• No results found

Methodische oriëntaties binnen de directe context van vredeseducatie

De context van morele vorming in de krijgsmacht Dit hoofdstuk formuleert de educatieve beginsituatie voor het handelen

2.3. Methodische oriëntaties binnen de directe context van vredeseducatie

Volgens Roebben beoogt moraalpedagogiek op de eerste plaats een com-municatie over het ethisch nastrevenswaardige op gang te brengen tus-sen gesprekspartners die leven vanuit verschillende particuliere morele verhalen. Deze communicatie is een middenweg tussen een overdrachts-model enerzijds dat vooral aanstuurt op de Anpassung (socialisatie) van de educandus aan een heersend waardepatroon door oefening in deugd-zaamheid en karaktersterkte, en het verhelderingsmodel anderzijds dat vooral gericht is op de ultieme zelfontplooiing van de educandus losge-rukt van en in volkomen Widerstand (kritiek en emancipatie) ten aanzien van wat cultureel en moreel voorgeschreven is.112

Moraalpedagogiek verwijst naar een normatieve richting van opvoed-kundige praktijken: welk doel heeft het te dienen? Waartoe opvoeden? Van der Ven, één van de meest vooraanstaande denkers op gebied van de moraalpedagogiek in Nederland, spreekt in dit verband van een ei-gen onvervreemdbaar en onherleidbaar formeel object van de pedago-giek als zodanig: de mens als ‘homo educabilis et educandus’ (de mens voor zover hij geschikt is voor educatie en ervoor in aanmerking dient te komen).113 Ik volg hem hierin. Het eerste beginsel is een fundamentele visie op de mens die determinisme verwerpt en in plaats daarvan open ontwikkelingsmogelijkheden veronderstelt. Dit beginsel houdt ook in, dat leren een activiteit is van de lerende zelf. Het veronderstelt respectvol interactionisme tussen educator en educandus. Het tweede beginsel ver-wijst naar de richting van het pedagogisch handelen: het is er op gericht om de mens op te voeden tot zelfstandigheid, dat mensen in staat zijn tot zelfstandig denken en doen. Het doel van pedagogisch handelen, van opvoeding en vorming, is het realiseren van die zelfstandigheid, en de verantwoordelijke zelfbepaling in de openbaarheid, van de educandus. De voorgaande beginselen worden dan gezien als constitutief voor pe-dagogisch handelen. Zonder deze beginselen is pepe-dagogisch handelen ondenkbaar. Tegelijkertijd zijn het normatieve beginselen, omdat ze aan-geven wat goed pedagogisch handelen is. Dit is namelijk dat pedagogisch handelen waarbij de educandus in toenemende mate ruimte wordt ge-boden om te komen tot verantwoorde eigen inzichten, oordelen, opvat-tingen en handelingen.114

112 Vgl. Roebben, B., 1995, 69-70.

113 Vgl. E.T. Alii, 2009, 28-29; Ven, J.A. van der, 1982, 175; Ven, J.A. van der, 1985, 52. 114 Vgl. E.T. Alii, 2009, 29-31.

Van der Ven behandelt in zijn boek zeven modellen van, of methodische oriëntaties voor, morele vorming: discipline, socialisatie, overdracht, cog-nitieve ontwikkeling, verheldering, emotionele vorming en karaktervor-ming. Moet de militair zich morele gewoonten eigen maken door disci-pline of door het verbeteren van socialisatieprocessen in de krijgsmacht waardoor de militair gevormd wordt? Moet er overdracht van moraal plaatsvinden, dient de cognitieve ontwikkeling gestimuleerd te wor-den of moet hij/zij aangemoedigd worwor-den tot morele zelfverheldering? Moeten er mogelijkheden gecreëerd worden om te leren op het vlak van de morele emoties, of voorwaarden geschapen worden die bevorderlijk zijn voor morele karaktervorming? Welke van deze zeven modellen van morele vorming heeft de voorkeur?

Interactionisme

Volgens van der Ven dient eerst bepaald te worden welk paradigma geko-zen wordt voor de morele vorming. Hij pleit voor het zogenaamde inter-actionisme. Interactionisme beschrijft, analyseert en verklaart het men-selijk functioneren door te kijken naar de interactie tussen de persoon en zijn/haar omgeving. Dit is een zienswijze die strookt met de boven genoemde sociaalcognitieve benadering van moreel functioneren (2.1.). Interactionisme verwerpt zowel persoonsdeterminisme als omgevings-determinisme. Persoonsdeterminisme is de theorie dat alle processen in het (morele) leven afkomstig zijn van cognities, emoties, motieven, in-tenties, keuzen en handelingen van het individu. De invloeden van omge-vingsfactoren wordt hierbij verwaarloosd. Het omgevingsdeterminisme is de propositie dat alle (moreel) denken, voelen, streven en gedragen, gecontroleerd worden door externe stimuli die in de omgeving aanwezig zijn, terwijl de rol van het individu zich beperkt tot tegensturen en tegen-werken. Vanuit interactionistisch perspectief werkt het individu niet al-leen tegen, maar werkt hij/zij ook uit zichzelf en orkestreert de omgeving niet alleen het individu, maar orkestreert, dirigeert en schept het individu zelf ook de omgeving, zij het dan niet vanuit het niets.115

In een militaire context kan morele vorming naar mijn mening het pa-radigma van interactionisme volgen. De militair functioneert immers op basis van interactie tussen interne en externe stimuli. Wel dient reke-ning gehouden te worden met de maatschappelijk-institutionele context van de krijgsmacht waarbinnen de militair functioneert. Dit betekent dat het paradigma van institutionalisme op de achtergrond meespeelt. Dit impliceert dat de bredere samenleving en haar instituties mede de in-houd van de morele vorming van de militair bepalen. De militair vervult

namelijk een institutionele rol met daarbij behorende maatschappelijk-normatieve implicaties, zoals bijvoorbeeld naleving en handhaving van mensenrechten. In de vorige paragraaf kwam dit ter sprake als pedago-gisch doel: militairen dienen zich bewust te zijn van mondiale waarden en de verantwoording van hun morele oordelen dienen zij hierop te richten. Het perspectief van de vorm en inhoud van de morele vorming wordt dus niet alleen bepaald door de microkosmos van de persoon van de militair of de mesokosmos van de krijgsmacht als organisatie, doch ook door de macrokosmos van (mondiale) maatschappelijke plichten en verantwoor-delijkheden, geboden en verboden, rechten en plichten. De militair moet een bepaalde institutionele rol leren die hij moet vervullen wanneer hij binnen de krijgsmacht wil functioneren. Die rol kan worden verstaan als voorschriften van manieren om met soorten situaties om te gaan waar hij mee te maken zal krijgen. Deze voorschriften, inclusief hun onder-liggende (maatschappelijke en culturele) waarden en normen, moeten door de militair geïnternaliseerd worden.

Morele communicatie

Volgens van der Ven kennen de bovengenoemde modellen van mo-rele vorming een gemeenschappelijke noemer. Deze noemer verklaart waarom en in welke mate deze modellen elkaar, minstens gedeeltelijk, lijken te overlappen. Deze gemeenschappelijke noemer is morele com-municatie: het voortgaande proces van morele uitwisseling en moreel begrip in het zoeken naar waarheid. Morele uitwisseling houdt de we-derzijdse expressie van morele overtuigingen, beginselen, waarden en normen in, terwijl ook gepoogd wordt deze te verhelderen, te verklaren en te rechtvaardigen. Moreel begrip is het innemen van het perspectief van de ander en aandacht schenken aan zijn/haar verhelderingen, verkla-ringen en rechtvaardigingen. Het betekent het, minstens tijdelijk, overne-men van en rekening houden met de individuele en sociale geschiedenis waaruit deze personen voortkomen. Deze morele uitwisseling en moreel begrip maken deel uit van de zoektocht naar waarheid, de zoektocht naar wat goed en juist is, zodat men wijs kan handelen in situaties.116

In 4.5. zal deze morele communicatie vanuit de katholieke sociale leer geduid worden als dialoog. Wanneer aalmoezeniers zich richten op mo-rele communicatie met militairen, dan gaan zij een dialoog aan met die militairen, waarbij in vrij onderzoek en met behulp van uitgangspunten uit de katholieke sociale leer, gezocht wordt naar een weldoordachte or-dening van handelingsdoelen met als einddoel het algemeen welzijn. De bijdrage van de Rooms Katholieke Geestelijke Verzorging aan de morele

vorming is er dus op gericht om door middel van een vrije dialoog te com-municeren met militairen aangaande hun handelingsdoelen en -beginse-len, waarbij de geestelijke verzorging zich inhoudelijk mede oriënteert op de katholieke sociale leer aangaande de ethiek van de militaire praktijk. Deze dialoog vindt plaats op het niveau van de gewetensvorming: doelen en beginselen die behoren tot de synderesis, de werking van de prudentia en de morele moed tot conscientia, namelijk het uitvoeren onder soms hachelijke omstandigheden van wat als moreel juist wordt gezien. Deze dialoog is de wijze waarop aalmoezeniers de praktische waarheid vanuit de katholieke sociale leer kunnen inbrengen in de morele communicatie met militairen.

Morele communicatie kan volgens Van der Ven geanalyseerd worden op twee verschillende niveaus: eerste orde en tweede orde. In sommige modellen van morele vorming overheerst de eerste orde, in andere de tweede. Morele communicatie van de eerste orde wordt gekenmerkt door plausibiliteit. De percepties, ervaringen, beelden, metaforen, sym-bolen, verhalen, overtuigingen, beginselen, waarden en normen die in deze communicatie worden behandeld en uitgewisseld, worden als vanzelfsprekend, redelijk en begrijpelijk beschouwd. Ze hoeven niet be-sproken of bewezen te worden. Ze maken deel uit van de leefwereld van mensen, bijvoorbeeld van de militaire leefwereld. Plausibiliteit betekent ook dat militairen op een vanzelfsprekende manier handelen naar deze overtuigingen etc., waardoor ze als richting, inspiratie en leiding func-tioneren. Morele communicatie van de eerste orde wordt niet alleen bepaald door narratief, maar ook door argumentatief denken. Deze ar-gumentatie vindt echter plaats binnen de grenzen van de gemeenschap-pelijke militaire leefwereld. Morele communicatie van de tweede orde wordt ook gekenmerkt door verhaal en argument, maar de verhalen die worden verteld en de argumentaties die worden gebruikt zijn bedoeld om discussies op te roepen, om door grenzen en muren van de gemeen-schappelijke leefwereld te breken. Ze zijn bedoeld om gemeenschappe-lijke beginselen, regels en normen omver te trekken en te ontmantelen. Verhalen en geschiedenissen zijn afkomstig uit verschillende leefwe-relden en onbekende gemeenschappen, en geven aan hoe andermans gewoonten en overtuigingen worden geleefd. Voor de ondersteuning van deze vreemde normen en waarden worden rede en logische over-reding gebruikt. Morele communicatie van de eerste orde kan intra-ge-meenschappelijke communicatie worden genoemd, want zij vindt plaats binnen groepen, netwerken en gemeenschappen, zonder hun grenzen te doorbreken. In de morele communicatie van de tweede orde kunnen betrekkingen tussen groepen, netwerken en gemeenschappen morele

conflicten laten ontstaan.117 Zo kan de militair naar mijn mening tijdens operationele inzet geconfronteerd worden met gemeenschappen van mensen die er geheel andere mores op na houden. Toch zal vaak moreel begrip opgebracht moeten worden voor deze gemeenschappen omwille van het hogere doel van de vrede.

Het is volgens Van der Ven ook van belang om onderscheid te maken tus-sen informele en formele morele vorming.118 Dit onderscheid wordt door Nipkow benoemd als het onderscheid tussen de leefwereld en de leerwe-reld van de educandus (2.2.1.1.). Binnen de krijgsmacht gaat informele morele vorming over opvoedkundige processen die zich voordoen binnen de informele omgeving van de krijgsmacht. Het betreft hier bijvoorbeeld de informele omgeving van de verhouding tussen meerdere en minde-ren, tussen militairen onderling en allen die participeren in de kleinere of grotere groep militairen, zoals de groep, het peloton, de compagnie etc. Het adjectief ‘informeel’ betekent dat opvoedkundige processen plaats-vinden in groepen en netwerken die niet in eerste instantie voor dit doel zijn opgezet, georganiseerd en geformaliseerd. ‘Formeel’ betekent dat er sprake is van opvoedkundige processen die plaatsvinden in een context die primair is opgezet om opvoedkundige activiteiten systematisch en methodisch te coördineren, opvoedkundige taken en verantwoordelijk-heden te formaliseren, professioneel leiderschap uit te oefenen in de op-voeding en opvoedkundige structuren, procedures en processen expliciet te legitimeren. Hiervan is bijvoorbeeld sprake op opleidingscentra van de krijgsmacht. Overigens zijn informele en formele morele vorming geen twee gescheiden werelden. Binnen het leven en werken in de krijgsmacht zijn beide processen met elkaar verweven.

De eerste twee van de zeven modellen die Van der Ven noemt, behoren primair tot de informele opvoeding of educatie, namelijk discipline en so-cialisatie. Discipline is gericht op gewoontevorming en zelfregulatie bin-nen een bepaalde groep, binbin-nen de (operationele) groep waarin de mili-tair functioneert. Socialisatie is gericht op internalisering van de waarden en normen van de grotere groep waar de kleine groep deel van uitmaakt, in dit geval is dat de krijgsmacht. De volgende vijf modellen zijn eerder formeel van aard. Omdat het doel van morele vorming is om een cogni-tief begrip van morele kwesties tot stand te brengen, kan het educatieve proces gericht worden op het bewuster en grondiger introduceren van de militair in de morele tradities van krijgsmacht en samenleving (over-dracht). Omdat het doel van morele vorming cognitief is, kan naast het

117 Vgl. Ven, J.A. van der, 1999, 36. 118 Vgl. Ven, J.A. van der, 1999, 39-40.

nadruk leggen op de inhoud, verkregen door overdracht, ook aandacht gegeven worden aan de structuur van het zich ontwikkelende morele oordeel van de militair (cognitieve ontwikkeling in de zin van de stadia van Kohlberg). Verder is ook een ervaringsgerichte benadering mogelijk, omdat wat echt van belang is in het domein van de moraal te maken heeft met hoe een militair goed en kwaad in zijn handelen ervaart, hoe hij kiest tussen juist en onjuist in zijn eigen beslissingsprocessen, en hoe de mili-tair waarden en normen door zijn eigen handelen in de praktijk brengt. Het doel zou dan dus zijn om de militair te helpen zijn eigen waarden en normen te verhelderen (verheldering). Vervolgens is het ook mogelijk om ons te richten op de emotionele vorming van de militair. Het veld van de moraal wordt immers gevoed vanuit emotionele bronnen (emotionele vorming). Als laatste kan de morele vorming zich ook richten op karakter-vorming of de karakter-vorming van het morele zelf. De karakter-vorming van het morele zelf vindt plaats binnen de omtrekken van het zich ontwikkelende zelf, dat intrinsiek in interactie staat met zijn menselijke omgeving, bijvoor-beeld de militaire groep, het gezin, andere primaire groepen, evenals de bredere groep van de krijgsmacht en de (pluralistische, multiculturele) samenleving. Als een deel van deze interactie communiceert het zelf met alle personen met wie het direct of indirect in contact komt. In dit proces van interpersoonlijke communicatie ontwikkelt het zijn intrapersoonlijke communicatie. Door actief en passief, narratief en argumentatief deel te nemen aan deze multidimensionale communicatie vertelt het zelf zijn ei-gen morele verhaal en wordt het aan het zelf verteld. Het zelf spint en wordt in zijn eigen web van betekenissen gesponnen, van waaruit ka-rakter voortkomt. Van der Ven hanteert hiermee dus ook het eerder ge-noemde sociaal-constructionistisch paradigma van het zelf (2.1.3.2.).119

De methodische oriëntaties die Van der Ven geeft, vormen een antwoord op de vraag hoe aalmoezeniers een mogelijke conceptuele geloofsinhoud in kunnen brengen in de morele communicatie met militairen. Als zoda-nig kunnen één of meerdere van deze oriëntaties deel uitmaken van het beschrijvingselement voor een bijdrage aan de morele vorming van mili-tairen, waarmee inzichten vanuit de katholieke sociale leer kunnen func-tioneren binnen de gewetensvorming van militairen. Zoals eerder gesteld werd in 2.1.3.3. kunnen elementen uit de katholieke geloofsinhoud zoals geweten, vrede, de waardigheid van de menselijke persoon, algemeen welzijn en uitoefening van mensenrechten als morele cognities inge-bracht worden in de morele communicatie. De methodische implicatie hiervan is dat aalmoezeniers binnen hun bijdrage aan de morele vorming

119 Vgl. Ven, J.A. van der, 1999, 40-43; Van der Ven schrijft overigens niet over of vanuit de militaire context. De contextualisering van deze tekst is van mijn hand GW.

van militairen gebruik zullen maken van de oriëntaties overdracht en ver-heldering met het oog op vrede als einddoel van moreel handelen binnen vredesoperaties.

De gewetensvorming van militairen richt zich met name op het (leren) dragen van morele verantwoordelijkheid door de militair. Als zodanig is verheldering als oriëntatie noodzakelijk binnen deze vorming om zicht te verkrijgen op de eigen morele identiteit van de militair. Verheldering is een hermeneutisch proces, waarbij de hermeneutiek van de morele ervaring een cruciale rol speelt. Deze ervaring vereist duiding met be-hulp van cognities vanuit een cognitief referentiekader. Vanuit katholiek perspectief gaat het dan met name om overtuigingen en waarden die bijdragen aan vrede als juiste gestalte van het algemeen welzijn, waarbij de naleving van fundamentele mensenrechten de minimale invulling is. Dit maakt overdracht als oriëntatie noodzakelijk. Verheldering is een ori-entatie die past bij de morele pluraliteit in de krijgsmacht en de morele pluraliteit waar militairen veelal mee te maken krijgen in gebieden van operationele inzet. De cognitieve inhoud van verheldering en overdracht staan in een dialectische relatie tot elkaar die spanningsvol kan zijn. Om dit verder duidelijk te maken worden hieronder de oriëntaties over-dracht en verheldering verder uitgewerkt aan de hand van Van der Ven, waarbij de contextualisering van de tekst in termen van de krijgsmacht van de hand van mijzelf (GW) is. Van der Ven schrijft niet over of vanuit de context van de krijgsmacht.

2.3.1. Overdracht

Waarden en normen kunnen overgedragen worden. Volgens Van der Ven kan overdracht als vorm van morele vorming in eerste instantie gedefi-nieerd worden in termen van disciplinering en socialisatie. Door discipli-nering en socialisatie wordt de (leerling-)militair ingevoerd in bepaalde gewoonten en waarden die van belang zijn binnen een politiek-militaire context, zodat hij in staat is om ze in praktijk te brengen. Vooralsnog ge-beurt dit dan zonder volledig expliciet en bewust begrip te hebben van het nut van de gewoonten en waarden, de onderlinge verhoudingen en de beginselen die eraan ten grondslag liggen. De militair leert simpelweg door deel te nemen aan de militaire gemeenschap. Het betreft hier dus een vorm van primaire socialisatie die zeker in de initiële opleiding tot militair een rol speelt.120

Vervolgens is het kenmerkende doel van overdracht om dit weten-hoe (knowhow), verkregen door disciplinering en socialisatie, om te zetten in weten-dat (knowthat). Onbewuste aannames, regels en patronen die aan het concrete morele handelen ten grondslag liggen, worden intentioneel onderwezen door een docent en intentioneel geleerd door de leerling. Intentionaliteit is van belang. Want een militair met expliciete kennis van deze regels, aannames en het functioneren daarvan, is beter in staat om ze in nieuwe situaties onafhankelijk te gebruiken. De militair zal in staat zijn om in complexere situaties adequaat te handelen door de nieuwe si-tuatie te interpreteren in het licht van bekende regels en patronen, door elementen te combineren, hervormen, herstructureren en ze creatief toe te passen. Weten-hoe betekent dat men in staat is om conventionele re-gels onbewust te gebruiken. Weten-dat betekent dat men in staat is om deze regels bewust toe te passen op nieuwe, complexere situaties door onconventionele en inventieve aspecten met elkaar te combineren.121

Dimensies: inhoud en doelen

Overdracht kent twee dimensies: inhoud en doelen. Voor wat betreft de inhoud: in traditionele zin bestaat deze uit een samenhangend geheel van stellingen, waarden en beginselen, regels en normen die uitgedrukt worden in een bepaalde morele praktijk, die geworteld is in een bepaalde morele traditie. Op het mesoniveau van de krijgsmacht als organisatie wordt een zeker samenhangend geheel overgedragen dat zich laat ken-schetsen met het begrip ‘professionaliteit’, met daarin waarden als loya-liteit, gehoorzaamheid, volharding en collegialiteit. Op het macroniveau van onze hedendaagse samenleving is sprake van pluraliteit. Dit brengt Van der Ven tot de slotsom dat binnen educatie niet meer vanzelfspre-kend een samenhangend geheel overgedragen kan worden. Door aan-sluiting te zoeken bij het werk van de Franse filosoof Ricoeur komt hij