• No results found

De implicaties van vrede als waarde op het niveau van de organisatie-ethiek in de krijgsmacht

De context van de militaire ethiek in Nederland In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat de uitoefening van geweld

3.2. Vrede door rechtvaardigheid en veiligheid

3.2.2. De implicaties van vrede als waarde op het niveau van de organisatie-ethiek in de krijgsmacht

Wat zijn nu de implicaties van het concept ‘vrede door veiligheid en recht-vaardigheid’ op het niveau van de krijgsmacht als organisatie? Binnen Militaire ethiek geeft Van Iersel een aantal implicaties aan.

Een eerste implicatie is hierboven al aangegeven, namelijk het vitaal houden van de spanning tussen veiligheid en rechtvaardigheid, tus-sen de borging van de eigen veiligheid en de uitvoering van de missie. Veiligheid heeft in deze context betrekking op het eigen overleven van de militairen binnen de missie. Rechtvaardigheid heeft betrekking op de uitvoering van de missie, namelijk op de vraag hoe men jegens de an-der, de tegenstrever, dient te handelen. Hiermee heeft rechtvaardigheid een morele betekenis, zij heeft immers betrekking op mijn handelen je-gens een ander. Veiligheid heeft enkel een morele betekenis, indien zij ook betrekking heeft op de veiligheid van de ander en niet enkel op de mijne. Veiligheid wint aan morele betekenis naarmate zij meer mensen omvat en naarmate de handelswijze van militairen jegens deze mensen meer omvattend is. Militairen dienen tijdens een operatie voortdurend aandacht te hebben voor het gegeven dat veiligheid en rechtvaardigheid, het eigen overleven en het doel van de missie, wederzijds voorwaarde-lijk zijn. Dit betekent dat het hierbij gaat om een moreel dilemma van de organisatie, namelijk de eigen veiligheid versus de bevordering van rechtvaardigheid en veiligheid voor derden. De situatie waarin militairen tijdens operationele omstandigheden verkeren is op zich al een bron van morele dilemma’s, omdat in die situatie steeds de spanning tussen ide-aal en hide-aalbaarheid is ingebouwd. Concessies aan het ideide-aal zijn daarin

onvermijdelijk, maar dienen niet te snel en klakkeloos te verlopen, want dit tast de geloofwaardigheid van de missie en de organisatie aan.91

Een tweede implicatie betreft de grondige aandacht en doorvoering van een ethiek van de mensenrechten in de krijgsmachtorganisatie. Mensenrechten, als uitwerking van rechtvaardigheid, spelen een hoofd-rol in de idee van de internationale rechtsorde. Naar haar aard is de krijgsmacht weliswaar een instrumentele organisatie in handen van de politiek. Zij stelt niet zelf haar doelen en bepaalt niet welke waarden er binnen haar functioneren gestalte dienen te krijgen. De krijgsmacht is vanuit dit perspectief gericht op het leveren van gevechtskracht ten be-hoeve van door anderen gestelde politieke doelen. Zij heeft geen eigen waarden- en normenstelsel, doch heeft te maken met waarden en nor-men die door politiek en sanor-menleving worden aangereikt. Toch functio-neert de krijgsmacht ook als normatieve organisatie. Zij dient namelijk bij te dragen aan de internationale rechtsorde, en in het verlengde hiervan is zij gericht op handhaving van de mensenrechten. Zij functioneert daar-mee ‘bovenpolitiek’ en normatief. Binnen vredesondersteunende opera-ties zijn militairen ook vaak ‘law enforcement officers’, die uit moeten zijn op handhaving van internationale bovenpolitieke normen. Juist omdat de krijgsmacht een instrumentele organisatie is, moet zij kunnen werken met waarden en normen. Dit vereist grondige aandacht en doorvoering van een ethiek van de mensenrechten in de krijgsmacht. Overigens kent de krijgsmacht zelf beperkingen in de grondrechten van militairen, zoals de vrijheid van meningsuiting. Hierin schuilt een spanning tussen mili-taire noodzaak en morele verplichtingen jegens het personeel. Het per-soneel kan daardoor ervaren dat de morele geloofwaardigheid van een operatie of zelfs van de krijgsmacht onder druk staat. Met name wanneer deze nu juist gericht is op herstel van mensenrechten.92

Een derde implicatie vereist dat de organisatie beschikt over een uitge-werkte geweldsethiek omdat de krijgsmacht binnen vredesondersteu-nende operaties gebruik kan maken van haar kenmerkende middel: (dodelijk) geweld. Geweld is in geen enkele cultuur, godsdienst of levens-overtuiging moreel onomstreden met het oog op het bevorderen van vrede door veiligheid en rechtvaardigheid. De krijgsmacht zal daarom alle door haar uitgeoefend geweld steeds moreel moeten verantwoorden. Daartoe heeft zij dus een geweldsethiek nodig voor het legitimeren van geweld. Deze geweldsethiek ligt, behalve in het internationaal en natio-naal recht en in breed erkende vormen van moraal zoals de traditie van

91 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 231-232; 236-237. 92 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 232-233; 236-237; 240.

de rechtvaardige oorlog, ook vervat in doctrines, mandaten, en ROE’s. Ook dienen militairen de mensenrechten te respecteren en legaal geweld proportioneel uit te oefenen. Bovendien moet ook het niet uitoefenen van geweld moreel verantwoord zijn.93

Een vierde implicatie betreft het vermogen tot verantwoording van mo-rele keuzes. Omdat de organisatie zich in haar handelen tijdens vredeson-dersteunende operaties voortdurend bewust moet zijn van de spanning tussen veiligheid en rechtvaardigheid, zal zij ook gemaakte keuzes in dit licht moeten kunnen verantwoorden. Deze implicatie hangt overigens sa-men met de dubbelrol van de regering ten opzichte van de krijgsmacht. De regering treedt namelijk zowel op als politieke actor op het terrein van de buitenlandse- en veiligheidspolitiek en als werkgeefster van de krijgsmacht. De regering handelt ook altijd vanuit de spanning tussen be-langen en morele verantwoordelijkheid. De regering heeft namelijk poli-tieke belangen in binnen- en buitenland. Zij heeft echter ook de morele verantwoordelijkheid voor de interne en externe veiligheid van de staat en haar burgers. Zo ontstaat er een dubbele spanning tussen de rol die de regering speelt op het terrein van de buitenlandse- en veiligheidspoli-tiek en als werkgeefster enerzijds, en tussen poliveiligheidspoli-tieke belangen en mo-rele verantwoordelijkheid anderzijds. Deze spanningen interfereren met elkaar. Militairen, als personeel van de overheid, hebben ook te maken met deze spanningen. Voor hen betekent het, dat zij te allen tijde hun handelen moeten kunnen verantwoorden ten opzichte van de politiek. Het omgekeerde gebeurt overigens niet. Politici kunnen altijd afstand ne-men van door militairen uitgeoefend geweld, terwijl militairen zich lastig of vrijwel niet van de hen leidende politici kunnen distantiëren. Zij dienen zich te schikken onder het primaat van de politiek, ook al leidt dit ertoe dat zij achteraf als uitvoerders verantwoordelijk worden gesteld voor de gevolgen van de uitvoering van op voorhand door henzelf wellicht onmo-gelijke geachte opdrachten.94

Voorts dient volgens Van Iersel hierbij in ogenschouw te worden geno-men dat de krijgsmacht een hiërarchische organisatie is. Hierbij is morele verantwoordelijkheid altijd ingekaderd in een functionele structuur. Dit betekent dat in het kader van het afleggen van morele verantwoording van gemaakte, of te maken, morele keuzes, het innerlijk forum van het persoonlijk geweten steeds verbonden moet zijn met het externe forum van de verantwoording. Er kan niet enkel volstaan worden met een be-roep op het persoonlijk geweten. Voor een passende gewetensvorming

93 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 235, 238. 94 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 233-234, 238.

(voorbereiding van het geweten op situaties waarin zich morele dilem-ma’s voordoen) is het van belang deze verantwoordingsplicht mee te we-gen in de morele oordeelsvorming. Morele verantwoordelijkheid bestaat in onze cultuur altijd wanneer een persoon kennis heeft van een situatie, en de mogelijkheid heeft deze redelijkerwijs te beïnvloeden. Morele ver-antwoordelijkheid kan proactief zijn: ze wordt soms niet gegeven, maar genomen, aldus Van Iersel.95

Samenvattend: de implicaties van het concept ‘vrede door veiligheid en rechtvaardigheid’ op het niveau van de organisatie-ethiek zijn: het bor-gen van aandacht voor de spanning tussen rechtvaardigheid en veilig-heid; aandacht en doorvoering van een ethiek van de mensenrechten; het hanteren van een uitgewerkte geweldsethiek; en tenslotte het kun-nen verantwoorden van morele keuzes. Dit laatste vereist morele vor-ming van militairen (zie 3.5.), het voorgaande de uitwerking van een mensenrechtenethiek (zie 3.4.) en een geweldsethiek (zie 3.3.).