• No results found

VAN BEKLAAGDEN, WELKE AFWEZEND ZIJN GEBLEVEN, NIET HEBBEN KUNNEN ACHTERHAALD WORDEN, OF

ONTVLUCHT ZIJN.

EERSTE AFDEELING.

Van a/wezend gebleven of ontvluchte beklaagden in zaken van misdrijf, waarin eene voorloopige instructie heeft plaats gehad.

(St. 187G no. 237.)

209. i) (St. 1914 no. 641, art. 1, rr, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) Wanneer een beklaagde, in wiens zaak instructie is gelast met of zon-der bevel van gevangenneming, niet mocht hebben kunnen worden achterhaald en gevangen genomen, of niet voor den Rechter-Commis-saris mocht hebben kunnen worden gebracht, zal de voorloopige in-structie der zaak niettemin worden voortgezet en ten einde gebracht, overeenkomstig hetgeen bij den derden Titel is omschreven, onder' de bepalingen in het volgende artikel vervat. (Sv. 66v., 71 73v 77 86, 90v., lülv., 107, 125, 187, 195, 214, 224, 227v., 402.)

210. (1) (St. 1907 no. 433, art. I, 1, jo. no. 504.) De beteekening bij artikel 118 vermeld, geschiedt aan de woonplaats .of, wanneer die niet bekend is, aan het laatste verblijf van den beklaagde, en wordt aldaar afschrift gelaten.

(2) Indien de woonplaats en het verblijf onbekend zijn, wordt de beteekening aangeplakt aan het gebouw, waar de Raad van Justitie zitting houdt.

(3) Bij dit exploit wordt de beklaagde tevens tegen eenen be-paalden dag opgeroepen om op de terechtzitting te verschijnen.

(4) De getuigen worden niet gedagvaard. (Sv. 17, 90, lOlv., 107, 117v., 131, 178, 187, 209, 214, 223, 226, 423; B. W. 17; Rv. 6, 82.) 211. a) (St. 1912 no. 455, art. 1, 1.) Indien de beklaagde binnen dien tijd gevat wordt, of zich in de gevangenis begeeft, of wel ten

1) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 191!) no. 689, art. I. r r jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op. als volgt: ! j

209. Wanneer een beklaagde, in wiens zaak instructie is gelast en een niet geseborst bevel van voorloopige hechtenis bestaat, niet mocht hebben /kunnen worden achter-haald en gevangengenomen, ot\ in wiens 'zaak instructie is gelast, maar geien dan wel een geschorst bevel van voorloopige hechtenis beslaat, niet voor den Rechter-commissaris mocht hebben kunnen worden gebracht, zal de voorloopige instructie dei-Kaak niettemin worden voortgezet en ten einde gebracht, overeenkomstig hetgeen bij

«en derden titel is omschreven, onder de bepalingen in het volgende artikel vervat.

2) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 (no. 689, art. I, ss, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op als volgt: '

211. Indien de beklaagde binnen dien tijd gevat wordt, of zich ün de gevangenis begeeft, of wel ten beteekenden dage vrijwillig op de terechtzitting verschijnt, bepaalt de Raad van Justitie den dag, \vaarop de zaak zal worden onderzocht en afgedaan overeenkomstig de voorschriften van den vierden Titel, met bevel dat de getuigen legen dien dag zullen worden i opgeroepen, en kan tegen den opgekomen beklaagde een bevel van voorloopige hechtenis worden uitgevaardigd, zoo er geen z,oodanig bevel in de zaak bestaat.

56

Ned. Sv.

beteekenden dage vrijwillig op de terechtzitting verschijnt, bepaalt de Raad van Justitie den dag, waarop de zaak zal worden onder-zocht en afgedaan overeenkomstig de voorschriften van den vierden Titel, met bevel, dat de getuigen tegen dien dag zullen worden op-geroepen; en kan de opgekomene beklaagde, zoo hij nog niet in hechtenis mocht zijn genomen, in verzekerde bewaring gesteld wor-den. (Sv. 71, 77, 85, 107, 120, 126v., 210, 213, 215.)

(2) (St. 1912 no. 455, art. 1, 1.) Overigens is het achtste lid van artikel 107 ten deze toepasselijk.

212 ( l ) i) Indien de beklaagde niet binnen den bedoelden tijd in ver-zekerde bewaring is gesteld, noch vrijwillig ten beteekenden dage op de terechtzitting verschijnt, zal de Raad van Justitie, na te hebben bevonden, dat aan alle de formaliteiten is voldaan, zonder in eenig verder onderzoek te treden, op het requisitoir van den Officier van Justitie, den beklaagde verklaren wederspannig aan de wet, met ver-oordeeling in de kosten en met bevel, dat hij, gevonden Wordende, in hechtenis zal worden gesteld.

(2) Het vonnis van den Raad wordt aangeplakt aan het gebouw, waar dezelve zitting houdt. (Sv. 71, 211, 213, 215, 226, 402, 423.) 2) 213. (St. 1914 no. 641, no. 1, ss, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) Indien de beklaagde, vóórdat het misdrijf verjaard is, zich in hechte-nis begeeft, gevat wordt, of zich tot de behandeling zijner zaak ter terechtzitting aanmeldt, wordt het geding overeenkomstig de voor-schriften van den vierden Titel behandeld. (Sv. 129v., 212, 215, 227v., 402.)

214. (1) (St. 1907 no. 433, art. I, 1, jo. no. 504.) Indien de be-klaagde uit de gevangenis is ontvlucht vóór de beteekening bij artikel 118 omschreven, gelden de voorschriften van artikel 210.

(2) Indien de ontvluchting heeft plaats gehad na de voorschreven beteekening, wordt de beklaagde bij exploit, gedaan op de wijze bij het eerste en tweede lid van artikel 210 omschreven, tegen zekeren bepaalden dag opgeroepen om op de terechtzitting van den Raad van Justitie te verschijnen.

(3) Wijders zijn in beide gevallen de voorschriften van deze af-deeling toepasselijk. (Sv. 118, 211 v., 215.)

215. (1) (St. 1912 no. 455, art. I, m, jo. St. 1914 no. 641, art. 1, tt, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) Indien een beklaagde, na krachtens de beschikking, waarbij in zijne zaak instructie is gelast, voor den Rechter-Commissaris te zijn opgekomen, niet op den aan hem inge-volge artikel 118 beteekenden rechtdag verschijnt, gelast de Raad

1) In deze alinea worden ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a i l . J. tt, jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op de woorden „met bevel" vervangen dooi- de woorden „en kunnen bevelen".

2) Na deze alinea wordt ingevolge. Staatsblad 1.919 no. 689, art. I, tt, jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking- tredend op ingelascbt de navolgende alinea:

(3) Indien in de gevallen, bij dit en bij het vóórgaand artikel bedoeld, de beklaagde na zijne inhechtenisneming- doet blijken van eene wettige reden voor de niet-versehij-n.'ng op den bepaalden rechtsdag, kan de Raad het bevel van voorloopige hechtenis opheffen.

Ned. Sv.

van Justitie, dat zoodanige beklaagde op nieuw, doch zonder de ge-tuigen, tegen eenen bepaalden rechtdag zal worden opgeroepen, en kan dezelve tevens zijne inheehtenisstelling bevelen.

(2) Wijders wordt gehandeld overeenkomstig de voorschntten var. „artikel" i) 211 en volgende. (Sv. 66v., 71, 107, 195, 212, 216, 226.)"

216. Indien evenwel de beklaagde, in het geval bij het vorige artikel voorzien, zich in de volstrekte onmogelijkheid mocht bevinden om, ten dage dienende, op de terechtzitting te verschijnen, zal de rechter op het daartoe door of van wege den beklaagde ingediend verzoekschrift en de daarbij over te leggen bewijsstukken, na het Openbaar Ministerie te hebben gehoord, de behandeling van het ge-ding tot eenen naderen, van wege het Openbaar Ministerie aan den beklaagde te beteekenen rechtdag, uitstellen. (Sv. 75, 118, 129, 212.)

TWEEDE AFDEELINO.

Van afwezend gebitven beklaagden in zaken waarin geene voor-loopige instructie heeft plaats gehad en in zaken

van overtreding.

(St. 1876 no. 237.)

217. (St. 1876 no. 237, jo. St. 1914 no. 641, art. 1, uu, jo. St. 1915 264 no. 146, art. IV.) Indien de beklaagde in zaken van misdrijf, waarin

geene voorloopige instructie heeft plaats gehad, of van overtreding, in gebreke blijft om op de aan hem beteekendè dagvaarding ter te-rechtzitting te iverschijnen, of, voorzooveel den beklaagde in zaken van overtreding aangaat, zich aldaar te doen vertegenwoordigen door een gemachtigde, wordt legen hem verstek verleend, en dadelijk overgegaan tot het onderzoek en eie berechting overeenkomstig de voorschriften van 2) den oden Titel. (Sv. 119, 125, 161, 177v., 180, 182, 187v., 199v., 204, 210, 224, 228; Rv. 77v., I. R. 339.)

218. (1) Het bij verstek gewezen vonnis moet aan den veroor- 265.

deelde in persoon, of te zijner woonplaats, of, indien de woonplaats niet bekend is, aan zijn laatste verblijf worden beteekend.

(2) Indien een en ander onbekend is, wordt het vonnis aan het gebouw, waar de Raad van Justitie zitting houdt, aangeplakt. (Sv.

17, 107, 119, 178, 200, 210, 217, 222v., 315, 422v.; B. W. 17; Rv. 6, 82; I. R. 339.)

1) Lees: „de ai-tiketlen".

2) Hier worden ingevolge Staatsblad 1919 no. /689 "art.. I, uu, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend - Op

ingelascht de woorden: ,,de eerste afdeelihg van,"

58

Ned. Sv.

219. (1) (St. 1918 no. 790, art. 2.) i) De veroordeeling bij ver- 266.

stek vervalt van rechtswege, indien de veroordeelde, bij exploit aan het Openbaar Ministerie beteekend, verzet doet, uiterlijk binnen den tijd van drie weken, nadat het vonnis is tenuitvoergelegd door de gevangenneming van den veroordeelde, of, in het geval eener opge-legde boete, door den ten uitvoer geopge-legden iijfsdwang of door een op zijne goederen gelegd beslag.

(2) Indien zijne woonplaats niet gevestigd is binnen den afstand van vijftien palen van het gebouw, waar de Raad van Justitie zitting houdt, zal de veroordeelde bij het exploit van verzet binnen dien af-stand woonplaats moeten kiezen.

(3) Bij gebreke daarvan, zal hij geacht worden die woonplaats ter Griffie van den Raad van justitie te hebben gesteld (Sv. 135, 178v., 181, .188, 209, 217v., 221v., 226, 332, 347v., 424; B. W. 24-Rv. 83; I. R. 339.)

220. De kosten door het verstek veroorzaakt, komen steeds, zelfs dan wanneer vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging op het verzet mocht volgen, ten laste van hem, die bij verstek is veroordeeld, ten ware de dagvaarding mocht zijn nietig verklaard, of hij mocht bewijzen in de onmogelijkheid te zijn geweest van te kunnen ver-schijnen. (Sv. 169, 178v., 219, 221, 411; Rv. 91.)

221. (1) Indien de tenuitvoerlegging van het vonnis is geschied door een op zijne goederen gelegd beslag, zal de veroordeelde, ge-durende den tijd van één jaar na die inbeslagneming, ontvankelijk zijn in zijn verzet, indien hij ten genoege van den rechter aantoont, dat hij van de plaats gehad hebbende tenuitvoerlegging niet tijdig genoeg heeft kennis gedragen, om zijn verzet binnen den gewonen termijn te kunnen uitbrengen.

(2) Wanneer de in beslag genomen goederen reeds mochten zijn verkocht, zal aan den bij verstek veroordeelde, in geval van vrij-spraak of ontslag van alle rechtsvervolging de koopprijs dier goede-ren, na aftrek der kosten van executie, worden uitgereikt.

(3) Hetzelfde zal plaats hebben ten aanzien van bij het vonnis van verstek verbeurd verklaarde voorwerpen, zoo die mochten ver-kocht zijn.

(4) Overigens gelden ook voor dit geval de bepalingen van arti-kel 220. (Sv. 219, 226, 347v.)

222. (1) Indien de beleedigde partij zich in het geding gevoegd heeft, zal het verzet mede aan haar, te hare gekozene woonplaats, door den veroordeelde worden beteekend.

1) Deze alinea luidt ingevolge Staatsblad 1019 no. S89. art. I, vv, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op als volgt:

(1) De veroordeeling bij verstek (Vervalt van rechtswege indien de veroordeelde, bij exploit aan het Openbaar Ministerie beteekend, (verzet doet, ingeval hij zich in voorloop'ige hechtenis bevindt uiterlijk binnen den tijd van drie weken na den dag, waarop de rechterlijke uitspraak {in ' k r a c h t van gewijsde is gegaan en zoo hij in vrijheid is. uiterlijk binnen den tijd van drie weken na den dag, waarop hij is aan-gehouden ter tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf, wat hechtenis betreft, zoowel van die, waartoe i hij is veroordeeld, als van die, welke voor de hem opgelegde I oete in de plaats treedt, of 'nadat Iijfsdwang op hem is toegepast of beslag op zijne goederen is gelegd tot verhaal van eene hem ongelegde boete.

Ned. Sv (2) Bij gebreke van die beteekening blijft de veroordeeling, welke

ten behoeve der beleedigde partij mocht zijn uitgesproken, in stand, ook wanneer de veroordeelde op zijn verzet wordt vrijgesproken of van alle rechtsvervolging ontslagen. (Sv. 163, 168, 183, 219, 422v.)

223.* (St. 1876 no. 237.) (1) Het verzet brengt van (rechtswege dagvaarding mede op de eerste, na verloop van acht vrije dagen in-vallende, gewone terechtzitting; het zal worden vervallen verklaard, wanneer degene, die in verzet gekomen is, niet in persoon of, voor-zooveel het eene veroordeeling ter zake van overtreding betreft, bij gemachtigde in rechten verschijnt, en het vonnis, bij verstek gewe-zen, zal ten uitvoer worden gelegd, behoudens beroep in cassatie tegen het vonnis, waarbij de vervallen-verklaring is uitgesproken, wanneer daartoe gronden zijn.

(2) De vonnissen bij verstek, waartegen geen verzet is gedaan, zijn niet aan cassatie onderhevig. (Sv. 179, 188, 217, 219, 304v., 314, 332, 424; Rv. 85.)

Slotbepalingen, op de beide af deelingen van dezen titel toepasselijk.

224. In geen geval zal de afwezendheid van eenen beklaagde den voortgang van het geding, ten aanzien der tegenwoordig zijnde me-debeklaagden, van rechtswege schorsen of vertragen. (Sv. 108, 125, 209, 226; I. R. 242.)

225. (1) (St. 1889 no. 149.) Na de uitspraak kan uitvoering 268.

worden gegeven aan de beslissing, die de Raad van Justitie ten aan-zien van de stukken van overtuiging genomen heeft, nadat daarvan eene nauwkeurige beschrijving door den Griffier zal zijn opgemaakt en ter Griffie nedrgelegd.

(2) (St. 1889 no. 149 jo. St. 1917 no. 497, art. 13, t, jo. no. 645.) De Raad kan van de teruggave of van de vernietiging of onbruik-baarmaking uitzonderen zoodanige voorwerpen als hij noodig acht.

(Sv. 5, 153, 170, 231, 244; I. R. 307.)

226. De bepalingen van dezen Titel zijn mede toepasselijk ten 305.

aanzien der strafzaken, van welke het Hoog-Gerechtshof kennis neemt, evenwel onder de navolgende wijzigingen: (Sv. 227v., 231 v., 247v., 256, 413.)

1°. dat indien de beklaagde ter zake van overtreding, in eersten aanleg, op de aan hem gedane dagvaarding, niet in persoon of bij gemachtigde ter terechtzitting verschijnt, het Hof zal gelasten, dat hij op nieuw, tegen eenen door hetzelve te bepalen rechtdag, zal worden opgeroepen; zullende tegen eenen zoodanigen be-klaagde eerst dàn verstek worden verleend, wanneer hij ook op dien dag niet in rechten verschijnt; (Sv. 217.)

2°. dat de arresten van het Hoog-Gerechtshof, hetzij in eersten aan-leg, hetzij in hooger beroep bij verstek gewezen, niet vatbaar zijn voor verzet. (Sv. 219v.)

60

Ned. Sv

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 71-76)