• No results found

Universaliteit van mensenrechten

De context van de militaire ethiek in Nederland In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat de uitoefening van geweld

3.4. Vredeseducatie en mensenrechten in ethisch perspectief

3.4.2. Universaliteit van mensenrechten

Eén van de heetste hangijzers binnen het mensenrechtenregime is vol-gens Van Baarda en Van Iersel de kwestie van de universaliteit van men-senrechten: waarom zouden deze rechten altijd, overal en voor iedereen gelden? Deze vraag naar de geldigheid kent verschillende antwoorden. Er zijn twee soorten funderingen te geven, namelijk een ethische en een positiefrechtelijke.

3.4.2.1. Twee soorten funderingen

Een ethische fundering is volgens Van Baarda en Van Iersel veelal na-tuurrechtelijk van aard. Mensenrechten bestaan krachtens de waardig-heid van de menselijke persoon. Deze funderingen kunnen theologisch of wijsgerig van aard zijn. Theologisch georiënteerde varianten van de natuurrechtsleer stellen in dit kader dat de mens een schepsel van God is.

127 Vgl. Mingst, K., 20084, 312-315; vgl. Hartle, A., 20042, 86-88.

Daarom komt aan mensen respect en eerbied toe. Deze opvatting komt dus voort uit een theologie, waarin wordt verwezen naar de goddelijke oorsprong van de mens. De filosofische natuurrechtsleer ziet de mens eerder als een sociaal wezen, die buiten een gemeenschap van mensen niet kan bestaan. Deze opvatting steunt op een bepaalde mensopvatting: de mens is een naakt, kwetsbaar en behoeftig wezen en alleen in staat om in groepsverband te overleven. Het is dus logisch dat er een aantal elementaire rechtsregels bestaan die overal op aarde voor iedereen min of meer hetzelfde zijn. In beide varianten gelden mensenrechten als zo-genaamd ‘hoger recht’, recht dat boven door mensen gemaakt recht uit-stijgt en eraan vooraf gaat.129

De positiefrechtelijke fundering stelt dat mensenrechten een leerstuk zijn van het positieve, door mensen gemaakte, recht, aldus Van Baarda en Van Iersel. Mensenrechten betreffen een verzameling publiekrechte-lijke aanspraken of bevoegdheden die zijn gecodificeerd in het recht. Zij worden als fundamenteel ervaren voor het functioneren van het indi-vidu in de gemeenschap. Op volkenrechtelijk niveau zijn mensenrechten neergelegd in verdragen. Daarin staat om welke rechten het gaat. Deze verdragen hebben alleen betekenis voor die staten die ze hebben gerati-ficeerd omdat zij langs positiefrechtelijke weg te kennen hebben gegeven een juridisch bindende verantwoordelijkheid voor de eerbiediging van de mensenrechtelijke bepalingen te aanvaarden. Een verdrag ‘geldt’ in het ratificerende land. De vier Conventies van Geneve (1949), die het huma-nitaire recht bevatten, zijn door nagenoeg alle landen van de wereld ge-ratificeerd en gelden mondiaal.130

3.4.2.2. Argumenten voor de universele geldigheid van mensenrechten Vanuit een ethische optiek zijn volgens Van Baarda en Van Iersel de vol-gende argumenten te geven voor de universele geldigheid van mensen-rechten. Deze argumenten sluiten elkaar overigens niet allemaal weder-zijds uit.

1. Ze zijn vastgelegd in wetten en verdragen. Wetten en regels dienen nageleefd te worden. Dit is een positiefrechtelijke fundering. 2. Ze maken deel uit van een passende uitwerking van een algemene

theorie van rechtvaardigheid in maatschappelijke en politieke insti-tuties, bijvoorbeeld die van Rawls.

3. In de meest machtige politieke stelsels van de mondiale samenleving is de wil aanwezig ze te laten gelden. Dit is een politieke fundering.

129 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 136. 130 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 136.

4. De morele ervaring van de Tweede Wereldoorlog heeft uitgewezen dat mensen uit zeer verschillende politieke en culturele stelsels het inhoudelijk eens zijn over deze rechten (consensus) en ze geldig vinden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de preambule bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit is een interculturele fundering.

5. Ze liggen als fundamentele waarden, verschillend geformuleerd, in de kiem reeds vervat binnen verschillende traditionele culturen en zijn in de moderne cultuur tot ontplooiing gebracht. Dit is een intra-culturele fundering.

6. Er bestaat een maatstaf van humaniteit die voor alle culturen geldt, ook als ze die zelf niet kennen of erkennen. Dit is een transculturele fundering.

7. Ze voldoen aan een universaliteittest, waardoor ze gelden voor een-ieder zonder aanziens des persoons. Dit is een potentieel universele fundering.

8. Alle mensen zijn gelijkwaardig geschapen en aan ieder komt daarom een gelijke waardigheid toe. Dit is een scheppingstheologische fundering.131

Er zijn dus vele funderingen te geven voor de universaliteit van mensen-rechten. Wie de universaliteit van mensenrechten prijsgeeft, mag beden-ken dat daarmee geen goede maatstaven meer voorhanden zijn voor de beoordeling van buitenlandse culturen, praktijken, politieke stelsels en rechtvaardigheid binnen internationale betrekkingen. Mensenrechten kunnen ook de fundering bieden voor een theorie van rechtvaardigheid. In dat geval geven mensenrechten aan hoe een minimaal rechtvaardige samenleving eruit dient te zien, en dus ook wat als overschrijding van dit minimum mag gelden en dus in laatste instantie gecorrigeerd zou mogen worden via gewapend ingrijpen. Implementatie en naleving van mensenrechten vormen dan een doctrine voor de politieke legitimiteit van een overheid (criterium 3 van het ius ad bellum). Volgens Orend is dit weliswaar een ‘dunne’ theorie, want zij is enkel gericht op de meest elementaire aspecten van fatsoenlijke sociale interactie. Het is geen al-omvattende wereldopvatting en kan dus aangevuld worden met andere inzichten. Bovendien richten mensenrechten zich op eenieder, ongeacht etniciteit, nationaliteit, godsdienst, leeftijd, geslacht of taal. Volgens Orend is er empirisch gesproken ook een positieve correlatie tussen de naleving van de mensenrechten in eigen land door een politiek bewind, en vreedzaam gedrag binnen internationale betrekkingen. Naties die deze rechten respecteren, trekken niet ten strijde tegen elkaar. Anders

gezegd: een regering die zich weinig gelegen laat liggen aan de mensen-rechten in eigen land, zal ook weinig boodschap hebben aan de mensen-rechten van een andere staat of de rechten van mensen binnen andere staten. De geschiedenis leert dat internationale agressors meestal een onderdruk-kend binnenlands beleid voerden: het Nazi regime, Rusland onder Stalin, Irak onder Hussein. Dit leidt tot de gedachte dat we vanuit het oogpunt van internationale betrekkingen ons altijd zorgen dienen te maken over regimes die mensenrechten niet respecteren. Onder dit alles schuilt vol-gens Orend de gedachte dat eenieder recht heeft om te leven in een sa-menleving die zich kenmerkt als minimaal rechtvaardig en mensenrech-ten respecterend. Deze gedachte vinden we bijvoorbeeld in het eerder besproken werk van Rawls.132

3.4.2.3. Ethische argumenten tegen universaliteit

Volgens Van Baarda en Van Iersel is er ook een aantal strikt ethische te-genargumenten te geven tegen de universaliteit van mensenrechten. Onderschrijven van de mensenrechten betekent ook op de hoogte zijn van de tegenargumenten. Zij formuleren de volgende tegenargumenten. 1. Cultuurrelativisme: waarden en normen zijn alleen geldig in de cul-turen die ze erkennen; ofwel: mensenrechten gelden alleen in de (westerse) culturen waarin ze zijn ontstaan.

Dit tegenargument is te relativeren door te stellen dat de geldig-heid van mensenrechten voor een substantieel deel steunt op haar verdragskarakter. Het grote aantal ratificaties bewijst in die zin een wereldwijde en cultuuroverstijgende erkenning. De geldigheid van mensenrechtenverdragen is op haar beurt te funderen in een theo-rie van rechtvaardigheid, zoals die van Rawls.

2. Ethisch relativisme. Goed en kwaad zijn niet te definiëren of alleen te definiëren binnen bepaalde culturen of zelfs cultuurfasen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat mensenrechten universeel zouden kunnen gelden.

Dit tegenargument is een erkende theoretische positie binnen de fundamentele ethiek. Het ethisch relativisme heeft volgens Van Baarda en Van Iersel de functie van waarschuwing tegen een al te snel overtuigd zijn van het eigen moreel gelijk. Het mag erkend wor-den als een pleidooi voor vergelijkende rechtvaardigheid.

3. Plicht versus recht: ethiek hoort te gaan over plichten, niet over rechten.

132 Vgl. Orend, 2006, 53-54. Vgl. ook zijn eerdere werk Human Rights. Concept and

Dit tegenargument wijst inderdaad op een zwak punt in de heden-daagse mensenrechtenopvatting. Wie dient bijvoorbeeld de zoge-naamde derde generatie rechten te vervullen? Bij wie kan een indi-vidu het recht op vrede en veiligheid opeisen? Is het niet logischer om in dit geval te beginnen met plichten? Hoe dit overigens ook zij, ieders rechten worden genormeerd door drie gegevens: de rechten van anderen, de eigen plichten tegenover anderen en de gericht-heid op de publieke ruimte. Dit relativeert de tegenstelling tussen een ethiek van rechten en een van plichten.

4. Machtsbeperking en geldigheid: overheden en samenlevingen zijn niet bij machte de naleving van mensenrechten af te dwingen bij autoritaire en totalitaire regimes; daarom is niet waar te maken dat ze universeel gelden.

Dit argument berust op de veronderstelling dat de geldigheid van mensenrechten afhankelijk is van macht of het vermogen ze te be-werkstelligen. Dit is aanvechtbaar. Waarom zouden mensenrechten niet gelden in landen die wij niet voldoende kunnen beïnvloeden? In de ethiek maken we een onderscheid tussen enerzijds geldigheid en anderzijds naleving en afdwingbaarheid.

5. Ethiek is niet afdwingbaar: zij moet van binnenuit komen. Voor de ethiek van de mensenrechten is dat ook zo.

Het bovenstaande is niet het geval. Ethiek en moraal zijn op zijn minst culturele gegevenheden. Ze bestaan soms als gewoonte, soms in structuren en culturen die zijn ontstaan. Bij een moreel dilemma speelt zich inderdaad iets af in het innerlijk van de mens: een twee-strijd. Dit wil echter niet zeggen dat er geen waarden en normen zijn, die van buitenaf worden aangereikt, of waarvan naleving wordt verwacht.

6. Er is een ‘proliferatie’ van mensenrechten: het zijn er teveel gewor-den en dit ondermijnt de geloofwaardigheid.

Dit argument vraagt eigenlijk alleen maar om zuinigheid met het verheffen van een recht tot de status van mensenrecht. Het zegt weinig over de fundering van de meeste, als in verdragen neerge-legde, fundamentele rechten.

7. Het is niet altijd duidelijk tegenover wie rechten kunnen worden op-geëist; als dit niet helder is, heeft het formuleren van rechten geen zin.

Dit argument is te ondervangen met een verwijzing naar de univer-saliteit: iedere persoon die bij machte is mensenrechten te verwer-kelijken, behoort dit te doen. Dit argument is overigens verwant aan tegenwerping nummer 3.

Dit is ons inziens juist. Er zijn verschillende vormen van ethiek. Deze vormen vullen elkaar eerder aan, dan dat ze elkaar uitslui-ten. Daarom is dit ook geen goed argument tegen de fundering van mensenrechten.

9. Mensenrechten zijn niet universeel, want veel mensen leven ze niet na.

Mensen leven de mensenrechten niet altijd na. Dit wil niet zeggen dat ze dat dus ook niet behoren te doen. Het betekent eerder dat er strategieën ontwikkeld dienen te worden om mensen alsnog daartoe te brengen. Het zegt niets over de fundering van mensenrechten.133