• No results found

TWEE EN TWINTIGSTE TITEL

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 113-119)

BEPALINGEN VAN GEMENGDEN AARD.

409. (1) Indien de verdediging van den beklaagde een geschil-punt van burgerlijk recht betreft, en door denzelven voldoende gron-den worgron-den aangevoerd om zijn vermeend recht waarschijnlijk te maken, zal de rechter, wanneer hij de strafbaarheid van het feit als afhankelijk beschouwt van de beslissing van zoodanig rechtspunt, de rechtsvervolging met of zonder tijdsbepaling schorsen.

(2) !) Indien de beklaagde zich in hechtenis bevindt, zal de rech-ter zijne voorloopige invrijheidstelling kunnen gelasten. (Sv. 396;

A. B. 28v.; B. W. 268; L. 76.)

409a. 2) (St. 1912 no. 540, art. I.) Van alle bevelen tot invrij-heidstelling van een verdachte of beklaagde die zich in hechtenis bevindt, wordt door de autoriteit, die het bevel heeft gegeven, dade-lijk— zoo noodig telegraphisch — mededeeling gedaan aan de met

1) Deze alinea komt )ingevolge Staatsblad 1919 no. ,6S9, a r t . I. ggg, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

te vervallen. >

2) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad no. 689, a r t . I, hhh. jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en S25, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt:

409a. (1) De Raad van ; Justitie kan in misdrijfzaken in eersten aanleg na bet verleenen van rechtsingang t o t dat de einduitspraak in die instantie heeft plaats gehad, een bestaand bevel van voorloopige 'hechtenis ambtshalve opheffen, of. als er geen zoodanig bevel is en voor het feit ter zake waarvan de vervolging plaats heeft voorloopige hechtenis l is toegelaten, eveneens ambtshalve de voorloopige hechtenis van beklaagde bevelen.

(2) Deze zelfde bevoegdheden heeft de Raad ook tot aan de einduitspraak ; in misdrijfzaken, die bij rechtstreeksche dagvaarding zijn aanhangig gemaakt, van den aanvang der behandeling (ter terechtzitting;

in summiere zaken voorzoover de beklaagde niet krachtens artikel 187rt moet worden aangehouden, mede van den aanvang der behandeling ter terechtzitting;

in revisiezaken nadiat de zaak bij den Eaad aanhangig is geworden.

(3) Het Hoog-Gerechtshof heeft :de in bet eerste lid omschreven bevoegdheden op gelijke wijze in hooger beroep '\en in revisiezaken, nadat hooger beroep of revisie is aangeteekend.

(41 De hiervoren bedoelde bevelen kunnen ,ook worden gegeven op verzoek van den beklaagde of op vordering van het Openbaar Ministerie (behalve in revisiezaken) en gedurende den loop der instructie eveneens op voordracht van den Rechter-commissaris.

(5) Een bevel van voorloopige hechtenis, waartoe de voordracht niet is gedaan door den Reehter-Commissaris, ' wordt gedurende den loop van de instructie niet uit-gevaardigd, dan nadat de Rechter-Commissaris ter zake is gehoord,

T

98

Ned. Sv.

de tenuitvoerlegging belaste autoriteit, die onmiddellijk na ontvangst van die mededeeling den betrokken persoon op vrije voeten moet stellen of doen stellen, tenzij deze om andere redenen in hechtenis behoort te blijven. (Sv. 71, 107, 167, 169.) *)

410. (1) 2) Wanneer op eene overtreding geene zwaardere straf 254.

is gesteld dan eene enkele geldboete, met of zonder verbeurdverkla-ring van eenige bijzondere voorwerpen, zal de beklaagde de rechts-vervolging kunnen voorkómen door, met betaling van alle gemaakte rechtskosten, vrijwillig te voldoen het maximum van die boete, en, in geval van bedreigde verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, door, bij notarieele of ter Griffie opgemaakte acte, te verklaren in de verbeuring te berusten.

(2) 3) (St. 1901 no. 15, art. HI, N, jo. no. 273.) De boete zal aan den tot de ontvangst derzelve bevoegden ambtenaar niet anders kunnen worden voldaan, dan op schriftelijke, door den Voorzitter van het rechtscollege tot welks competentie de berechting der ge-pleegde overtreding behoort, of, zoo die berechting behoort tot de competentie van een Residentierechter, door dien Residentierechter, voor „gezien" geteekende machtiging van den ambtenaar van het Openbaar Ministerie, aan wien de kwitantie v;n den tot de ontvangst bevoegden ambtenaar door den beklaagde zal moeten worden over-gebracht binnen den tijd bij de machtiging te bepalen.

5 (3) Het voorschrift van dit artikel brengt geene verandering te weeg in de bevoegdheid tot het aangaan van transactiën, in de ge-vallen waarin de wettelijke verordeningen die veroorloven. (Sv. 144,

183, 194, 220v., 291v., 338; I. R. 415; Rv. 867v., 871; Bb. 853, 2827;

L. 77.)

411. Ieder veroordeelde tot straf zal tevens worden verwezen in de betaling der kosten van het rechtsgeding. Alleen in geval van

1) Na dit artikel worden ingevolge Staatsblad 1919 Aio. «89, art. I, iii, jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325. blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op ingelascht de vier-volgende artikelen:

109b. Zoodra de duur der ondergane voorloopige aanhouding en hechtenis afzon-derlijk of te zamen, den maximum-duuv der op het feit gestelde vrijheidsstraf overtreft, vervalt een in de zaak bestaand bevel van voorloopige hechtenis en moet de beklaagde zonder eenigen vorm van proces onmiddellijk in vrijheid worden gesteld.

409c. (1) Alle bevelen van voorloopige aanhouding en hechtenis zoomede alle be-schikkingen tot opheffing dier bevelen worden terstond ten uitvoer (gelegd.

(2) Onverminderd de verplichting tot nakoming der gewone voorschriften doet de autoriteit, die eene beschikking . neemt tot opheffing van zoodanige bevelen, indien bij den gewonen gang van zaken vrees ( bestaat voor te lange aanhouding, hiervan dadelijk, zoo noodig telegrafisch of telefonisch, mededeeling aan de met de tenuit-voerlegging belaste autoriteit, die daarmede rekening houdt.

(31 Dit artikel maakt geen inbreuk op het bepaalde in het laatste lid van artikel 72, het eerste lid van artikel 110, en het laatste lid van artikel 114.

409d. Alle 'krachtens dit Reglement uitgevaardigde bevelen van voorloopige aanhou-ding of hechtenis en beschikkingen tot handhaving of verlenging van zoodanige bevelen vermelden den grond voor de voorloopige aanhouding of hechtenis en de bepaalde omstandigheden, welke tot het aannemen van dien grond hebben geleid./

409c. De termijnen, die den duur der geldigheid bepalen van de bevelen van voor-loopige aanhouding of hechtenis, loopen slechts gedurende de tenuitvoerlegging.

21 Deze alinea 'is afgeschaft ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, art. 3, (1), sub e, jo. no. 64 5.

3) Voor de Buitenbezittingen geldt ingevolge Staatsblad 1901 no. 15, art. IV nog de oude redactie van deze alinea, luidende 'als Volgt:

(2> De boete zal aan 'den Mot de ontvangst derzelve bevoegden ambtenaar niet anders kunnen worden voldaan, da.n op schriftelijke] door den President van den Raad v^n Justitie voor ,,gezien" geteekende nfachtiging van het Openbaar Ministerie bij dien Raad, aan hetwelk de ouitantie van den tot de ontvangst bevoegden amb-tenaar door den beklaagde zal moeten worden overgebracht, binnen den tijd door bet Openbaar Ministerie bij de machtiging t e bepalen,

Ned. Sv.

eene geheele vrijspraak of van ontslag van alle rechtsvervolging, zullen de kosten komen ten laste van den Lande. (Sv. 144, 169, 174, 183, 194, 197, 220, 222, 234, 353v., 412; Rv. 58; I. R. 417; Bb. 24, 376, 657, 2440, 2630, 4123; L. 40.)

412. De salarissen en schadeloosstellingen, verschuldigd aan praktizijns, raadslieden of verdedigers en gevolmachtigden, mogen niet onder de veroordeeling in de kosten worden opgenomen, maar blijven steeds voor rekening van de partij, die zich door zoodanigen persoon heeft doen bijstaan of vertegenwoordigen. (Sv. 120v., 180v., 189, 191, 204, 247; L R . 148; R. O. 185v.)

413. (1) De Gouverneur-Generaal zal nimmer als getuige op 290.

eene terechtzitting, nóch voor eenen Rechter-Commissaris, noch voor eenigen anderen ambtenaar kunnen worden gedagvaard.

(2) Wanneer echter deszelfs getuigenis vereischt mocht worden, zal hij, daartoe schriftelijk verzocht, den ambtenaar met het onder-zoek der zaak belast, of dengene, die dezen ten gevolge eener bij-zondere opdracht vervangt, bij zich toelaten, ten einde zijne getuige-nis worde ingenomen en in geschrifte gesteld.

(3) De in artikel 132 vervatte bepalingen omtrent de voorlezing en bewijskracht van schriftelijke getuigenissen, zijn te dezen toe-passelijk. (Sv. 46, 58, 61, 127, 133v., 184, 202, 375, 414; Rv. 210;

L. 78.)

414. (St. 1873 no. 142.) (1) Inlandsche vorsten, Rijksbestierders, Regenten en Onder-Regenten kunnen, zoolang zij niet als zoodanig zijn afgetreden of uit hun ambt ontslagen, niet als getuigen voor den rechter worden geroepen, zonder voorafgaande machtiging van den Gouverneur-Generaal.

(2) Gelijke machtiging wordt vereischt om voor den rechter als getuigen te roepen de wettige vrouwen en vrouwelijke bloed- en aanverwanten tot en met den 2den graad, van de personen in de vóórgaande alinea opgenoemd.

(3) Indien die machtiging niet wordt verleend, zullen de voor-schriften van het vorige artikel worden in acht genomen. (Sv. 134v., 413; I. R. 419; R. R. 84; Ov. 5; R. O. 4; Rv. 9, 210; Bb. 1188; L. 79.)

415. (1) Wanneer de rechter, gebruik makende van de hem bij het tweede lid van artikel 14 der Algemeene Bepalingen van wet-geving voor Nederlandsch-lndië toegekende bevoegdheid, beveelt, dat de in strafzaken als getuigen te hooren Chineezen, den eed in den tempel zullen afleggen, zal hij de verdere behandeling der zaak tot eenen, door hem te "bepalen, naderen rechtdag uitstellen.

(2) In dat geval benoemt de President één der Leden ,van het rechterlijk college, om als commissaris, met den Griffier, bij de eeds-aflegging tegenwoordig te zijn en daarvan schriftelijk verslag te doen. (Sv. 375; I. R. 420; Rv. 210; L. 80.)

416. !) Alle arresten, vonnissen en rechterlijke bevelschriften in strafzaken, zullen aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Körtings. (Sv. 17, 174; I. R. 421; R. R. 1, 74; R. O, 27; L. 81.)

1) Zie hierbij: Staatteblad 1891 no, 188.

100

Ned. SA

417. De minuten der arresten en vonnissen zullen steeds ter Griffie der respectieve rechterlijke collégien blijven berusten, en mo-gen niet verplaatst worden, dan in de gevallen en op de wijze bij de wettelijke bepalingen voorzien. (R. O. 67, 69; I. R. 442; L. 82;

St. 1854 no. 39.)

418. (1) De Griffiers zijn verplicht een algemeen register te hou- 6.

den van alle strafzaken, weïke in behandeling komen bij het rechter-lijk college, waarbij zij zijn aangesteld.

(2) (St. 1919 no. 10, art. Ill, 10°, jo. no. 498.) Op dit register, hetwelk in onderdeden zal worden gesplitst ter afscheiding van de zaken, die respectievelijk in eersten aanleg, in hooger beroep, in re-visie en in cassatie behandeld'worden, zal aanteekening moeten ge-schieden van de namen der beklaagden, van de misdrijven of over-tredingen hun te laste gelegd, van den dag waarop de zaken zijn aanhangig geworden, van dien w.aarop het vonnis of het arrest uit-gesproken of in geval van revisie, gewezen is, en van dien waarop de stukken, in de gevallen waarin zulks moet plaats hebben, aan den eersten rechter zijn teruggezonden; en eindelijk, ten aanzien van zaken in cassatie, van de dagteekeningen waarop de mededeeling der stukken aan den Procureur-Generaal en de terugzending der-zelve door dezen hebben plaats gehad.

(3) Dit register zal tevens eene zoo beknopt mogelijk opgave van den inhoud der vonnissen of arresten moeten behelzen, en op hetzelve moet worden melding gemaakt van de verleende gratie of vermindering van straf. *)

(4) De Officieren van Justitie en de Procureur-Generaal zijn respectievelijk bevoegd om daarvan te allen tijde inzage te nemen.

(Sv. 174, 189, 320v., 325v.: R. O. 65; I. R. 420; L. 83.)

419. Geene afschriften of uittreksels van arresten of vonnissen in strafzaken gewezen, zullen worden uitgereikt aan hen, die geene partijen in de zaak zijn geweest, zonder machtiging van het Hoog-Gerechtshof of den Raad van Justitie, welke dezelve geveld heeft, en het verzoek daartoe zal alleen worden toegestaan op het bewijs, dat de verzoeker daarbij belang heeft. (R. O. 67; I. R. 424; Rv. 65, 853, 856, 858; L. 84.)

420. (vervallen.) (St. 1917 no. 497, art. 13, oo, jo. no. 645.) 421. (St. 1919 no. 10, art. Ill, 11°, jo. no. 498.) De griffiers, die in gebreke blijven van stiptelijk te voldoen aan de bepalingen van de artikelen 49, 50, 190, 290, 319 en van het derde lid van artikelen 332a, verbeuren wegens elk verzuim eene boete van vijf en twintig gulden. (I. R. 427; Rv. 867; R. O. 165.) 2)

422. (1) In strafzaken zullen tot het doen van dagvaardingen, beteekeningen en alle andere exploiten, die tot uitvoering van rech-terlijke bevelen, vonnissen en arresten daaronder begrepen, gelijke-lijk bevoegd en verplicht zijn, de deurwaarders, zoo buitengewone als gewone, en de gerechtsboden, mitsgaders de dienaren van de openbare macht.

1) Zie ten aanzien van verloren geraakte /vonnissen of stukken, behoorende tot cnuitsewezen processen in strafzaken: Staatsblad 1854 no. 39.

2) Zie hierbij: Staatsblad 1917, no. 497, art, 6, sub 7 ° : en art. 7, (4), jo. no. 645,

Ned. Sv.

(2) Bij ontstentenis van de zoodanigen, zal door den Resident of Assistent-Resident, binnen wiens Residentie of afdeeling het ex-ploit moet geschieden, een beëedigd Europeesch beambte, of een ander geschikt en vooraf te beëedigen persoon, tot het verrichten van hetzelve worden aangewezen.

(3) Van die aanwijzing zal in het exploit moeten worden melding gemaakt. (Sv. 17, 29, £0, Ê0, 119, 210, 212, 214, 218, 422; Rv. 1;

1. R. 428; R. O. 193, 205; L. 96.)

423. (1) De beteekening van dagvaardingen en andere exploi-ten in strafzaken, moet steeds gepaard gaan met de afgifte van een volledig afschrift van het exploit, het relaas van den exploiteur daar-onder begrepen. *)

(2) In de gevallen, waarin de aanplakking van een exploit moet plaats hebben, zal de exploiteur van deze zijne verrichting een be-hoorlijk relaas opmaken, hetwelk hij daarna zal overhandigen of doen toekomen aan den ambtenaar, door wien hem die werkzaam-heid is opgedragen. (Sv. 17, 29, 80, 119, 178a, 210, 214, 218, 422;

I. R. 429v.; R. O. 198; L. 86.)

424. (1) De dag, waarop de termijnen, in dit Reglement vast-gesteld, beginnen te loopen, wordt bij derzelver berekening niet mede geteld.

(2) Wanneer de laatste dag van zoodanigen termijn op een Zondag invalt, zal die termijn met één dag worden verlengd. (Rv. 15, 17; I. R. 430.)

1) TJa deze alinea wordt lingevolge Staatsblad 1919 no. 6S9, a r t . 1, j j j , jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op ingelascht de navolgende alinea.

(2) Evenwel kunnen gerechtsboden en dienaren van de openbare macht; belast n e t het oproepen van getuigen en deskundigen in summiere zaken als bedoeld in de tweede afdeeling van (den vijfden Titel, volstaan met die personen mondeling op te :oepen, desgelast dadelijk t e r terechtzitting mede te brengen, en daarvan aan den rechter of anderen ambtenaar aan wien zij relaas moeten doen, mondeling verslag te geven, waarvan aanlt ekening zal worden gehouden.

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 113-119)