• No results found

EEN EN TWINTIGSTE TITEL

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 109-113)

VAN HET VERVALLEN, OPHOUDEN EN TE NIET GAAN VAN VERVOLGINGEN EN STRAFFEN.

EERSTE AFDEELING.

Van amnestie en aboutie, gitsgaders van den dood en de zinne-loosheid der veroordeelden of beklaagden.

• (St. 1917 no. 497, art. 13, mm, jo. no. 645.)

389. AI wie is vrijgesproken, kan wegens hetzelfde feit niet we- 68.

der in rechten worden betrokken. (Sv. 112, 169, 282, 310; A. B. 34;

I. R. 398; L. 63.)

94

Ned. Sv.

390. (1) (St. 1917 no. 497, art. 6, 7°, jo. no. 645.) Alle vervol- 69.

ging tot straf vervalt, of houdt op, ten gevolge van amnestie of abo-utie, door den Gouverneur-Generaal verleend, krachtens artikel 52.

derde lid, van het Reglement op het beleid der Regeering in Neder-landsch-Indië.)

(2) Hetzelfde heeft plaats indien de dader vóór het aanvangen der vervolging, of gedurende den loop van het geding is overleden.

(Sv. 391v.; A. B. 31; I. R. 399; L. 64.) ')

391. (St. 1917 no. 497, art. 6, 7°, jo. no. 645.) De bepaling van 410.

artikel 77 van het Wetboek van Strafrecht lijdt uitzondering, 'voor-zooveel aangaat het verhaal van boete of van verbeurte Van be-paalde voorwerpen in zaken van overtreding op het stuk van 's Lands middelen en pachten, alles volgens de bepalingen en onderscheidin-gen in „artikel" 2) 392, 393, 394, en 395 voorkomende. (Sv. 167, 392 397; Ov. 83; Rv. 580; I. R. 400; L. 65.)

392. Indien het geding nog niet aanhangig is gemaakt, wordt 411.

hetzelve, voorzooveel die boeten en verbeurdverklaringen betreft.

door het Openbaar Ministerie tegen de erfgenamen van den dader of diens vertegenwoordigers aangelegd en 'vervolgd, bij denzelfden rechter en op dezelfde wijze, als tegen den overledene zoude hebben plaats gehad, indien deze alleen boete of verbeurdverklaring, of bei-den zoude hebben beloopen. (Sv. 177, 391, 393, 397, 399; I. R. 400:

L. 65.)

393. (1) Indien de vervolging reeds vóór het overlijden van den 412 dader was aangevangen, zal zij tegen de erfgenamen of

vertegen-woordigers worden voortgezet door eene dagvaarding in den vorm en binnen de termijnen in burgerlijke zaken voorgeschreven, strek-kende ten einde het rechtsgeding te hervatten, en volgens de laatste gedingstukken voort te zetten, op de wijze als in strafzaken van dien aard gebruikelijk is.

(2) D e geschillen over de hervatting van het geding, wanneer de erfgenamen mochten beweren tot de hervatting onverplicht te zijn, zullen worden behandeld en uitgewezen overeenkomstig de voor-schriften van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering voor de Raden van Justitie op Java, enz. (Sv. 391, 395, 397; Rv. 1, 8v 248, 250v.)

394. Indien de zaak reeds in het hoogste ressort is beslist, doch 413.

de termijn tot cassatie nog niet is verloopen, of een beroep in cas-satie aanhangig is, wordt op dezelfde wijze gehandeld als in het vorige artikel is voorgeschreven. (Sv. 313v., 332, 335, 391, 395, 397.)

395. (1) Indien in de gevallen bij de twee vorige artikelen voor- 414.

zien, de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene be-lang'hebben bij de afdoening van het geding, kunnen zij hetzelve hervatten door middel van eene verklaring, welke aan den 'betrokken ambtenaar van het Openbaar Ministerie moet worden beteekend; en

1) Deze alinea is afgeschaft>.ingevolge Staatsblad 1917 no. 497. art. «. (1). sul) e.

?,o. no. 645. /(Zie W. v. S. a r t . 77.) 2) Leeg: „de artikelen",

Ned. Sv.

zal in dat geval de zaak tot het uiteinde worden voortgezet volgens de laatste gedingstukken overeenkomstig hel bepaalde bij artikel 393.

(2) Indien het geding vóór het overlijden van den dader nog niet was aangevangen, kunnen de erfgenamen of vertegenwoordigers van van den overledene als aanleggers optreden, wanneer eenig voorwerp mocht zijn in beslag genomen. (Sv. 391, 398; Rv. 251v.)

3,96. Indien een persoon na het plegen der daad, welke tot straf- 4 1 5 vordering kan aanleiding geven, is krankzinnig geworden, en die

staat wordt erkend door den rechter, die van de zaak moet kennis nemen, wordt de strafvordering geschorst tot na de herstelling van den beklaagde; alles behoudens de bepalingen en onderscheidingen in „artikel" *) 397 en 398 voorkomende. (Sv. 399v., 409; 1. R. 402;

B. W. 433v.; L. 67.)

397. De vordering tot boete en verbeurdverklaring bij artikel 391 416.

vermeld, kan. indien de beklaagde is onder curateele gesteld, tegen den curator, of anderzins tegen eenen curator ad hoc worden aan-gevangen of voortgezet, op dezelfde wijze als bij de vorenstaande artikelen, ten aanzien van erfgenamen of vertegenwoordigers eens overledenen, is voorgeschreven. (Sv. 392, 396; B. W. 433v.

398. De curator heeft van zijne zijde dezelfde bevoegdheid tot het 417.

aanvangen of doen voortzetten van het geding, als bij artikel 395 aan de erfgenamen of vertegenwoordigers is toegekend. (Sv. 392, 396; B. W. 403, 433v., 452.)

399. (1) Ingeval de dader is overleden nadat de veroordeeling 418.

tot straf kracht van gewijsde heeft bekomen, worden alle boeten en verbeurdverklaringen,' uithoofde van welk misdrijf of van welke over-treding dezelve ook mochten zijn opgelegd, mitsgaders de kosten, op de erfgenamen of vertegenwoordigers van den overledene verhaald.

(I. R. 401; L. 66.)

(2) Bij krankzinnigheid wordt in dat geval tegen den curator gehandeld, onverminderd de uitvoering der andere straffen tegen den veroordeelde, zoodra hij hersteld is. (Sv. 354, 390v., 397; B. W. 383, 434, 452, 833, 955, 1032; I. R. 401v.)

400. (1) (St. 1917 no. 497, art. 13, nn, jo. no. 645.) De dood-straf kan niet worden tenuitvoergelegd tegen hem, wiens krankzin-nigheid na de veroordeeling is ontstaan, en door den rechter, die het strafvonnis heeft geveld, is erkend.

(2) (St. 1917 no. 497, art. 13, nn, jo. no. 645.) Evenmin kan de doodstraf ten uitvoer worden gelegd tegen eene zwangere vrouw.

(3) (St. 1917 no. 497, art. 13, nn, jo. no. 645.) In het eerste geval wordt de uitvoering der doodstraf geschorst tot na de herstelling van den krankzinnige, en in het laatste geval tot na de bevalling van de zwangere vrouw. (Sv. 330v., 339, 341, 396, 399; B. W. 2;

I. R. 403.)

.1) Lees; „do at-ukpien"t

m

Ned. Sv.

TWEEDE AFDEELING Van verjaring.

401. !) Alle vervolgingen en strafvorderingen ter zake van begaan 70.

misdrijf of begane overtreding, verjaren na verloop van den tijd, bij

„artikel" 2) 403 en volgende van dezen Titel bepaald. (Sv. 130, 313, 405v.; A. B. 31; B. W. 1380, 1946v.; I. R. 404; L. 68.)

402. 3) (1) De tijd van verjaring vangt aan van het oogenblik, 71.

dat het misdrijf of de overtreding bedreven is, of, in geval van ver-volging, van het oogenblik der laatste gereehteüjke acte.

(2) Ten aanzien van contumacieele beklaagden vangt de verja-ring aan van den dag, waarop het vonnis, bij artikel 212 vermeld, is geveld.

(3) Niettemin zal de tijd van verjaring van het misdrijf van valschheid of van valsche munt niet vroeger beginnen te loopen, dan van het oogenblik, waarop van de valsche of vervalschte stukken of munt is gebruik gemaakt. (Sv. 209v., 231v., 396; I. R. 405; L. 69.)

403. 4) (1) Door verloop van drie jaren vervallen alle vervol- 70. lo.

gingen ter zake van overtredingen, uitgezonderd die tegen de regle-menten en keuren op het stuk van politie.

(2) De 'Vervolgingen wegens deze laatsten vervallen door ver-loop van één jaar. (Sv. 106v., 177v., 199v., 401v., 405; I. R. 406;

Not. 57; R. O. 108, 156; Bb. 4534; L. 68.)

404. 4) Door verloop van twintig jaren vervallen alle vervolgin- 70. 20 gen ter zake van misdrijven, waartegen de doodstraf, en door ver- 3o. 4o.

loop van vijftien jaren, die wegens misdrijven, v/aartegen de straf naast die des doods is bedreigd; de vervolging van alle overige mis-drijven vervalt door verloop van tien jaren (Sv. 107, 213, 402, 405;

I. R. 407.)

405. 5) De straffen bij vonnis opgelegd, verjrren door het verloop 76. v.

van het dubbel getal jaren, hetwelk tot verjaring der vervolging zoude worden gevorderd, te rekenen van den dag, waarop de ver-oordeeling kracht van gewijsde heeft bekomen. (Sv. 332v., 403v.;

I. R. 408; L. 70.)

406. De bepalingen van deze afdeeling zijn niet betrekkelijk tot hetgeen omtrent de verjaring van sommige misdrijven of overtredin-gen, bij bijzondere wettelijke bepalinovertredin-gen, is vastgesteld. (I. R. 409.)

1) Dit artikol is afgeschaft ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, a r t . 3, (1), sub e, jo. no. 64E. (Zie W. v. S. a r t . 76 (2) sub 2°.)

2) Lees: „de artikelen".

3) Dit artikel is afgeschaft ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, art. 3, (1), sub e, .10. no. 645. (Zie W. v. S. art. 79.)

4) Dit artikel is afgeschaft; ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, art. 3, (1), sub e, jo. no. 645. (Zie W. v. S. art. 78.)

5) Dit artikel is afgeschaft ingevolge Staatsblad 1917 no, 497, art. 3, (1), sub e, jo. no. 645. (Zie W. v. S. a r t , 84 en 85.)

Ned. Sv 407. De ambtenaren van het Openbaar Ministerie en de rechters 419.

zullen ambtshalve op de verjaring moeten acht geven, al ware het dat dezelve niet door de beklaagden wierd ingeroepen. (Sv. 9;

R. O. 55; A. B. 23; I. R. 410; B. W. 1950; L. 71.)

408. (1) De verjaring, welke haren aanvang heeft genomen vóór het tijdstip van de invoering van dit Reglement, zal volgens de oude wetten berekend worden.

(2) Indien echter de tijd van verjaring volgens het tegenwoordig Reglement korter mocht zijn, zal de verjaring daarbij voorgeschreven worden gevolgd. (Sv. 403v.; I. R. 411; B. W. 1993; L. 72.)

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 109-113)