• No results found

Verantwoording van object, methode en opbouw van het onderzoek Het onderzoek richt zich dus op de ontwikkeling van de inhoudelijke

bijdrage van de Rooms- Katholieke Geestelijke Verzorging aan de gewe-tensvorming van militairen. Binnen de bijdrage aan de gewegewe-tensvorming hebben rooms-katholieke geestelijke verzorgers als taak om elementen uit de katholieke geloofsinhoud door middel van communicatie te laten functioneren binnen de gewetensvorming van de militair als persoon met het oog op het behoud van de morele integriteit van de militair.

Deze taak vloeit voort uit het gegeven dat zij pastorale zorg aanbieden en verlenen aan militairen. Rooms-katholieke geestelijk verzorgers zijn namelijk pastores. Zij hebben een ambtelijke binding met de Rooms-Katholieke Kerk en oefenen het ambt uit in de context van de krijgsmacht. Volgens de Commissie Ambtelijk Binding van de VGVZ is van ambtelijke binding sprake wanneer een geestelijk verzorger een als ambt aange-merkte functie uitoefent op basis van een door benoeming of machti-ging geformaliseerde relatie met het legitimerende (‘zendende’) ge-nootschap op geestelijke grondslag. Bij ambtelijke binding geldt dat de geestelijk verzorger zich verplicht tot een invulling van zijn taken en func-tie in overeenstemming met binnen de denominafunc-tie levende beginselen

en opvattingen en in overeenstemming met de bij het bekleden van het ambt horende bevoegdheden, rechten en plichten die maatschappelijk erkend zijn. Ambtelijke binding veronderstelt religieuze of levensbe-schouwelijke binding.21 Welnu, op basis van hun ambtelijke binding ver-lenen aalmoezeniers vanuit de Kerk gezien pastorale zorg aan militairen. Vanuit de overheid gezien zijn zij geestelijk verzorgers: professionele en ambtshalve begeleiders van, en hulpverleners aan, mensen, in dit geval militairen, vanuit, en op basis van, een institutionele levensovertuiging. Binnen geestelijke verzorging wordt het perspectief van zorg volgens Heitink daarmee verstaan vanuit het referentiekader van een levens-beschouwelijke traditie, die steun biedt bij wat de mens overkomt, met name in grenssituaties van het leven. Geestelijke verzorging vraagt in-vulling en inkleuring. Als algemene noemer is het een leeg begrip. Het betreft altijd hulp bij zingeving vanuit een bepaalde traditie. Pastoraat is geestelijke verzorging vanuit de christelijke traditie.22

Het bovenstaande motiveert de keuze voor het ontwikkelen van een con-ceptueel kader voor de inhoudelijke bijdrage van de Rooms Katholieke Geestelijke Verzorging aan de morele vorming door middel van litera-tuuronderzoek vanuit een pastoraaltheologische optiek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de sociale leer van de Kerk als primaire kennisbron en secundaire literatuur als secundaire kennisbron.

Volgens Midali, die ik hierin volg, duidt de term ‘pastoraaltheologie’ vanuit historisch perspectief in de postconciliaire periode een vorm van theologiebeoefening aan met een object dat inhoudelijk tot één van de drie volgende groepen behoort.23

1. De beschrijving en vaststelling van gedragsregels voor de pastor en de configuratie van activiteiten die op de pastor terug gaan (zoals catechese, de bediening van de sacramenten en de leiding van de gemeenschap).

Dit brengt een pastorgecentreerd perspectief op het object van on-derzoek met zich mee. Het object is hierbij het handelen van de pas-tor dat gezien wordt in het bredere perspectief van het handelen van de gehele Kerk in de dialoog tussen Kerk en wereld. Dit perspectief kan gekwalificeerd worden als pastoraaltheologie. Volgens Midali is dit het heersende perspectief in hedendaagse documenten van het

21 Vgl. VGVZ-Cahiers 4, 2010, 78-79. 22 Vgl. Heitink, G., 1998, 36-37; 214-215. 23 Vgl. Midali, M., 2000, 305-306.

kerkelijk leergezag met betrekking tot de opleiding van priesterkan-didaten en in het verlengde daarvan pastores.

2. Onderwerpen met betrekking tot het pastorale ambt onder het opzicht van de uitoefening van een sacra potestas en de daarmee verbonden systematisering van het vermogen om het initiatief te nemen in de opbouw en het beheer van de Kerk (kerkelijke hiërar-chie en leken).

Hierdoor ontstaat een Kerkgecentreerd perspectief op het object. Het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) stond een kerkmodel voor waarbij de (lokale) christelijke gemeenschap, gevormd door gezagvolle leiders (bisschop en priesters), leken en gewijden, het handelende en verantwoordelijke subject vormen van het handelen van deze gemeenschap zowel naar haar eigen leden als naar de we-reld. Theologen die in hun reflectie een Kerkgecentreerd perspectief innemen, gebruiken vaak de term praktische theologie, aangezien voor hen het handelen, of de praxis, van de Kerk hierbij het brand-punt vormt.

3. Onderwerpen behorende tot de historische gestalte van menselijke activiteit voortkomend uit het geloof in Jezus Christus, en daarmee de heilshistorische gestalte van het handelen van de Kerk onder het opzicht van haar historische ontwikkeling en vormgeving.

Dit brengt een antropocentrisch of soteriologisch of Koninkrijk Gods gecentreerd perspectief met zich mee op het object. Binnen dit perspectief wordt het brandpunt van reflectie gevormd door de rol van religie, geloof en Kerk binnen de hedendaagse pluralistische sa-menleving. Het betreft dan de correlatie religie-Kerk-samenleving-cultuur. Het gaat om een perspectief op het Koninkrijk Gods voorbij de verifieerbare omgrenzing van het christendom. Dit perspectief is praktisch theologisch van aard.

Het onderhavige onderzoek kan geduid worden als pastoraaltheolo-gisch in de zin zoals het hierboven onder 1 is beschreven. Het onderzoek heeft namelijk betrekking op het handelen van aalmoezeniers, pastores, binnen de context van de krijgsmacht en daarmee binnen het bredere perspectief van het handelen van de Kerk in de dialoog tussen Kerk en samenleving.

Van hieruit wordt voor de wetenschappelijke verantwoording van het on-derzoek aansluiting gezocht bij opvattingen uit een belangrijk postconciliair

handboek voor de pastoraaltheologie, namelijk het Handboek van de pastoraaltheologie, praktische theologie over de kerk in haar huidige si-tuatie, geschreven en of samengesteld door F. Arnold, H. Schuster en K. Rahner. Dit onder theologen welbekende handboek ontstond in de jaren zestig van de vorige eeuw als gevolg van de enorme sociaal-culturele ver-anderingen in de wereld van die tijd. Deze verver-anderingen gaven volgens Midali aanleiding tot een herbezinning van de Kerk op haar handelen ad intra en ad extra. Deze herbezinning kwam met name ook tot uitdrukking in documenten van het Tweede Vaticaanse Concilie.24

In de opvatting van het Handboek betreft pastoraaltheologie de bestude-ring van de actuele zelfontplooiing van de Kerk in de huidige situatie. Het beginsel ‘de zelfontplooiing van de Kerk in de huidige situatie’ is afkom-stig van K. Rahner, één van de grondleggers van het Handboek. Uit dit ecclesiologische grondbeginsel vloeien volgens Midali het object en de optiek van de pastoraaltheologie voort. Het object is de zelfontplooiing, het handelen, van de Kerk; de optiek is de huidige situatie, de hande-lingscontext, waarin de Kerk zich bevindt en die het handelen van de Kerk beïnvloedt en specificeert. Anders gesteld: pastoraaltheologie betreft het bestuderen van de handelingsmogelijkheden van de Kerk in de huidige situatie met het oog op haar toekomstige ontvouwing. Een methodische implicatie hierbij is dat de context waarin de Kerk handelt geanalyseerd dient te worden met het oog op haar handelingsmogelijkheden.25

In de onderhavige studie wordt Kerk opgevat als sacrament, zoals hierna wordt uitgelegd, in navolging van het Handboek, K. Rahner en de vaders van het Tweede Vaticaans Concilie. K. Rahner omschrijft ‘Kerk’ binnen het Handboek als: ‘de maatschappelijk legitiem opgebouwde gemeenschap, waarin door geloof, hoop en liefde de eschatologisch voltooide openba-ring van God (als mededeling van zichzelf) in Christus als werkelijkheid en waarheid voor de wereld present blijft.’26 Kerk betreft daarmee volgens hem een maatschappelijk georganiseerde gemeenschap van mensen (in-stituut), van waaruit het heilsmysterie dat God in Christus geopenbaard heeft, op historische wijze bemiddeld wordt in de wereld (sacrament). De Kerk is het oersacrament, teken, van de zelfmededeling van God, niet enkel aan de mensen binnen de Kerk (ad intra), maar aan de wereld, aan alle mensen (ad extra). De Kerk is door Jezus Christus voor eens en voor altijd gegrondvest. Ze is echter gesticht als een historische grootheid. De blijvende structuur, haar essentie, komt in haar geschiedenis, haar

24 Vgl. Midali, M., 2000, 89-90. 25 Vgl. Midali, M., 2000, 91.

existentie, langzaam tot ontwikkeling. Haar bestaan is wording, waarbij haar worden wel bepaald wordt door haar aanvankelijk wezen, maar deze wezensaanvang zelf komt in haar worden pas tot uiting. De zelfont-vouwing van de Kerk is dan ook historisch van aard.27

Uit dit kerkmodel zijn de wezensfuncties van de Kerk af te leiden:

• kerugma, de verkondiging van het heil van Godswege door het woord, met daarbinnen het onderscheid tussen missionair-wervende predi-king onder niet-christenen, de verkondiging te midden van de gelo-vige gemeente en de catechetische woordverkondiging;

• leitourgia, de viering van het heil van Godswege in liturgie en sacramenten;

• diaconia, het dienen van heel de mens en alle mensen vanuit naasten-liefde met het oog op het heil van Godswege;

• koinonia, het vorm geven aan de gemeenschap van de mensen met God en met elkaar.28

De bijdrage van aalmoezeniers, als pastores, aan de morele vorming van militairen, draagt bij aan de uitoefening van de wezensfuncties van de Kerk, draagt bij aan haar handelen. Zij doen dit door geloofsinhouden, het woord, in te brengen in hun morele communicatie met militairen (ke-rugma), met het oog op het behoud van de morele integriteit van de militair (diaconia).

Alhoewel het idee voor het Handboek ontstond in de jaren van dit Concilie, raakte het Handboek volgens Midali niet snel gedateerd, omdat het de conciliaire discussie betreffende het handelen van de Kerk ver-breedde en verdiepte met het oog op de toekomst. Er is wel het nodige commentaar geweest op het Handboek, welk door Midali ook bespro-ken wordt. Volgens Midali kwam het commentaar veelal voort uit an-dersoortige opvattingen van critici over vorm en inhoud van het domein van de pastoraaltheologie. Volgens hem richtte de kritiek zich met name op kwesties rond de relatie theorie-praxis, het gebruik van empirische methodes en de relatie tussen praktische theologie en de mensweten-schappen binnen het Handboek. Het Handboek behoudt volgens Midali geldigheid en relevantie, weliswaar niet met betrekking tot de volledige inhoud, maar wel met betrekking tot de vragen die gesteld en de concep-ten die behandeld worden. Het biedt bruikbare gezichtspunconcep-ten en wegen waarlangs verder onderzoek verricht kan worden.29

27 Vgl. Rahner, K., in: Arnold, F., H. Schuster, K. Rahner, 1966, 163-180. 28 Vgl. Haarsma, F., 1991, 93; Rahner, K., in: Greinacher, N., et al., 1966, 7, 17. 29 Vgl. Midali, M., 2000, 106-109.

In het onderhavige onderzoek wordt het gezichtspunt van het handboek met betrekking tot object en optiek van de pastoraaltheologie overgeno-men vanwege haar functionaliteit. Het maakt namelijk een onderzoeks-perspectief mogelijk naar de handelingsmogelijkheden van pastores om een bijdrage te leveren aan morele vorming in de huidige context van de krijgsmacht, waarbij die context geanalyseerd dient te worden op haar invloed en specificatie van het handelen van die pastores. Vandaar dat nu verder gegaan wordt met object, methode en opbouw van het onderzoek.

Het onderzoeksobject

Het object van onderzoek is de definitie van een conceptueel kader, als onderdeel van een beschrijvingselement voor de bijdrage van aalmoeze-niers aan de morele vorming van militairen, waarmee inzichten vanuit de katholieke sociale leer kunnen functioneren binnen de gewetensvorming van militairen. Het beschrijvingselement geeft aan hoe een bepaalde conceptuele geloofsinhoud door aalmoezeniers ingebracht kan worden binnen de morele vorming van militairen. Het onderzoek is daarmee enerzijds fundamenteel van aard, in die zin dat het de definiëring van concepten betreft, en anderzijds pastoraaltheologisch omdat het de han-delingsbijdrage betreft van pastores, aalmoezeniers, aan de morele vor-ming: het beschrijvingselement richt zich namelijk op het handelen van pastores in de bredere context van de dialoog tussen Kerk en samenle-ving in casu de krijgsmacht.

De onderzoeksoptiek

De optiek van het onderzoek is het gezichtspunt van waaruit het object beschouwd wordt. Het gezichtspunt van dit onderzoek is eveneens pas-toraaltheologisch van aard, namelijk de beïnvloeding en specificatie van de zelfontplooiing van de Kerk door de situatie (context) van het ogen-blik.30 Wanneer deze optiek gelegd wordt op het object, dan betekent dit ten eerste dat de zelfontplooiing van de Kerk binnen dit onderzoek gezien wordt als uitgedrukt in het handelen van pastores in de vorm van een (educatieve) bijdrage aan de gewetensvorming van militairen. Ten tweede dat dit handelen, deze bijdrage, beïnvloed en gespecificeerd wordt door de militaire context ofwel door de context van de krijgsmacht en de functie van de militaire ethiek hierbinnen als kader voor de morele vorming van militairen vanuit het instituut krijgsmacht.

Het handelen van aalmoezeniers wordt met andere woorden functioneel gespecificeerd door twee institutionele contexten. Enerzijds door de

Kerk, want zij zijn ambtsdragers, pastores, en anderzijds door de krijgs-macht waarin deze pastores als geestelijk verzorgers werkzaam zijn en van waaruit militairen moreel gevormd worden.

De verhouding tussen pastoraal- en moraaltheologie binnen het onderzoek

Het boven beschreven object betreft een fundamenteel-pastoraaltheolo-gische vraagstelling, waarbij in de beantwoording gebruik gemaakt wordt van moraaltheologische inzichten, aangezien het in die beantwoording zal gaan om de vraag welke morele inzichten (concepten) vanuit de rooms-katholieke traditie in het algemeen, en specifiek vanuit de katho-lieke sociale leer, kunnen functioneren binnen het geloofsverstaan, c.q. de gewetensvorming van militairen, en hoe dit functioneren gerealiseerd kan worden.

De wetenschaptheoretische verhouding tussen pastoraaltheologie ener-zijds en moraaltheologie anderener-zijds kan gekarakteriseerd worden als in-terdisciplinair van aard. Het betreft twee gelijkwaardige disciplines waar-bij inzichten vanuit beide disciplines op een wederzijds kritische dialogale wijze met elkaar in verband worden gebracht ter beantwoording van de onderzoeksvraag.31

Moraaltheologie vormt een onderdeel van de systematische theologie, waarin volgens Vosman een systematische reflectie en kritische reflectie plaats vindt op het vrije handelen van mensen, onder het opzicht van goed en kwaad, menswaardig en mensonwaardig, in het licht van het geloof.32

Zij tracht een antwoord te formuleren op de vraag: hoe behoort een mens vanuit christelijk perspectief te leven en te handelen? Systematische theo-logie wordt opgevat als normatief, inhoudelijk van aard en gericht op de fundering van de inhoud van het geloof. Pastoraaltheologie wordt opge-vat als beschrijvend, functioneel en gericht op het laten functioneren van de inhoud van het geloof in het bestaan van mensen. Pastoraaltheologie tracht een antwoord te formuleren op de vraag: op welke manier en met welke middelen kan het geloof functioneren binnen bepaalde domeinen van het leven? In die zin wordt binnen de beantwoording van de vraag-stelling gebruik gemaakt van een moraaltheologische inhoud, die binnen het onderzoek niet verder historisch-systematisch zal worden onder-zocht. Het onderzoek richt zich namelijk op beantwoording van de pasto-raaltheologische vraag hoe mopasto-raaltheologische inhouden door pastores gecommuniceerd kunnen worden, opdat deze inhouden kunnen gaan

31 Vgl. Ven, J. van der, 1990, 113-115. 32 Vgl. Vosman, F., 1997, 16.

functioneren in de gewetensvorming van militairen. Vanuit de moraal-theologie komen dus de inhouden, en de wetenschappelijke fundering en samenhang daarvan, die binnen de geloofcommunicatie gebruikt kun-nen worden door pastores.33

Verantwoording van de gevolgde methode

Het object van onderzoek is dus de definitie van een conceptueel kader voor de bijdrage van aalmoezeniers aan de morele vorming van militai-ren, waarmee inzichten vanuit de katholieke sociale leer kunnen functio-neren binnen de gewetensvorming van militairen. De optiek hierbij is de context van de krijgsmacht.

De twee volgende hoofdstukken bestaan daarom uit een contextanalyse. In de context van de krijgsmacht laten zich volgens Van Iersel twee ele-menten onderscheiden: ten eerste de directe context en ten tweede de indirecte context.34 Met de directe context wordt de handelingscontext aangeduid van aalmoezeniers met betrekking tot de bijdrage aan de mo-rele vorming van militairen: vredeseducatie. Met de indirecte context wordt die context aangeduid die de directe context beïnvloedt: de legi-timering van militair handelen binnen vredesoperaties. In hoofdstuk 2 worden de indirecte en directe context geanalyseerd.

Het derde hoofdstuk bevat een analyse van het conceptueel kader dat met het oog op vragen vanuit de indirecte context gehanteerd wordt binnen de seculiere militaire ethiek in Nederland. Dit conceptueel ka-der vormt de theoretische funka-dering van de seculiere vredeseducatie, namelijk de morele vorming van militairen van staatswege. Het concep-tueel kader ontstaat door een analyse en evaluatie van de Handboeken Militaire Ethiek die onder auspiciën van defensie zijn verschenen. Het te ontwikkelen kader voor de bijdrage van aalmoezeniers aan de morele vorming van militairen dient zich te verhouden tot dit conceptuele kader van de seculiere militaire ethiek van staatswege.

Dit conceptuele kader van de seculiere militaire ethiek dient vervolgens als heuristisch analyse-instrument om inzichten vanuit de katholieke tra-ditie, meer specifiek de katholieke sociale leer, of nog specifieker het Compendium van de sociale leer van de Kerk (zie hoofdstuk 5), naar voren te halen die kunnen dienen als inhoud van het beschrijvingselement voor de bijdrage van aalmoezeniers aan de morele vorming van militairen. Het

33 Vgl. Schuster, H., in: Arnold, F., H. Schuster, K. Rahner, 1966, 131-132. 34 Vgl. Iersel, A. van, 1995, 9.

conceptueel kader vanuit de seculiere militaire ethiek wordt als heuris-tisch model over de katholieke sociale leer gelegd.

Vervolgens wordt gekozen voor een hermeneutische oriëntatie met be-trekking tot het laten functioneren van de naar voren gekomen concepten uit de katholieke traditie. Hermeneutiek komt van het Griekse werkwoord ‘hermeneuein’, dat verschillende betekenissen kent. Volgens Leezenberg en De Vries betekent het ‘zeggen’, in de zin van ‘uitdrukken’ of ‘aankondi-gen’; verder ‘uitleggen’ en vervolgens ‘vertalen’ in de zin van ‘interprete-ren’. Hermeneutiek kan worden verstaan als ‘interpretatiekunde’. Binnen de wetenschapsfilosofie is sprake van een hermeneutische traditie. De studie van het proces van interpreteren, inclusief het achterhalen en ex-pliciet maken van de achtergrond of context die een tekst of andere cul-tuuruitingen begrijpelijker maakt, wordt hermeneutiek genoemd. In de context van de hermeneutiek wordt ‘interpreteren’ volgens Heitink vaak aangeduid met de van oorsprong Duitse term ‘verstehen’. De hermeneu-tiek richt zich daarbij in eerste instantie op het begrijpen (‘verstehen’) of duiden van verzelfstandigde producten van de geest, zoals de literatuur en de beeldende kunst.35

In deze studie betekent de keuze voor een hermeneutische oriëntatie met betrekking tot het laten functioneren van de naar voren gekomen concepten uit de katholieke traditie, dat er een katholiek gezichtspunt ontwikkeld wordt met betrekking tot de legitimering van politiek-militair handelen binnen vredesoperaties als indirecte context van de arbeid van aalmoezeniers. Hiervoor is een ‘katholieke interpretatie’ van die context nodig aan de hand van de concepten die uit de katholieke traditie naar voren komen met behulp van het heuristisch analyse-instrument ener-zijds. Anderzijds dient er een wederzijds kritische relatie gelegd te wor-den tussen dit katholieke gezichtspunt en met name het gezichtspunt van de seculiere militaire ethiek in Nederland met haar vraag naar het be-houd van de morele integriteit van militairen. Hierdoor wordt de bijdrage van aalmoezeniers aan de morele vorming van militairen, onder behoud van haar eigen autonomie, afgestemd op datgene wat de krijgsmacht zelf doet aan morele vorming. Haar bijdrage dient immers niet alleen een aanvulling te zijn op datgene wat de krijgsmacht zelf doet, maar is ook gericht op het schragen, versterken en verdiepen van de waarden en normen die zowel de Rooms-Katholieke Kerk als de politieke en militaire