• No results found

De context van de militaire ethiek in Nederland In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat de uitoefening van geweld

3.3. De traditie van de rechtvaardige oorlog als legitimering van vredesondersteunende operaties en geweld daarbinnen

3.3.2. De ethische benadering

Vanuit een ethische benadering gaat het om het onderscheid tussen het recht een oorlog te voeren, het ius ad bellum, en de normering van afzon-derlijke oorlogshandelingen, het ius in bello. Het ius ad bellum wordt in democratische staten in de regel in enigerlei vorm betrokken bij de beslis-sing al of niet een oorlog te voeren, dan wel deel te nemen aan een gewa-pende interventie. In Nederland is een aantal van deze criteria verwerkt in het toetsingskader voor vredesondersteunende operaties, aldus Van Baarda en Van Iersel. Bedacht dient te worden dat binnen de ethische benadering de normen voor het ius ad bellum en het ius in bello opgevat dienen te worden als uitdrukkingen van de waarde ‘rechtvaardigheid’, en daarmee als uitdrukkingen van een meer omvattende theorie van recht-vaardigheid, zoals bijvoorbeeld die van Rawls.107

3.3.2.1. Het ius ad bellum

Het ius ad bellum geeft ons, volgens Van Baarda en Van Iersel, een aantal normen ter beoordeling van de vraag of een oorlog moreel juist dan wel

105 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 107. 106 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 107. 107 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 108-109.

moreel onjuist is. De historische kern van het ius ad bellum is volgens hen in drie normen samen te vatten:

De oorlog mag uitsluitend worden gevoerd met het oog op een recht-vaardige zaak;

• de oorlog mag uitsluitend met een juiste bedoeling worden gevoerd; • een oorlog mag uitsluitend door een moreel legitieme overheid

wor-den gevoerd.

Doorheen de traditie werden aan deze historische kern veelal nog normen toegevoegd. In de meeste hedendaagse varianten zijn de vol-gende normen toegevoegd.

• alle andere middelen om een conflict te beslechten zijn uitgeput: strijd is het laatste redmiddel; dit is het beginsel van subsidiariteit;

het gebruik van geweld moet in redelijke verhouding staan tot het ge-leden onrecht en moet beperkt blijven tot het minimum dat is vereist voor het bereiken van het doel; het betreft dus de norm van doelma-tigheid, die naast economische ook morele betekenis heeft;

er moet een redelijke kans zijn op het bereiken van het beoogde ef-fect; dit is de norm van doeltreffendheid;

• het doel van de oorlog en de middelen tot de toepassing van militair geweld moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan; dit is de norm van proportionaliteit;

• er dient rekening gehouden te worden met de vraag wie in politieke zin schuldig zijn aan het betreffende conflict; dit betreft het beginsel van verantwoordelijkheid.108

Verweij noemt in haar opsomming de normen 1, 2, 3, 4, 6 en 7.109

Toelichting op de normen

Norm 1: Aanvalsoorlogen zijn verboden, want zij vallen onder het alge-mene oorlogsverbod. Artikel 51 van het VN Handvest laat wel verdedi-gingsoorlogen van staten toe. Wanneer de Veiligheidsraad besluit dat het om een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid gaat kan zij militaire maatregelen nemen, dan wel een mandaat verstrekken aan een troepenmacht van derden. Bij een humanitaire interventie worden het stoppen van genocide en het bevorderen van de mensenrechten als rechtvaardig gezien.

Norm 2: Dit betreft de toetsing van de integriteit van beslissers en uit-voerders. Hun bedoelingen dienen gericht te zijn op herstel van de vrede of het naleven van de mensenrechten, in plaats van op smal eigenbelang.

108 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 109; vgl. Iersel, F. van, M. Spanjersberg, 1993, 55-56.

Een juiste bedoeling is overigens empirisch moeilijk vast te stellen. Tegenstanders in een conflict schrijven elkaar meestal bedoelingen toe op basis van getoond gedrag.

Norm 3: Een legitieme overheid handelt immer in overeenstemming met het VN Handvest. Hierbij dient zich wel de vraag aan of de legale overheid ook steeds een legitieme overheid is.

Norm 4: Voorafgaand aan interstatelijke oorlogen is het zoveel en zo goed mogelijk voeren van onderhandelingen verplicht voordat overgaan op ge-weld moreel juist kan worden geacht.

Norm 5: Het criterium van proportionaliteit tracht het benodigde geweld tot een minimum te beperken. Het geweld staat in een redelijke verhou-ding tot het geleden en te herstellen onrecht. Alleen die vormen van ge-weld zijn toelaatbaar die het vermogen van de vijandelijke strijdkrachten weerstand te bieden, overwinnen. Het toebrengen van niet noodzakelijk leed voor het overwinnen van de tegenstander of het behalen van het legitieme doel, is dus niet acceptabel.

Norm 6: Absolute zekerheid over de te bereiken resultaten is niet vereist. Het gaat om gefundeerde schattingsoordelen.

Norm 7: Deze is voornamelijk bedoeld om te voorkomen dat men ‘met een kanon op een mug schiet’. Deze norm staat echter wel open voor verschillende interpretaties. Het begrip ‘proportionaliteit’ is namelijk niet eenduidig. Zo heeft menselijk leed weliswaar kwantitatieve aspec-ten. Toch is het naar zijn aard niet geheel kwantificeerbaar. Dit relativeert het belang van de norm van proportionaliteit. Daarbij komt ook dat de mogelijkheid om de proportionaliteit van een handeling te beoordelen ernstig bemoeilijkt kan worden door het gegeven dat in oorlogsomstan-digheden communicatieprocessen gebrekkig zijn. Daardoor neemt de betrouwbaarheid van de informatie over de te verwachten en of geleden schade af.

Norm 8: Het ius ad bellum in ethische zin omvat alleen de mogelijkheid aanstichters van geweld aan te pakken.110

3.3.2.2. Het ius in bello

Het ius in bello is van toepassing tijdens een gewapend conflict. Ik volg Van Baarda en Van Iersel in hun bespreking hiervan. Volgens hen gelden de volgende normen voor de beoordeling van de morele juistheid van militaire handelingen tijdens operaties:

1. Norm van proportionaliteit: het uitgeoefende geweld moet in elke oorlogshandeling proportioneel zijn;

110 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 109-111; vgl. Iersel, F. van, M. Spanjersberg, 1993, 56-57.

2. Norm van discriminatie: bij doelwitkeuze moet onderscheid ge-maakt worden tussen, in politieke zin, schuldigen en onschuldigen. Een uitwerking hiervan is de norm van non-combattanten: alleen combattanten mogen slachtoffer van geweld worden.

3. Norm van het dubbel effect: indien een handeling meerdere ge-volgen heeft, mogen de te voorziene negatieve gege-volgen niet zijn beoogd.111

Het ius in bello kan gezien worden als een omgaan met het spannings-veld tussen militaire noodzaak enerzijds en overwegingen van humani-teit anderzijds. Militaire noodzaak heeft betrekking op de urgente nood-zaak de vijandelijke strijdkrachten te verslaan en een eigen nederlaag te vermijden. Humaniteit betreft de wens nodeloos leed bij gevechten te vermijden en non-combattanten te ontzien. Het argument van militaire noodzaak leidt als regel tot een pleidooi voor een grote vrijheid van han-delen voor commandanten. Want hoe meer commandanten aan restric-ties gebonden zijn, hoe groter de kans dat de vijandelijke strijdkrachten daar hun voordeel mee doen. Anderzijds zullen overwegingen van huma-niteit regelmatig leiden tot zekere restricties op de vrijheid van militair handelen. Het spanningsveld doet zich natuurlijk sterk gelden wanneer strijd geleverd wordt in dichtbevolkte gebieden. Met name de ethicus Walzer heeft dit spanningsveld doordacht door de norm van het dub-bele effect te combineren met de norm van proportionaliteit. In zijn visie is het toegestaan een daad die waarschijnlijk negatieve gevolgen heeft (bijvoorbeeld het doden van non-combattanten) te verrichten onder vier voorwaarden:

1. De handeling zelf is goed of tenminste moreel neutraal; dat wil zeg-gen: er is sprake van een legitieme oorlogshandeling;

2. het directe gevolg is moreel juist, zoals het vernietigen van vijande-lijke militaire voorraden of het doden van vijandevijande-lijke soldaten; 3. de bedoeling (intentie) van de actor is goed, dat wil zeggen: hij

be-oogt heel precies het moreel juiste gevolg; het kwalijke gevolg is niet één van zijn beoogde doelen, noch een middel tot een door hem beoogd doel; zich bewust van de kwalijke gevolgen, doet de actor er alles aan om deze te beperken, zelfs wanneer dit meer risico voor zijn eigen veiligheid met zich meebrengt;

4. het directe gevolg staat in een redelijke verhouding ten opzichte van het indirecte gevolg (proportionaliteit).112

111 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 111; vgl. Iersel, F. van, M. Spanjersberg, 1993, 56.

De norm van het dubbele effect is voor de leiding van de krijgsmacht en voor militairen in het veld van groot belang. Deze is de operationalisering van hun morele verantwoordelijkheid. In feite worden twee opdrachten gegeven: probeer indirecte kwalijke gevolgen te voorzien en te vermij-den of te beperken (ook al loop je hierdoor zelf meer risico), en als dat laatste niet kan, weeg dan de proportionaliteit ervan af.113 In wezen is bij de norm van het dubbele effect niet alleen sprake van een dubbel ge-volg: goed en kwalijk, maar ook van een dubbele intentie: het beogen van goede gevolgen én het vermijden van de kwalijke gevolgen (zelfs wan-neer je als militair daardoor zelf meer risico loopt).

De norm van discriminatie geeft ook aanleiding tot een aantal conceptu-ele vragen. De morconceptu-ele intuïtie dat zij die (politiek) onschuldig zijn aan, of binnen, een gewapend conflict buiten schot dienen te blijven, lijkt min of meer onomstreden. Echter, waarop is het buiten schot blijven, deze immuniteit, gebaseerd? Veelal krijgt deze vraag een antwoord vanuit een benadering gebaseerd op mensenrechten, zoals bij Walzer. Als de vijan-delijke dreiging erg groot is, mogen mensenrechten in bepaalde mate ge-schaad worden, bijvoorbeeld bij zelfverdediging.

Vervolgens: wie zijn de dragers van het conflict? Binnen het ius ad bellum zijn dit sinds de Vrede van Münster (1648) staten, of tenminste politieke gemeenschappen. Bijgevolg heeft het ius in bello meestal enkel betrek-king op gewapende militaire vertegenwoordigers (combattanten) van die gemeenschappen. In het huidige tijdsgewricht lijkt het staatsconcept problematisch geworden, omdat ook niet-politieke gemeenschappen of groeperingen een bedreiging kunnen vormen voor staten. Dit is bijvoor-beeld het geval met terreurbewegingen die de mogelijkheid tot asymme-trische oorlogsvoering bezitten. Als gevolg hiervan kan zich een probleem ontwikkelen met betrekking tot doelwitbepaling: het lijkt onmogelijk om terreurbewegingen te lijf te gaan, zonder daarbij non-combattanten te schaden.

Dit leidt wederom tot de vraag: wanneer en in hoeverre mogen non-combattanten geschaad worden? Het antwoord op deze vraag wordt nu verkregen via de norm van het dubbele effect. Daarin wordt het recht op immuniteit verzoend met het bereiken van politiek-militaire doelen. Het gevaar van deze norm is dat zij gebruikt kan worden onder valse voor-wendselen: voor het bereiken van het doel is schade aan non-combattan-ten helaas onvermijdbaar, doch dit is niet het oogmerk en daarmee mo-reel verontschuldigbaar. Waarschijnlijk is dit te cynisch gesteld, maar het

geeft wel aan dat het (absolute) recht op immuniteit soms eerder theorie is, dan geleefde praktijk. Het geeft ook aan dat het recht op immuniteit weliswaar waardevol wordt geacht, doch dat het bereiken, of verdedigen, van bepaalde politiek-militaire doelen daar soms bovenuit stijgt. In die zin is de norm van het dubbele effect dan ook het beste te begrijpen als een pleidooi voor zorgvuldig handelen.

3.3.2.3. Het ius post bellum

Een meer recente ontwikkeling binnen de politiek-militaire ethiek is, zoals Verweij ook aangeeft, het nadenken over het zogenaamde ius post bel-lum als nieuwe, derde hoeksteen binnen de traditie van de rechtvaardige oorlog naast het ius ad bellum en het ius in bello.114 Volgens Evans gaat het binnen het ius post bellum erom dat de vredessituatie die dient te ontstaan na het conflict meegenomen wordt binnen de totale rechtvaar-diging van politiek-militair handelen. Wanneer de bewerkstelliging van een rechtvaardige vrede het doel is van een rechtvaardige oorlog, dan dient de praktische uitwerking van dit doel ook expliciet meegenomen te worden in de planning en uitvoering van politiek-militair handelen. Een conflict is niet voorbij, wanneer de oorlog stopt. Rechtvaardigheid bete-kent dat er nagedacht wordt over de ius post bellum situatie voordat de oorlog begint of voorbij is. Het ius post bellum kan volgens Evans bestaan uit drie beginselen ter waarborging van de rechtvaardigheid die gezocht wordt door toevlucht te nemen tot het laatste middel van gewapend conflict.

1. Politiek-militaire actoren dienen zodanige voorwaarden voor vrede te scheppen dat die vrede rechtvaardig en stabiel kan zijn, en dat het onrecht dat aanleiding gaf tot het conflict hersteld kan worden; 2. zij dienen volledige verantwoordelijkheid te nemen, in alle billijk-heid, voor een deel van de materiële lasten tijdens de nasleep van het conflict, bij het construeren van een rechtvaardige en stabiele vrede;

3. zij nemen volledig en pro-actief deel aan processen van waarheids-vinding, vergeving en verzoening die centraal zullen staan bij de con-structie van een rechtvaardige en stabiele vrede.115

4. Aan deze criteria kan nog toegevoegd worden dat de (beoogde) in-terventie een tijdelijk karakter dient te hebben.

Norm 1 bestaat volgens Hayden tenminste uit de volgende subnormen: (a) Proportionaliteit. Een rechtvaardige vredesovereenkomst dient

af-gewogen en redelijk te zijn.

114 Vgl. Verweij, D., 2009, 260-261; Verweij, D., 2010, 33-37. 115 Vgl. Evans, M., 2005, 13, 19.

(b) Openbaarheid. Een rechtvaardige vredesovereenkomst dient open-lijk afgekondigd te worden.

(c) Herstel van rechten. Het doel van een vredesovereenkomst is het veilig stellen van die basisrechten waarvan de schending de recht-vaardiging vormde van het gewapend politiek-militair handelen. Het gaat hierbij veelal om de mensenrechten op leven en vrijheid, en de aanspraak van een gemeenschap op eigen territorium en soeverei-niteit. Dit is in de regel het belangrijkste doel van een fatsoenlijke vredesovereenkomst, om veilig te stellen dat het conflict een verbe-tering geeft ten opzichte van de voorgaande situatie. Hierbij worden rechten opgevat als de fundering van beschaving, zowel nationaal als internationaal.

(d) Onderscheid. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de lei-ders, militairen en burgers van een land bij de totstandkoming van de voorwaarden voor een vredesovereenkomst, dit om te voorko-men dat er onrechtvaardige en strafmaatregelen worden getroffen tegen de burgerbevolking. Burgers hebben recht op een redelijke vorm van onschendbaarheid met betrekking tot strafmaatregelen. Dit sluit grootscheepse sociaal-economische maatregelen uit als on-derdeel van vergelding na het conflict.

(e) Straf. Leiders en militairen, aan beide zijden van een conflict, die verantwoordelijk zijn voor gewelddadige rechtsschendingen, mis-daden tegen de menselijkheid, en oorlogsmismis-daden dienen verant-woordelijk gehouden en onderworpen te worden aan een eerlijke procesgang en verhoudingsgewijze strafmaatregelen;

(f) Compensatie en Rehabilitatie. Geldelijke vergoeding kan op zijn plaats zijn, in overeenstemming met de norm van proportiona-liteit en openbaarheid, mede om latere conflicten te voorkomen. Hervorming van een agressief, rechtenschendend regime kan toe-laatbaar zijn. Deze hervorming kan demilitarisering en ontwa-pening omvatten, het trainen van politie en rechtsapparaat, en mensenrechteneducatie116.

Norm 2 stelt dat de gerechtvaardige partij in het conflict een substanti-ele bijdrage levert aan de totstandkoming van een rechtvaardige vrede, aldus Evans. Substantieel betekent in dit geval ‘billijk’ en het behoeft niet uitsluitend financieel van aard te zijn117.

Norm 3 duidt erop dat er expliciet aandacht gegeven moet worden aan de wijze waarop een rechtvaardige samenleving tot stand komt. Alles

116 Vgl. Hayden, P., 2005, 169. 117 Vgl. Evans, M., 2005, 19.

wat onder norm 1 genoemd wordt is noodzakelijk, doch niet voldoende. Volgens Rigby vereist een blijvende oplossing voor conflicten verzoening tussen voormalige vijanden en in veel gevallen inhoudelijke procedures voor waarheidsvinding en vergeving. Dit laatste is volgens hem met name van belang bij intrastatelijke conflicten, waarbij de partijen na een con-flict op een rechtvaardige wijze met elkaar dienen samen te leven in één staat. Onderzoek toont volgens Rigby aan dat het veel waarschijnlijker is dat de vredesvoorwaarden ter beëindiging van een burgeroorlog ge-schonden worden, dan de voorwaarden bij een conflict tussen staten. Een proces van waarheidsvinding, vergeving van daden in het verleden en verzoening met het oog op toekomstig samenleven dient volgens hem te voldoen aan drie voorwaarden.

(a) De bereidheid van overlevenden om het verleden te vergeven, op een wijze die hen in staat stelt om de menselijkheid van hun voor-malige vijanden te erkennen en het mogelijk maakt om met hen sa-men te leven.

(b) De perceptie van opinieleiders en openbare bestuurders dat de vrede voldoende rechtvaardig blijft om zich gebonden te weten aan die vrede. Gebeurt dit niet, dan kan een oud conflict vrij vlot oplaaien.

(c) Het ontwikkelen van wederzijds vertrouwen tussen sleutelsegmen-ten van alle gemeenschappen binnen een samenleving, opdat het voor hen mogelijk wordt om te anticiperen op een gemeenschap-pelijke toekomst.

Van belang hierbij is dat mensen geloven dat het kwaad uit het verleden niet terug zal keren. Dit wordt versterkt door het ervaren van een blij-vende verdieping van het vredesproces langs de dimensies van vrede/ veiligheid, waarheid en rechtvaardigheid. Anders gezegd, de waarneming van mensen van, en hun verplichting aan, een rechtvaardige vrede dient gefundeerd te zijn op het ervaren dat ‘de dingen zich in de juiste rich-ting aan het ontwikkelen zijn’. Dit vereist op haar beurt volgens Rigby wel institutionele veranderingen, die de voorwaarden scheppen voor een duurzame cultuur van waarheid, vergeving en verzoening.118

Norm 4 duidt aan dat een interventie en eventuele machtovername door derden in een intrastatelijk conflict enkel een tijdelijk karakter heeft. In 3.1.3. is aangegeven dat er sprake kan zijn van zogenaamde overgangs-begeleidende operaties, waarbij toe-eigening door derden van het soe-vereine gezag enkel een noodzakelijk tijdelijk gegeven is.

Walzer ziet het ius post bellum als de beantwoording van de vraag hoe rechtvaardigheid van de situatie na het conflict gerelateerd is aan de rechtvaardiging van de oorlog zelf en het handelen daarbinnen: ‘It seems clear that you can fight a just war, and fight it justly, and still make a moral mess of the aftermath.’ Naar zijn mening dienen er dan ook criteria voor een ius post bellum situatie ontwikkeld te worden die onderscheiden zijn, doch niet geheel losstaan, van de criteria waarmee we de moraliteit van de oorlog of het handelen daarbinnen beoordelen. Democratische politieke theorievorming, die volgens hem een relatief kleine rol speelt binnen de argumenten van het ius ad bellum en het ius in bello, leveren de centrale beginselen met betrekking tot deze criteria. Zij omvatten zelf-bepaling, legitimiteit, burgerrechten en het idee van algemeen welzijn. Conflicten dienen volgens hem te eindigen met een zittende regering in de verslagen staat die gekozen is door het volk (of tenminste door hen als legitiem wordt erkend) en die zichtbaar toegelegd is op het welzijn van diezelfde bevolking. Minderheden dienen beschermd te worden tegen vervolging, naburige staten tegen agressie, en de allerarmsten onder het volk tegen honger en armoede. Ook voor Walzer is een conflict dus niet noodzakelijkerwijs voorbij wanneer de oorlog stopt, maar wanneer er een rudimentaire democratische rechtstaat is gevestigd in de overwon-nen staat (‘regime change’).119

Verweij knoopt haar bespreking van een ius post bellum context vast aan een behandeling van de mogelijke implementatie van een human secu-rity policy met behulp van een interventiemacht. Zij volgt Kaldor hierin. Volgens haar geeft Kaldor vijf beginselen voor deze implementatie. (1) Het primaat van mensenrechten, waarbij militairen zich in eerste instan-tie richten op de bescherming van burgers en pas in tweede instaninstan-tie