• No results found

Vrede als waarde op het niveau van de politieke ethiek

De context van de militaire ethiek in Nederland In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat de uitoefening van geweld

3.2. Vrede door rechtvaardigheid en veiligheid

3.2.1. Vrede als waarde op het niveau van de politieke ethiek

Volgens Van Iersel, die ik in deze paragraaf volg, is moderne politieke ethiek het op coherente en consistente wijze doordenken en ontwikke-len van normatieve oriëntaties met betrekking tot de inrichting van de (mondiale) samenleving, met het oog op de afstemming tussen individu-ele vrijheid en sociale cohesie. Vrede fungeert als waarde op het niveau van de politieke ethiek. Het vredesbegrip heeft volgens hem echter al-lerlei kanten en de conceptuele onduidelijkheid ervan is lastig. Binnen de militaire ethiek kiest men voor een concretisering van het vredesbegrip met behulp van drie hoofdvarianten. Hierdoor kunnen bepaalde morele dilemma’s van militairen verhelderd worden. In de eerste variant staat

rechtvaardigheid centraal: vrede als resultaat van rechtvaardigheid. In de tweede wordt vrede beschouwd als resultaat van veiligheid, en in de derde worden deze beide perspectieven zo goed mogelijk geïntegreerd.65

3.2.1.1. Vrede door rechtvaardigheid

De kerngedachte hierbij is, volgens Van Iersel, dat vrede binnen de sa-menleving dichterbij wordt gebracht door bevordering van maatschap-pelijke en politieke rechtvaardigheid. Binnen de militaire ethiek wordt rechtvaardigheid als waarde verstaan als de opvatting dat mondiale vrede niet kan worden bereikt zonder de vestiging van een internatio-nale en politieke orde waarin mensen rechten kunnen doen gelden. Deze orde kenmerkt zich door drie grondvormen van rechtvaardigheid: de wettelijke, de commutatieve en verdelende rechtvaardigheid. De wette-lijke rechtvaardigheid heeft betrekking op de verhouding van de staats-burgers tot staat en maatschappij. De rechtvaardigheid in wederkerige betrekkingen tussen burgers heeft betrekking op de verhouding tussen de staatsburgers. De verdelende rechtvaardigheid heeft betrekking op de billijke verdeling van goederen en diensten in de verhouding van staat en maatschappij tegenover individuele staatsburgers. Deze drie vormen van rechtvaardigheid krijgen maatschappelijke en politieke gestalte. Deze komt dan tot uitdrukking in de maatschappelijke (of sociale) rechtvaar-digheid. Deze heeft betrekking op de structuur van de maatschappij en het functioneren van instituties en organisaties daarbinnen. Hierbinnen functioneert ook de straffende rechtvaardigheid. Dit betreft de kwestie onder welke condities straf rechtvaardig is.66

Deze aspecten van rechtvaardigheid hebben volgens Van Iersel de vol-gende functies in de militaire ethiek.

• Morele bezinning is nodig op wat degenen toekomt die de gevolgen van militair handelen ondervinden, zoals regering en parlement die militairen uitzenden, doch ook de militaire tegenvoeters, of de lokale bevolking in een inzetgebied. De waarde rechtvaardigheid impliceert dat militair handelen meer is dan een klus klaren. Het is een vorm van handelen jegens mensen die men rechtvaardig moet behandelen. • De wettelijke rechtvaardigheid vereist dat militairen goed op de

hoogte zijn van relevant recht, zoals het humanitaire- en oorlogsrecht. • De wederkerige rechtvaardigheid heeft binnen de militaire ethiek

vooral betekenis voor de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen. •

De verdelende rechtvaardigheid heeft ondermeer betrekking op hu-manitaire hulp en het recht erop van hulpbehoevenden.

65 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 203v. 66 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 204v.

• De straffende rechtvaardigheid is aan de orde bij de bepaling van een billijke strafmaat bij militairen die het straf- en tuchtrecht hebben overtreden.67

Er zijn verschillende visies op rechtvaardigheid mogelijk, aldus Van Iersel. Binnen de handboeken Militaire Ethiek is ervoor gekozen om de theo-rie van rechtvaardigheid van de Amerikaanse filosoof John Rawls aan te halen als voorbeeld van ethische funderingen van de democratische rechtsstaat. Rawls biedt volgens Van Iersel een theorie van rechtvaardig-heid die zeer functioneel is voor krijgsmachten in democratische rechts-staten. Bovendien is Rawls’ theorie moraalpedagogisch uitgewerkt door Lawrence Kohlberg. Het werk van Kohlberg wordt door Van Baarda en Van Iersel gebruikt als fundament voor de dilemmatrainingen bij de krijgsmacht (zie 3.5.4.). Door de keuze voor Rawls ontstaat wetenschap-pelijke consistentie tussen de ethisch inhoudelijke en de moraalpedago-gische keuzes.68

Het werk van John Rawls met betrekking tot rechtvaardigheid

Hieronder volg ik Van Iersel in zijn weergave van het werk van Rawls. Rawls werkt in zijn tweede hoofdwerk ‘Political Liberalism’ het begrip politiek liberalisme uit. Politiek liberalisme is een inperking van zijn om-vattende theorie van rechtvaardigheid, eerder uitgewerkt in A Theory of Justice. Politieke liberalisme betreft rechtvaardigheid in de publieke sfeer. Het is het antwoord van Rawls op de vraag hoe men in een samenleving moet omgaan met religieus pluralisme. Hoe is een samenleving mogelijk van mensen die over religie en levensbeschouwing ten diepste verdeeld zijn? Wat is van deze samenleving de grondslag? Zelfs in een samenle-ving waarin mensen onderling niet gewelddadig zijn, zijn de omvattende levensbeschouwelijke doctrines te verschillend om dienst te doen als referentiekader voor het handelen in het publieke domein. Rawls gaat er van uit dat mensen hun ‘omvattende doctrine’ van religieuze of niet-religieuze aard serieus nemen. Juist daarom kunnen ze geen van staats-wege opgelegde omvattende doctrine verdragen, noch van religieuze, noch van filosofisch-humanistische aard. Er is dus een groot onderscheid tussen opvattingen van ‘het goede leven’ in omvattende zin enerzijds en publieke rechtvaardigheid anderzijds.69

Volgens Rawls kan de samenleving niet zonder een publiek gedeelde op-vatting over belangrijke waarden, over welke noden er zijn, en over wat

67 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 206. 68 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 206-207. 69 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 210.

‘goed’ is. Volgens hem liggen deze vervat in politieke rechtvaardigheid. Dit is geen omvattende doctrine over wat ‘goed leven’ is, maar enkel een morele opvatting in de zin dat ze idealen, beginselen en normen ver-woordt die politieke waarden uitdrukken. Deze politieke opvatting van rechtvaardigheid is zowel procedureel als substantieel. Ze is de uitdruk-king van zuiver politieke waarden. De staat mag de burgers niet opvoeden tot menselijke volkomenheid, maar alleen tot politieke deugden, zoals burgerschap. De omvattende doctrines worden daarentegen gedragen door, en geleerd in zogenaamde politieke waardegemeenschappen, zoals de kerken of het humanistisch verbond.70

Deze visie is van groot belang voor het antwoord op de vraag hoe ver de staat mag gaan met de morele vorming van militairen. Militairen zijn staatsburgers met alle rechten en plichten van dien, doch in een bijzon-dere positie: die van militair werknemer in een bijzonbijzon-dere overheids-organisatie. De door de overheid behartigde morele vorming moet, in aansluiting op Rawls, de politieke opvatting van rechtvaardigheid als uitgangspunt nemen en niet berusten op de omvattende doctrines van religies of het niet-godsdienstig humanisme. Dit wil overigens niet zeg-gen dat volzeg-gens Rawls de omvattende doctrines uit het publieke debat moeten worden geweerd. Een overlappende consensus over de politieke opvatting van rechtvaardigheid is daarbij behulpzaam om de meest ur-gente kwesties te onttrekken aan het politieke spel van meerderheden.71

Hiermee wordt ook duidelijk waarom in de morele vorming van militai-ren, die onder verantwoordelijkheid van de overheid wordt gegeven, de mensenrechten zo’n centrale rol behoren te spelen: deze rechten zijn na-melijk een belangrijke uitwerking van het idee van politieke rechtvaardig-heid. Militairen zijn om reden van politieke rechtvaardigheid, in de zin van Rawls, gehouden de mensenrechten strikt na te leven en te hand-haven. Bij morele dilemma’s in de professionele sfeer, als een hiërarchie van waarden in het geding is, moeten de mensenrechten het winnen.72

Ook kan aan de hand van Rawls’ visie op politiek liberalisme bepaald wor-den onder welke voorwaarwor-den en in welke mate geestelijke stromingen, zoals de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht, mee kunnen werken aan de onder verantwoordelijkheid van de overheid vallende morele vor-ming van militairen. Dit kan namelijk slechts in zoverre zij zich bewegen binnen de overlappende morele consensus, in het bijzonder aangaande

70 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 211. 71 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 211-212. 72 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 212.

de mensenrechten als waarden die in de Grondwet tot uiting komen. Dit laat onverlet dat de geestelijke stromingen als politieke waardegemeen-schappen onder eigen inhoudelijke verantwoordelijkheid waarden kun-nen uitdragen die zijn ontleend aan hun omvattende doctrines. In het volgende hoofdstuk komen we op deze kwestie terug.73

Het derde hoofdwerk van Rawls ‘The Law of Peoples’ (1999) is eveneens van belang voor de militaire ethiek en wel met betrekking tot rechtvaar-digheid binnen internationale betrekkingen. ‘The Law of Peoples’ is een ethische opvatting over hoe geordende samenlevingen van verschillende kwaliteit met elkaar moeten omgaan. In dit werk ontwerpt Rawls nor-matief-ethische uitgangspunten voor de omgang van liberale staten met andersoortige staten. Belangrijk hierbij is dat deze opvatting uitgaat van de idee van een volkengemeenschap. Goed geordende samenlevingen (liberale staten) zijn redelijkerwijs bevoegd tot legitieme zelfverdediging, wanneer zij aan zes criteria voldoen:

• de verdediging moet zich richten op een rechtvaardige en stabiele vrede;

• democratische staten mogen geen oorlog tegen elkaar voeren, maar enkel tegen staten wiens zucht tot uitbreiding de veiligheid en vrije instituties van goed geordende samenlevingen bedreigt en daardoor oorlog veroorzaakt;

• bij oorlogen moet het onderscheid worden gerespecteerd tussen lei-ders, militairen en burgers van de staat waartegen oorlog wordt ge-voerd; de leiders zijn verantwoordelijk voor de oorlog, niet de militai-ren en de burgers;

• de mensenrechten van de militairen en de burgers van de tegenpartij dienen te worden gerespecteerd;

• de wijze van oorlogvoering moet in overeenstemming zijn met de soort vrede die wordt gezocht en de naoorlogse tradities die worden nagestreefd;

• doel-middel-afwegingen van politici en militairen met het oog op de oorlogsvoering hebben een beperkte rol bij het beoordelen van de geschiktheid van bepaald beleid of bepaalde handelingen. Deze afwe-gingen dienen altijd ingekaderd te worden binnen de voorgaande cri-teria. Dat wil dus zeggen: zij dienen gekoppeld te zijn aan de politieke doelen.

Deze zes criteria typeren Rawls’ ethiek van internationale betrekkingen als een bij uitstek politieke ethiek, want ingebed in politieke doelstellin-gen. Volgens van Iersel maakt haar dit geschikt als normatief uitgangspunt

voor het handelen van strijdkrachten van democratische rechtsstaten. Deze zes criteria omspannen als het ware de criteria van een ‘rechtvaar-dige verdediging’. Rawls behandelt ze overigens binnen wat hij noemt een ‘just war doctrine’.74 Deze kwestie wordt hieronder in 3.3. uitvoeriger opgepakt.

Burgers mogen normaal gesproken in oorlogstijd niet als doelwit geko-zen worden. Rawls maakt hierop een uitzondering in geval van een ‘su-preme emergency exemption’, een door Walzer ontwikkeld beginsel.75

Er kunnen zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, waarbij libe-rale staten toch de burgers van andere staten mogen aanvallen. De kern hierbij is dat het voortbestaan van de aangevallen staat ernstig bedreigd wordt. Een probleem dat zich hierbij in de regel voordoet is dat de inter-pretatie van feiten en belangen door politieke en militaire leiders heel belangrijk zijn voor de concrete beoordeling van acties. De geschiedenis leert ons dat hierbij grove beoordelingsfouten gemaakt kunnen worden. Rawls verwijst hier bijvoorbeeld naar de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki.76

De ethiek van Rawls leert ons het belang in te zien van het primaat van de politiek met betrekking tot het handelen van de krijgsmacht. Een mili-taire ethiek dient dan ook ingebed te zijn binnen een politieke ethiek (van internationale betrekkingen). Binnen het handelen van een krijgsmacht worden namelijk de grenzen van toelaatbaar geacht gedrag verkend, juist omwille van het voortbestaan van de democratische rechtsstaat. Dit grensverkennende gedrag kan niet gelegitimeerd worden door een ethiek die primair ontworpen is voor civiele betrekkingen in vredestijd, zoals een bedrijfsethiek. Evenmin kan een militaire ethiek uitsluitend en geheel zijn ingebed in positieve wetgeving, juist omwille van het gegeven dat die wetgeving soms overschreden moet worden om het goed van de liberale staat te verdedigen en te behouden.77

3.2.1.2. Vrede door veiligheid

Tegenover ‘vrede door rechtvaardigheid’ staat, volgens Van Iersel die ik ook in deze paragraaf volg, de benadering van ‘vrede door veiligheid’. De kerngedachte hierbij is, dat vrede niet zozeer dichterbij komt door recht-vaardigheid, maar door het vestigen en handhaven van orde en maat-schappelijke en politieke stabiliteit. Vanuit een politieke ethiek vertoont

74 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 215-217; vgl. Rawls, J., 1999, 94-97. 75 Vgl. Walzer, M., 2000, 251vv.

76 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 217-218; vgl. Rawls, J.,1999, 98-105. 77 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 218.

‘vrede door veiligheid’ als waarde nauwe verwantschap met de stabiliteit van een politieke ordening. Op het werkterrein van de krijgsmacht is de waarde veiligheid fundamenteel. Veiligheid kan in zekere zin worden be-schouwd als de kernactiviteit van de krijgsmacht. Immers de landsver-dediging staat als traditionele eerste taak in het teken van de waarde veiligheid. Bij de bestrijding van het internationaal terrorisme is deze waarde ook in het geding, maar ook wanneer vluchtelingen binnen een vredesmissie beschermd dienen te worden. Veiligheid is zonder twijfel een belangrijke waarde op het praktische niveau.78

Veiligheid kan sociologisch omschreven worden als vrijwaring van onbe-heersbare risico’s. Onveiligheid is blootstelling aan onbepaalde risico’s. Het is gebruikelijk hierbij te onderscheiden tussen subjectieve veiligheid (percepties en emoties) en de objectieve aspecten, die de toestabare bedreiging met onbeheersbare risico’s betreffen. Ieder veiligheidsbeleid betreft zowel de subjectieve percepties (de beïnvloeding van percepties) als de objectieve, zoals risicoanalyses en militaire antwoorden hierop.79

Binnen internationale betrekkingen spelen kwesties van interstatelijke veiligheid een grote rol. Staten bestaan in een zogenaamde context van anarchie: er mogen dan formele en informele afspraken en regels zijn die structuur geven aan een soort internationaal systeem, er bestaat geen overtreffend internationaal gezagsorgaan, geen centrale regering die de wereldgemeenschap bestuurt. Uiteindelijk zijn staten op zichzelf, of op pacten en overeenkomsten, aangewezen voor de borging van hun eigen continuïteit en veiligheid in een internationale omgeving. Dit is een voor-name bestaansreden van krijgsmachten: borging van het eigen voort-bestaan. Binnen deze anarchie van staten speelt het zogenaamde vei-ligheidsdilemma. Dat luidt, aldus Mingst: onder de afwezigheid van een centraal gezag, leidt de vergroting van de veiligheid van de ene staat, bij-voorbeeld door middel van een forse krijgsmacht, tot een vermindering van de veiligheid van andere staten, wat ten koste gaat van de veiligheid en stabiliteit van het internationale systeem van staten. Het antwoord op dit dilemma kent grofweg twee antwoorden. Het antwoord van de zogenaamde realisten is het machtsevenwicht. Zij beschouwen het vei-ligheidsdilemma niet als een moreel waardedilemma, maar als het ver-werven van hegemonie of het veiligstellen van de eigen belangen van de staat. Buitenlands politiek- en veiligheidsbeleid dient bepaald te worden door het nastreven van veiligheid door middel van het scheppen van een machtsevenwicht tussen staten. Hun tegenstrevers zijn de moralisten,

78 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 219. 79 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 224.

zoals bijvoorbeeld Rawls, die het veiligheidsdilemma wel als een moreel waardedilemma beschouwen: wat moet prioriteit hebben in overheids-beleid in internationale betrekkingen, veiligheid of rechtvaardigheid? Zij stellen dat de stabiliteit en veiligheid van het internationale systeem en het voortbestaan van staten het best gewaarborgd wordt door het na-streven van rechtvaardigheid binnen het systeem van staten.80

Veiligheid heeft als morele waarde behalve op staten ook betrekking op het respecteren van de kwetsbaarheid van (groepen) burgers: de in-trastatelijke veiligheid, of human security. Staten zijn moreel verplicht de burgers van de staat passend te verdedigen en veiligheid te bieden. Human security omvat niet alleen de garantie van de staat in het tegen-gaan van fysiek geweld, maar volgens Mingst ook minimale garanties op het gebied van economisch en algemeen welzijn, zorg voor het milieu en leefomstandigheden, naleving van mensenrechten en gezondheids-zorg.81 Human security kan dan ook begrepen worden als een vorm van veiligheid die dicht aanligt tegen rechtvaardigheid. Vanuit een liberale vi-sie op politieke ethiek zal deze vorm van veiligheid het bestaan van een democratische rechtsstaat impliceren waarin mensenrechten en andere rechtsbeginselen worden nageleefd. Een dergelijke liberale visie moet qua intentie universeel gericht zijn. Dat wil zeggen: zij moet niet slechts op een enkele staat betrekking hebben, maar tevens zijn gericht op het geheel van staten, de volkengemeenschap en op de bescherming van de rechtmatige belangen van alle bevolkingsgroepen en individuen. Deze gedachte ligt ook aan de basis van de legitimering van humanitaire inter-venties (zie 3.4.2.4.).82

Indien veiligheid als waarde dus universeel is, hebben krijgsmachten die met onbeschermde burgers (bijvoorbeeld vluchtelingen en ontheemden) in een crisisgebied geconfronteerd worden een morele verantwoorde-lijkheid hen te beschermen. Dit maakt ook een fundamenteel moreel dilemma zichtbaar voor de krijgsmacht. Namelijk het dilemma dat kan ontstaan tussen twee invullingen van veiligheid: die van de eigen man-schappen en die van onbeschermde burgers in een crisisgebied. Ofwel een invulling van veiligheid, die voorkomt uit de realistische opvatting, te weten verdediging van het eigenbelang, en de andere vanuit het per-spectief van human security. Binnen de militaire ethiek werkt men met een verantwoordelijkheidsethiek. Dit betekent dat de in te schatten ge-volgen van een beslissing centraal dienen te staan in de morele afweging.

80 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 219-223; vgl. Mingst, K., 20084, 207-208. 81 Vgl. Mingst, K., 20084, 171-172, 324.

Die hangen van veel factoren af, zoals missie, mandaat, ROE en bewape-ning van de militair. Dit betekent dat het riskeren van de eigen veiligheid door militairen verantwoord kan zijn, als zij redelijkerwijs in staat kun-nen worden geacht de vluchtelingen effectief te beschermen. Als men dit niet doet, en de eigen veiligheid, het eigenbelang, prioriteit geeft, zijn de risico’s voor de kwetsbare burgers groot, de militaire geloofwaardig-heid wordt wellicht aangetast en de politieke legitimiteit van de missie in twijfel getrokken. Ingrijpen hoeft niet tot succes te leiden, omdat keuzes op schattingsoordelen berusten. Wel wordt de geloofwaardigheid van de militaire presentie versterkt door de poging de kwetsbare burgers te be-schermen. De politieke legitimiteit van ingrijpen hangt onder andere af van het mandaat, het verloop en het resultaat van de operatie.83

De veiligheid van de kwetsbare ander, human security,84 is als morele waarde binnen de politieke ethiek inmiddels geaccepteerd geraakt. Dit betekent dat militairen in een crisisgebied krachtens hun professie ge-houden zijn ongewapende burgers te beschermen als de middelen en de omstandigheden dat toelaten. Een militair is echter alleen in staat een missie te vervullen onder de voorwaarde dat zijn eigen veiligheid en functionaliteit in het crisisgebied voldoende zijn gewaarborgd. De ei-gen veiligheid is een noodzakelijke voorwaarde voor het welslaei-gen van de missie. De morele betekenis van de eigen veiligheid is dus geen doel op zich. Het is een middel om de veiligheid van de ander te waarborgen. Het werken aan een missie veronderstelt force protection, maatregelen ter bescherming van de eigen troepen. Die maatregelen veronderstel-len op hun beurt dat het doel van de missie ethisch legitiem is, namelijk human security, het beschermen van weerloze burgers. Force protection ontleent haar morele betekenis dus niet aan het overleven van de mili-tair, maar aan een beroepsethiek, waarin de militair tegenover derden zijn uitoefening van macht legitimeert.85

De spanning tussen force protection en het lopen van risico’s ter wille van