• No results found

Woningcorporaties en organisatienetwerken: een spannende combinatie

De potentiële waarde van organisatienetwerken is onmiskenbaar groot, maar ze vormen een ingrijpende manier van samenwerken, waar je weloverwogen in moet stappen. Het werken aan, met en in een organisatienetwerk gaat gepaard met spanningen, zo bleek ook in de voorstudie. Drie spanningen lichten we toe, mede vanuit het perspectief van woningcorporaties.

Spanning 1): een puber in je huis

Elke ouder met een puber in huis, kent de bijna genadeloze spiegel die ze soms op kunnen houden. Opeens plaatsen ze een opmerking die raakt. Eigenlijk moet je ze gelijk geven, maar toch kun je het niet; nog niet... Voor een deelnemende organisatie is een organisatienetwerk misschien wel die puber. Organisatienetwerken ontstaan namelijk vaak uit een onvrede met de huidige manier van organiseren en werken: het moet anders, het kan beter! Zie bijvoorbeeld de casus van de Bossche Bond. Daarmee zetten ze zich af tegen de reguliere werkwijzen van professionals en organisaties: ze willen het anders doen, zijn veranderlijk, kleuren soms zelfs buiten de lijntjes. Netwerken laten zien dat maatschappelijke waarde op een andere, betere manier geproduceerd kan worden; zonder of buiten de deelnemende organisatie. Regelmatig doen de netwerken dat zichtbaar succesvol, waardoor betrokkenen zeggen dat het netwerk en de werkwijze opschaling verdient. Daarmee ontstaat de paradoxale situatie dat een netwerk, waar een organisatie aan bouwt en aan bijdraagt, krachten losmaakt die dezelfde organisatie ter discussie stelt.

Het participeren in een organisatienetwerk vraagt daarom de nodige dapperheid. Durf je als medewerker, bestuurder of toezichthouder de onrust in huis te halen en durf je in de opgehouden spiegel te kijken?

Spanning 2): afstand van je autonomie doen

Een tweede spanning gaat nog wat dieper. Een deel van de netwerken richt zich primair op het produceren van directe waarde. Participeren in dit soort organisatienetwerken betekent dat je autonomie (soevereiniteit) inlevert. Je hebt als woningcorporatie dan bijvoorbeeld niet meer de volledige zeggenschap over de toewijzing van je woningen, of het netwerk stuurt jouw buurtbeheerder aan of gaat over de besteding van je leefbaarheidsbudget. Voor een woningcorporatie die gewend is baas in eigen huis te zijn, is dat best wel wennen.

Afstand van autonomie doen is gemakkelijker voor mensen die dicht op de organisatienetwerken zitten. Zij zien de waarde: de ondersteuning van bewoners wordt beter, professionals hebben het beter naar hun zin, de wijk gaat vooruit. Maar die winst is niet voor iedereen in de organisatie zo zichtbaar, of wordt anders gewaardeerd. De stevige vastgoed- en financiële afdelingen van

woningcorporaties en afdelingen verhuur met hun doorontwikkelde werkprocessen zien ‘het systeem’ graag soepel draaien. Deelname aan een organisatienetwerk betekent al snel dat uitzonderingen nodig zijn op het eigen beleid en eigen werkwijzen. En ook het middenmanagement, dat soms nauwelijks actief betrokken is bij het netwerk, kan verlies in zeggenschap ervaren, in het bijzonder als het gaat om de inzet van ‘hun’ medewerkers. Ze ervaren wel de last, niet de lust.

Spanning 3): netwerken zonder ‘netwerklegitimatie’

Organisatienetwerken werken aan een ‘maatschappelijke opgave’, met ‘maatschappelijk geld’ en zijn van invloed op het leven van bewoners. Dankzij de samenwerking boeken partijen voortgang met hun maatschappelijke opdracht. Dat maakt dat een deel van de legitimatie en de verantwoording op het niveau van het netwerk ligt. En daar zit een probleem: van heuse ‘netwerklegitimatie’ is maar beperkt sprake.

Wat is er wel? In de praktijk van de vijf netwerkcasussen zagen we verschillende vormen van legitimatie:

• ‘impliciete verantwoording’: men maakt er (lokaal) geen geheim van;

• een soort van ‘zelflegitimatie’: elke organisatie is (ook) een representant van de buitenwereld (‘maatschappij’) en zet deze rol als belanghouder van het netwerk in om (de eigen rol in) het netwerk te legitimeren;

• ‘partiële legitimatie’: elk van de organisaties legitimeert het eigen deel - naar eigen inzicht en naar eigen gewoonte, via de eigen, reguliere legitimatiemechanismen.

Met deze vormen van legitimatie wordt echter niet (voldoende) voorzien in de vereiste, specifieke netwerklegitimatie en wordt geen recht gedaan aan het feit dat juist de collectieve inspanning, de samenwerking, de waarde bepaalt. Voor de goede orde: er is lokaal veel (morele) steun voor de onderzochte organisatienetwerken, gebaseerd op vertrouwen in de goede bedoelingen van betrokken partijen. En er is waardering voor het initiatief, de inzet en ervaren waarde van de netwerken. Desondanks blijft hun legitimatie kwetsbaar. Organisatienetwerken hebben doorgaans geen formele status. Sommigen zijn beperkt zichtbaar voor cliënten en direct belanghebbenden. Ze werken voor een groot deel ‘achter de schermen’ aan indirecte maatschappelijke waarde. Blijft de steun overeind als a) er veel geld bij moet, b) het netwerk meer taken van organisaties overneemt (en beslissingsbevoegdheid overgedragen moet worden), c) het zicht en de invloed op het netwerk van buitenaf voor langere tijd beperkt blijft of d) het (merkbaar) creëren van waarde een lange adem vergt? Dat kunnen redenen zijn waarom de legitimiteit van organisatienetwerken erodeert, terwijl het organisatienetwerk voor succes op de maatschappelijke opgave noodzakelijk is. Vragen van belanghebbenden en van interne en externe toezichthouders zullen kritischer en pijnlijker worden. Bijvoorbeeld over ‘het weglekken van volkshuisvestelijke gelden’. Spanningen binnen het netwerk, tussen partners, en van het netwerk met bijvoorbeeld de Autoriteit woningcorporaties zullen toenemen.

Om deze spanningen hanteerbaar te maken moet het legitimatietekort verminderen. Dat zien de netwerken zelf ook. Eén van de opgaven waar de netwerken aan werken, is het opzetten van een goede, maatschappelijke waarde-georiënteerde monitorings- en evaluatiepraktijk. Met een gevarieerde communicatie naar cliënten en belanghebbenden kunnen vervolgens inzet en opbrengsten van het netwerk beter zichtbaar en bespreekbaar worden gemaakt. Ook zal aandacht moeten worden besteed aan de ontwikkeling van een eigenstandige ‘netwerklegitimatie’ die op