshoofd, doch boven de Dorpshoofden staan, zullen de laatstgemelden de bevelen van de Districtshoofden, en deze de berichten en verslagen, en wat verder volgens de bepalingen van dezen Titel aan de Districtshoofden moet worden opgezonden, door tusschenkomst dier beambten ontvangen.

(2) De Dorpshoofden blijven in allen gevalle verplicht tot per-soonlijke verschijning voor het Districtshoofd ingevolge artikel 8.

(I. R. 7v., 13v., 18, 21v., 27, 29.)

1) Deze alinea luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. C89, art. II, d, jo. Staatsblad

!920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad.. no in werking tredend op -• - als voU't :

(1) Vcorzoover dit niet anders geregeld is, zullen de Dorpshoofden in de gedeel-ten der districgedeel-ten, «'aar Onderdïstrictshoofden zijn aangesteld, de bevelen van de Districtshoofden, en dezen de berichten en verslagen, en wat verder volgens de be?

iJalïn-gen van dezen Titel aan de Districtshoofden moet worden opgezonden, door tus-;

fchenkomst der- On derdes tri ctshoof den ontvangen.

114

34. De Dorpshoofden zijn in het algemeen verantwoordelijk voor de nadeelige gevolgen der feiten, welke zij ambtshalve hadden be-hooren vóór te komen of tegen te gaan, voorzooverre zij daartoe bij machte zijn geweest. (I. R. 7, 38.)

35. Zij zullen in overleg treden met de oudsten van hunne dorpen omtrent alle zaken, waarin de Inlandsche zeden en gebruiken zooda-nige raadpleging vereischen.

DERDE TITEL.

VAN DE DISTRICTSHOOFDEN EN DE AAN'DEZEN TOEGEVOEGDE BEAMBTEN.

36. (1) De Districtshoofden zijn, onder het toezicht en de be-velen van den Regent, belast met de richtige uitoefening der politie in hun gebied, en daarvoor verantwoordelijk.

(2) Zij zullen ook de bevelen, die hun door den Resident of den Assistent-Resident, hetzij onmiddellijk, hetzij door tusschenkomst van den Regent worden gegeven, stiptelijk nakomen en ten uitvoer brengen. (I. R. lv., 7v., 13v., 17v., 21, 23, 27, 29v., 46, 52, 54, 65, 93v., 203a; R. R. 70; Bb. 2368; St. 1867 nos. 58, 114, 146; St. 1874 nos. 72, 73, 74, 93; St. 1886 no. 244 jo. St. 1907 no. 492; St. 1900 no. 220.)

37. Zij zijn verplicht om, betreffende de geregelde handhaving der politie, duidelijke en volledige voorschriften en bevelen te geven aan de hun ondergeschikte Dorps- en andere politie-hoofden, alsmede om deze nauwkeurig bekend te maken met-, en gedurig te herinneren aan de verplichtingen, die ingevolge dit Reglement op hen rusten.

(I. R. 7, 9, 33.)

38. Zij zullen zoo vaak doenlijk de verschillende deelen van hunne districten bezoeken, ten einde na te gaan of de hun ondergeschikte beambten, bepaaldelijk ook de Dorpshoofden, in allen opzichte aan hunnen plicht vo'doen. De daarin nalatige Hoofden zullen door hen vermaand, of indien het plichtsverzuim van eenen ernstigen aard is, bij den Regent verklaagd worden. *) (I. R. 34, 36.)

39. (1) De Districtshoofden zorgen voor de behoorlijke plaat-sing van wachthuizen, en voor de billijke verdeeling en stipte waar-neming der wachten langs de wegen; alles overeenkomstig de voor-schriften, die hun door den Regent, in overeenstemming inet de bevelen van den Resident of, in de afdeelingen, van den Assistent-Resident gegeven worden.

V NE. d ze alinea wordt ingevolge Staatsblad 1819 no. 6SP, a r t . II, e, jo. Staats-blad 1029 nog. 9 en 325, b'tjkens StaatsStaats-blad no in werking tre-dend op inirelascht xer.e nieuwe alinea, luider.de als volg-t:

(2) Zij behooren inzonderheid nauwlettend toe I te zien, dat niemand, in andere gevallen of voor längeren duur dan in dit Reglement is toegestaan, wordt aangehou-den, zullende zij elke overtreding van dien aard behalve aan den Regent ook aan den President van den Landraad rapporteeren.

(2) !) De bepalingen van artikel 12 zijn op de te dezen bedoelde wachten en de door hen gedane aanhoudingen toepasselijk. (I. R. 36, 65, 74.)

40. Zij zullen met den meesten ijver onderzoek doen naar alle misdrijven en overtredingen, die tot hunne kennis komen, de daders trachten op te sporen, en alle verzamelde inlichtingen schriftelijk aan den Regent mededeelen. 2) (I. R. 2v., 8, 13v., 17v., 21, 23, 26, 33, 41 v., 52, 54.)

41. (1) Zoodra het Districtshoofd kennis heeft bekomen van het plegen van eenig misdrijf hetwelk zichtbare sporen achterlaat, zal hij, of bij wettige verhindering, het hem in gezag onmiddellijk opvolgend Hoofd, zich dadelijk begeven naar de plaats waar zoo-danig misdrijf is gep'eegd, en van zijne bevinding relaas opmaken, hetwelk aan den Regent zal worden opgezonden. (I. R. 2, 17v., 21, 42v., 44, 54, 295.)

(2) Met opzicht tot het door hen te bewerkstelligen onderzoek, zullen de Districtshoofden zich gedragen overeenkomstig de voor-schriften van den vorigen Titel, voorzooverre die op hen toepasselijk kunnen zijn. (I. R. 2,'l7v., 21, 42v., 44, 54, 295.)

42. (1) Bericht ontvangende, dat er een lijk gevonden, of dat iemand eenen gewelddadigen dood gestorven is, waarvan de oorzaak onbekend is of verdacht voorkomt, zal het Districtshoofd, en bij wettige verhindering van dezen, het op hem volgend Hoofd, zich terstond, vergezeld van twee Dorpshoofden als getuigen, en zoo mogelijk van eenen geneeskundige, begeven naar de plaats waar zich het lijk bevindt, ten einde dit met de meeste nauwkeurigheid te schouwen. Hij zal van deze schouwing opmaken en met de ge-tuigen onderteekenen een relaas, w'aarin zullen 'worden opgegeven de staat van het lijk, de wonden en andere beleedigingen daaraan zichtbaar, en alle verdere omstandigheden, die eenig licht over de oorzaak van den dood verspreiden kunnen. Dit relaas zal, zoo spoe-dig mogelijk, onder overlegging eener schriftelijke, door hem onder-teekende opgave van de door het betrokken Dorpshoofd gegeven, of van elders bekomen inlichtingen, en niet de in .beslag genomen stukken van overtuiging, zoo die er zijn, den Regent worden toe-gezonden.

(2) Indien een geneeskundige bij de schouwing tegenwoordig is geweest, zal deze een afzonderlijk verslag (visum repertum) opma-ken en door zijne handteeopma-kening bekrachtigen. Dit verslag zal met het relaas van het Dorpshoofd aan den Regent worden ingezonden.

(I. R. 2, 17, 21, 41, 52, 54, 245v., 295; Bb. 1701.)

1) Deze alinea komt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. II, f, jo. Staatsblad 1920 *nos. 9 on 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op .. te vervallen.

2) Na deze alinea wordt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a r t . II, g, jo. Staats-blad 1919 nos. 9 en 325, 'blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op inrelasebt eene niöuwe alinea, luidende als volgt :

(2) Een ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het Districtshoofd te verschijnen, ten einde getuigenis der waarheid af -te leggen. Indien de getuige niet verschijnt, kan het Districtshoofd hem andermaal oproepen en daarbij voegen een bevel tot medebrenging' of zoodanig bevel later uitvaardigen.

116

Sv.

43. i) Indien bij de schouwing reeds voldoende aanwijzing van schuld tegen iemand bestaat, zal het Districtshoofd den verdachten persoon in verzekerde bewaring nemen, en hem gelijktijdig met de bij het vorige artikel vermelde stukken aan den Regent opzenden.

(T. R. 2, 18, 44, 48, 50v., 54, 76; Bb. 1276, 1709.)

44. v) Buiten het geval bij het vorige artikel voorzien, en in het algemeen van ontdekking op heeterdaad, en behoudens het bepaal-de bij het volgenbepaal-de artikel, mogen bepaal-de Districtshoofbepaal-den niemand op eigen gezag in hechtenis nemen, doch zullen zij onverwijld, ,onder overlegging der tot de zaak betrekkelijke relazen en andere stukken, een nauwkeurig verslag aan den Regent doen toekomen en diens bevelen vragen en inwachten. (I. R.-.2, 16, 46, 50, 52, 54, 67, 76;

R. R. 85; Bb. 1276.)

45. i) Wanneer eenig misdrijf is gepleegd, en er reden is om te vreezen, dat de als daders of medeplichtigen verdachte personen, op vrije voeten blijvende, ontvluchten zouden, zullen zij die personen kunnen in bewaring nemen en voor den Regent doen geleiden. De Districtshoofden zullen in liet gebruik maken van deze bevoegdheid met omzichtigheid moeten te werk gaan. (I. R. 2, 44, 48, 54, 76.)

46. !) De Districtshoofden, van het boven hen gesteld gezag een schriftelijk bevel ontvangende tot het doen eener inhechtenisneming, zullen daaraan zonder verwijl gevolg geven. (I. R. 2, 3, 36, 50, 54, 76.)

47. !) Tot het vatten der in hechtenis te nemen personen kunnen zij zich bedienen van de tusschenkomst der Dorpshoofden en, zoo noodig, den bijstand vorderen der inwoners van het dorp, binnen welks omtrek of in welks nabijheid de aanhouding moet geschieden.

(I. R. 2, 9, 43, 46, 48.)

48. (1) -) De Districtshoofden zullen bij elke gevangenneming 55 daarvan een relaas opmaken, en aanteekening houden van den naam

en de woonplaats der personen, die in de zaak als getuigen kunnen dienen, en van den zakelijken inhoud hunner verklaringen.

(2) 3) Dat relaas en die aanteekening zullen door hen met den gevangene aan den Regent worden opgezonden, aan wien zij tevens, wanneer de opzending daarvan niet reeds vroeger heeft plaats ge-had, zullen doen toekomen de bij hen ingekomen en de door hen opgemaakte relazen benevens alle voorwerpen, die tot bewijs van het misdrijf kunnen dienen, zooals gestolen en geroofde goederen, wa-penen en dergelijke.

1) Dit artikel komt ingevolge Staatsblad 1919 no. «89, art. II, h, 30. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad ..no... in werking tredend op te vervallen.

2) Deze alinea, luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. !689, art. II, i, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 825, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt:

(1) De Distrietshoofden zullen bij het door hen in te stellen onderzoek een relaas opmaken van het verhoor van den verdachte, en aanteekening houden van deu naam en de woonplaats der personen, die in de zaak als getuigen kunnen dienen m van ;den inhoud: hunner verklaringen.

3) In deze alinea wordt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a i t . II, j . jo. Staats-tlad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op het woord „gevangene" vervangen door de woorden „verdachte, indien deze voorloopig is aangehouden".

(3) Wanneer het belang der Justitie zulks vordert, zullen de Districtshoofden de voorloopig ]) door hen ondervraagde getuigen, gelijktijdig met den gevangene, voor den Regent kunnen doen ver-schijnen.

(4) De aldus opgezonden getuigen hebben recht op reis- en ver-blijfkosten, ingevolge het deswege bestaande of nader vast te stellen tarief. 2) (1. R. 2, 43v., 49, 54, 58, 68, 258, 272, 307, 431.)

49. Wanneer het district van waar een gevangene 3) moet wor-den opgezonwor-den, niet grenst aan het district waarin de woonplaats van den Regent gelegen is, zal de gevangene, 4) ter verdere opzen-ding aan den Regent, worden overgegeven aan het Hoofd van het naastbij gelegen district, en zoo vervolgens, totdat hij de hoofd-plaats van het regentschap bereikt zal hebben. (I. R. 43, 45, 48.)

50. 5) Geen gevangene mag langer dan driemaal vier en twintig uren door het Districtsboofd worden aangehouden alvorens te wor-den opgezonwor-den, dan alleen in geval van ziekte of onmogelijkheid van vervoer. (I. R. 43v., 46; Bb. 970.) 6)

1) In deze alinea komt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. II, k, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

het woord „voorloopig" te vervallen.

2) Men zie voor de opdracht 'van 'de rechtsmacht, bedoeld bij art. 110 R.O. aan Controleurs o.m. St. 1894 nos. 216 en 217 ; St. 1895 no. 139 ; St, 1901 nds. 427, 474, J75 en 485; St. 1908 nos. ' 464 en 465.

3) Ingevolge Staatsblad 1919 no. , 689, (art. II, 1, -jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

worden de woorden ,,een gevangene" vervangen door de woorden : ,,een krachtens een daartoe strekkend bevel aangehouden verdachte".

4) Ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. II, 1, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en .325,

bïijkens Staatsblad no in werking tredend op worden de woorden „de gevangene" vervangen door de woorden „de verdachte".

5) Dit artikel luidt ingevolge i Staatsblad 1919 no. 689, art. II, m, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt:

50. De opzending van een krachtens een daartoe strekkend bevel aangehou-den verdachte mag niet geschieaangehou-den dan tegelijk met de stukken van het geheel volle-dige voorloopige onderzoek, behoudens de bevoegdheid van den Resident of den Euro-peeschen ambtenaar, 's die volgens artikel 89 bevoegid is hem ten aanzien van de daar-1 edoelde werkzaamheden en verrichtingen te vertegenwoordigen, om het Districtshoofd t t gelasten van het voorschrift af te wijken.

(2) Indien op de buiten J a v a en Madoera gelegen, daartoe behoorende. eilanden de opzending rechtstreeks aan den daar bescheiden Europeeschen ambtenaar geschie-den moet, heeft deze dezelfde bevoegdheid.

6) Na dit artikel wordt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a r t . 'II, n, jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op ingelascht oen nieuw artikel 50a, luidende als volgt : !

50a. (1) Bij ontdekking' op heoterdaad en daarop gevolgde aanhouding ter zake van een 'der in de artikelem 351. eerste en tweede lid,, 353, eerste lid, 326, 372, 374 en 378 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven, dan wel ter zake van mede-plichtigheid daaraan of poging daartoe, wordt de verdachte in afwijking van hetgeen daaromtrent in de artikelen 48 en 50 bepaald Ss, terstond nadat hij door het Dfetricts-hoofd in verhoor genomen is. niet de getuigen en al wat tot bewijs van het gepleegde feit kan dienen, rechtstreeks aan den Resident gezonden, (tenzij aan het Districtsboofd blijkt, dat er geen voldoende grond is om hem van het plegen van het feit te verden-ken, in welk geval de aangehoudene zonder verwijl fin vrijheid g e t e l d wordt.

(2) Het Districtshoofd geeft van hetgeen hij ''krachtens dit artikel verricht, dadelijk kennis aan den Regent.

(3) Het eerste lid van dit artikel wordt buiten toepassing geraten als het feit gepleegd is op een der buiten Java en Madoera gelegen, daartoe behoorende eilanden.

(4 ) De Resident kan in buitengewone gevallen het Distrietshoofd gelasten het eerste lid van dit artikel buiten toepassing te laten en zal zulks doen, wanneer de President .-"van den Landraad hem tijdig kennis heeft gegeven, dat hij verhinderd is op de vastgestelde dagen zitting t e nemen. (

(5) Hetgeen bij dit artikel en de artikelen 333b, 333c, en 333tf is bepaald omtrent den President, is toepasselijk op den Europeeschen ambtenaar, die volgens artikel 89 bevoegd is hein ten iianzien van de daar bedoelde werkzaamheden en verrichtingen te vertegenwoordigen.

lig.

51. l) De Districtshoofden zullen nimmer op eigen gezag eenen gevangene ontslaan, maar de redenen van ontslag, onder opzending van den gevangene, aan den Regent moeten voordragen. (I. R. 13,

16, 36, 54.)

52. (1) Zij 2) zijn verplicht ééns in de veertien dagen, op eenen daartoe gestelden dag, voor den Regent te verschijnen, ten einde diens bevelen te ontvangen, en aan hem verslag te doen van al het voorgevallene in de twee laatstverloopen weken, voorzooverre dit betrekking heeft op het beheer der politie, en daarvan niet reeds vroeger, overeenkomstig de bepalingen van dezen Titel, aan den Regent is kennis gegeven.

(2) Indien de afgelegenheid van enkele districten de geregelde persoonlijke verschijning van de Hoofden daarvan te bezwarend mocht doen zijn, zal de Regent, met voorkennis en bewilliging van den Resident, aan zoodanige Districtshoofden kunnen vergunnen om het veertiendaagsch verslag schriftelijk in te zenden. (1. R. 8, 36, 38, 40v., 43v., 48, 51, 54, 67, 99, 122; R. O. 52v.: St. 1870 no. 123; St.

1871 no. 45.)

53. Zij zullen de opgaven welke hun, ingevolge artikelen 27 en 28, door de Dorpshoofden aangaande den staat der bevolking wor-den gedaan, zorgvuldig verzamelen, daaruit voor elk afgeloopen jaar eenen algemeenen staat voor hun district opmaken, en dien binnen de drie eerste maanden van het ingetreden jaar aan den Re-gent toezenden. 3) (I. R. 29v., 52, 54, 69.)

54. Daar waar geene Regenten noch Onder-Regenten 4) zijn, staan de Districtshoofden onder het onmiddellijk toezicht van den Resident, of Assistent-Resident, op welke laatsten het hiervoren be-paalde omtrent de Regenten alsdan toepasselijk is. (I. R. 73; St. 1867 nos. 58 en 146; St. 1870 nos. 123 en 199; St. 1871 no. 45.)

VIERDE TITEL.

VAN DE INLANDSCHE OFFICIEREN VAN JUSTITIE (HOOFDDjAKSA'S EN DJAKSA'S).

55. (1) In elk Regentschap, en waar geene Regentschappen be-staan, bij eiken Landraad, zal een Inlandsch Officier van Justitie wor-den aangesteld. (R. O. 62, 114.)

1) Dit artikel komt ingevolge 'Staatsblad 1019 no. 689, a i t . II, q, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

te vervallen.

2) Ingevolge Staatsblad 1919 no. '689, ;art. II, p, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

wordt dit woord „Zij" vervangen door de woorden ,,De Districtshoofden".

3) Na dit artikel wordt ingevolge Staa'tsblad 1919 no. '689, a r t . II, q, jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend

°V ingelascht een nieuw artikel 53a, luidende als volgt:

53a. Onverminderd de verantwoordelijkheid der Districtshoofden voor de richtige uitoefening der pelitie in het geheele district, worden de werkzaamheden en bevoegd-heden betreffende de Justitie bij dezen Titel, den eersten, den tweeden en den zesden Titel A aan het Districtshoofd opgedragen, in de gedeelten van het district, waar On-ilerdïstrictshoofden zijn aangesteld, door dezen uitgeoefend, die ook alles wat aan het L'istrictshoofd zou moeten worden opgezonden, Voorzoover tot die werkzaamheden en bevoegdheden betrekkelijk, in ontvangst nemen en behandelen.

4) Men zie de noot bij art. 1, 4°.

(2) Deze ambtenaren voeren den titel van Hoofddjaksa, voor-zooverre zij op de hoofdplaatsen der Residentiën zijn gevestigd, en elders dien van D jaksa. (I. R. 56v.)

(3) Aan de Hoofddjaksa's en Djaksa's kunnen adjuncten worden toegevoegd, die alsdan bevoegd zijn om hen in alle hunne ambts-verrichtingen te vertegenwoordigen. (I. R. 78.)

(4) Waar thans buiten de hoofdplaatsen Inlandsche Officieren van Justitie gevestigd zijn, welke den titel van Hoofddjaksa voeren, zullen die ambtenaren deze benaming kunnen behouden; hunne be-voegdheid en ambtsplichten zullen daardoor geene verandering on-dergaan, maar volkomen gelijk blijven aan die der overige Djaksa s.

(1. R. 1, 56.)

(5) (St. 1903 no. 136, I.) In de Residentie Djokjakarta kan aan de adjuncten door het Hoofd van gewestelijk bestuur eene standplaats buiten de residentie van den Landraad doch binnen diens ressort aangewezen worden ter plaatse, waar een Assistent-Resident geves-tigd is, ten einde onder de bevelen van dezen de functiën van In-landsen Officier van Justitie uit te oefenen.

56. (1) De Hoofddjaksa's zijn onmiddellijk ondergeschikt aan de Residenten, en ontvangen van en door dezen de tot de uitoefening hunner bediening betrekkelijke bevelen.

(2) Op de plaatsen waar afzonderlijke Assistent-Residenten voor de politie zijn aangesteld, zijn de Hoofddjaksa's ook aan dezen on-dergeschikt. (I. R. 75, 78, 83, 87; R. O. 62.)

57. De Djaksa's zijn, behoudens het hooger gezag van den Resi-dent ondergeschikt aan de Regenten, en verplicht de bevelen na te

57. De Djaksa's zijn, behoudens het hooger gezag van den Resi-dent ondergeschikt aan de Regenten, en verplicht de bevelen na te

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 128-139)