• No results found

Indien de Raad bevindt, dat er vooralsnog geene voldoende 84

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 34-37)

DERDE TITEL

69. Indien de Raad bevindt, dat er vooralsnog geene voldoende 84

aanwijzing van schuld tegen den beklaagde bestaat, of dat van den aard des misdrijfs niet genoegzaam blijkt, zal dezelve een nader onderzoek bevelen. (Sv. 62, 66, 70, 72, 98, 103,(370.)

70. (1) Indien de Raad van Justitie bevindt, dat er voldoende 85.

gronden van bezwaar aanwezig zijn, doch dat het feit slechts als al. 1.

eene overtreding is aan te merken, zal dezelve de ,'zaak verwijzen, waar zulks bevonden zal worden te behooren. (Sv. 65, 71 v., 104 v ' 177 v., 199 v.; R. O. 116 novies en 166 g.)

(2) 2) In het geval bij het vóórgaande artikel voorzien kan, en in dat van het tegenwoordige artikel moet de Raad gelasten, dat de beklaagde, indien hij zich in hechtenis bevindt, in vrijheid worde gesteld, tenzij hij uit anderen hoofde in hechtenis behoore te blijven. (Sv. 65, 72, 106, 177, al. 2.)

71. 3) (st. 1914 no. 641, art. 1, g, jo. St. 1915, no. 146, art. IV.) 85.

Indien eindelijk bevonden wordt, dat er genoegzame «ronden van a. 1.

'V) Deze alinea luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 1919 no. 689. a i t . I. k. jo Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op als volgt:

(3) Indien in het laatste geval dit bevel niet binnen een bij de .beschikking vast te stellen termijn, welke echter niet langer mag zijn dan dertig, dagen, door de bevoegde macht is gehandhaafd of opgeheven, wordt de beklaagde in vrijheid gesteld.

2) Deze alinea luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I. I, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 825, blijkens Staatsblad no in werking tredend op als volgt:

(2) In het geval van artikel 69 kan, en in de gevallen van het vóórgaande lid en van artikel 68 moet de Raad, als ei' een bevel van voorloopige aanhouding in de zaak bestaat, dit opheffen.

3) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 68». art. I, m. jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 326, blijkens Staatsblad no in werking tredend op ais volgt:

(1) Indien eindelijk bevonden wordt, dat er genoegzame gronden van bezwaar aan-wezig zijn en het feit als een misdrijf is aan te merken, verleent hij den rechtsingang en verwijst hij de zaak n a a r de terechtzitting of gelast hij instructie, in het een en ander geval met of zonder bevel van voorloopige hechtenis.

(2) Een bevel van voorloopige hechtenis kan slechts worden uitgevaardigd, indien tegen het feit gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf is bedreigd, o1 mdic-n het feit valt in de termen van de artikelen 282, laatste lid. 296 303 4), 351 eei-ste lid, 3:53, eerste lid, 372, 378, 453, Ie, 354, Ie 455, Ie, 459 en 480 van het wetboek van Strafrecht, dan wel oplevert medeplichtigheid aan-of poging tot die mis-drijven. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen per-soon, die vóór het begaan van hot feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

(3) In alle gevallen, waarin bij het verleenen van rechtsingang geen voorloopige hechtenis wordt bevolen, moet een in de zaak bestaand bevel van voorloopige aanhou-ding woiden opgeheven.

(4) Op straffe van nietigheid kan in geen geval verwijzing naar de terechtzitting plaats hebben, zoolang de verdachte niet door den Rechter-Commissaris is gehoord of daartoe behoorlijk opgeroepen.

1) Ingevolge Staatsblad 1921 no. 110, art. 1, blijkens Staatsblad no in werking tredend op wordt hier ingelascht: „335, eerste lid".

86.

bezwaar aanwezig zijn en het feit als een misdrijf is aan te merken, verleent hij den rechtsingang en verwijst hij de zaak naar de terecht-zitting of gelast hij instructie, in het een en ander geval met of zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding.

(2) (St. 1917 no. 497, art. 13, g, jo. no. 645, jo. St. 1921 no. 2, art. 1 en no. 294.) Gevangenneming of, zoo de verdachte voorloo-pig is aangehouden, gevangenhouding kan bij het verleenen van rechtsingang worden bevolen, indien tegen het misdrijf gevan-genisstraf van ten hoogste vijf jaren of eene zwaardere straf is bedreigd, of indien de rechtsingang wordt verleend wegens de in de artikelen 282, 'laatste lid, 296, 303, 335, eerste lid, 351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378, 453, 1°, 454, 1°, 455, 1°, 459 en 480 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven dan wel wegens medeplichtigheid aan- of poging tot de misdrijven in dit artikel vermeld. Voor de toepassing van deze bepaling ten aanzien van een minderjarigen persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt geen rekening gehouden met het bepaalde bij artikel 47 van het Wet-boek van Strafrecht.

(3) In alle andere strafzaken mag geen bevel van gevangenne-ming of gevangenhouding worden verleend.

(4) Op straffe van nietigheid kan in geen geval verwijzing naar de terechtzitting plaats hebben zoolang de verdachte niet door een Rechter-Commissaris is gehoord of daartoe behoorlijk is opge-roepen.

(5) De Raad is gedurende de instructie steeds bevoegd om, wanneer zulks ingevolge het tweede lid van dit artikel is toegela-ten, na verhoor van het Openbaar Ministerie en den Rechter-Commissaris, bevel van gevangenneming te verleenen tegen een beklaagde, in wiens zaak aanvankelijk zonder zoodanig bevel eene

instructie is gelast of diens invrijheidstelling te bevelen, indien bij den last tot instructie bevel tot gevangenneming of gevangenhou-ding is verleend. (Sv. 26 v., 62, 64, 66, 73 v., 77 v., 85, 107, 187, 363; R. R. 85.)

72. (1) In de gevallen, voorzien bij „artikel" *) 67, 68, 69 en 70, kan de Officier van Justitie binnen den tijd van tweemaal vier en twintig uren na de uitspraak van den Raad, welke dadelijk aan dien ambtenaar moet worden medegedeeld, daartegen verzet doen door middel van eene verklaring ter Griffie van den Raad van Justitie afgelegd.

(2) De aanteekening dier verklaring geschiedt in een daartoe bestemd register; zij moet door den ambtenaar van het Openbaar Ministerie en den Griffier worden onderteekend.

(3) De acte van verzet moet benevens de processtukken, des-noods vergezeld van eene memorie, bevattende de redenen, voor-zoover die niet bij de acte zelve zijn uitgedrukt, binnen de vol-gende vier en twintig uren of, voorzooveel de Raden van Justitie te Semarang en Soerabaja betreft, op den eerstvolgenden postdag door den Officier van Justitie worden opgezonden aan den Pro-cureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof, die, binnen drie dagen

1) Lees: „de artikelen".

20

na de ontvangst, dezelve met zijn verslag en requisitoir bij het Hoog-Gerechtshof indient.

(4) Het Hof zal binnen zes dagen daarna de uitspraak van den Raad van Justitie goedkeuren of te niet doen, en bevelen hetgeen bevonden zal worden te behooren.

(5) Binnen drie dagen na de uitspraak, zal de Procureur-Generaal een authentiek afschrift van 's. Hofs beslissing aan den Officier van Justitie toezenden.

(6) i) Indien de beklaagde zich in hechtenis bevindt, zal hij daarin hangende het verzet verblijven. (Sv. 21, 44 62 66 79 104

HOv., 112, 114, 251, 304.) ' > » > _ . . 73. 2) (S t. 1914 n o. 64 i; a r t x h j o s t 1 9 1 5 n o 6 4 5 ; a r t I v

(1) Indien instructie is gelast met bevel van gevangenneming, zal de beklaagde, binnen vier en twintig uren na zijne overbrenging in de gevangenis, door den Rechter-Commissaiïs worden gehoord.

(2) Evenzoo zal, ingeval instructie is gelast met bevel van gevangenhouding, binnen vier en twintig uren na de beteekening van dat bevel, het verhoor van den beklaagde moeten plaats heb-ben, wanneer deze, na krachtens het bepaalde bij artikel 29 of 38 te zijn aangehouden, nog niet door den Rechter-Commissaris is gehoord. (Sv. 62, 66, 71, 74 v , 363 v.; R. R. 85.)

74. ( l ) (St. 1914 no. 641, art. 1, i, jo. St. 1915 no. 645 art. IV.) 3) Indien instructie is gelast zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding, zal de beklaagde bij bevel " van den Rechter-Commissaris geroepen en gedaagd worden, om voor denzelven op eenen bepaalden dag en een bepaald uur te verschijnen, ten einde gehoord te worden op de feiten te zijnen laste, in het bevel sum-mierlijk uitgedrukt.

(2) Bij zijne verschijning voor den Rechter-Commissaris zal hij door denzelven terstond ondervraagd worden. (Sv. 44 v 66 71 73, 75, 78 v., 80, 178.)

75. (1) (St. 1912 no. 455, art. I, c, jo. St. 1914 no. 641, art. 1, j, jo. St. 1915 no. 645, art. IV.) Indien de beklaagde niet verschijnt, is de Rechter-Commissaris verplicht om denzelven andermaal te doen dagvaarden; hij kan zulks doen met bevel van medebrenging,

1) Deze alinea luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a i t . I, n, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend

°P als volgt:

1, < 6L I? ^e v a l v a n v e r z e t b' Üf t het b e v e l v a n voorloopige aanhouding lof hechtenis van kracht, totdat dooi- het Hof op het verzet is beslist, zelfs al zou inmiddels de termijn waarvoor het bevel geldt, zijn verstreken. Gelijkerwijs blijft zoodanig bevel van kracht zoolang de termijn van verzet nog niet onbenut is verstreken

2) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a r t . I, o, jo. Staatsblad 1920 nos 9 en o2o, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt:

(1) Indien de beklaagde krachtens een bevel van voorloopige hechtenis in de gevan-genis is overgebracht zal hij binnen vierentwintig uren door den Rechter-Commissaris

worden gehoord, als dat nog niet gebeurd is commissaris (2) .Evenzoo zal de beklaagde, als hü ziéh reeds in de gevangenis bevindt, binnen

vierentwintig uren na de beteekening van de beschikking van rechtsingang, door Sen Rechter-Comrmssaris worden gehoort, indien dat nog niet gebeurd is.

nol! 9

D

r ^^."^SSL^^.™^ ™ ^ '' "' J°\ %?*** ™»

»P als volgt: in werking tredend

il) Blijft de beklaagde op vrije voeten of wordt hij in vrijheid gesteld d-in y*\ hü v a a r t * r " ' " , " T ' ' dZ *«M«'-C°.n.ni.ssaris is gehoord, door d c ^ n t o r t e n g e d a ï v a a r t , om op ten bepaald tijdstip voor hem te verschuren ter, ,.;,,,!.. T . " * hoort op de in het bevej summierlijk uitgedrukt* feiten * " W O ,'d e n "**

wanneer de niet opgekomen beklaagde van geene wettige verhin-dering heeft doen blijken.

(2) De beambte met dat exploit belast, zal, des noodig zijnde, de openbare burgerlijke of de gewapende macht te zijner hulp in-roepen. Zij is verplicht onmiddellijk aan die vordering te voldoen.

(Sv. 15, 51, 74, 76, 79, 86 v., 107.)

76. Na verhoor van den beklaagde zai hij door den

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING OF (pagina 34-37)