• No results found

Militaire ethiek en morele dilemma’s: methodische invalshoeken

De context van de militaire ethiek in Nederland In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat de uitoefening van geweld

3.5. Militairethische kwesties in relatie tot de geweldstoepassing binnen vredesondersteunende operaties

3.5.2. Militaire ethiek en morele dilemma’s: methodische invalshoeken

Met betrekking tot de vorm van morele dilemma’s wordt binnen de mili-taire ethiek in Nederland onderscheid gemaakt tussen drie typen morele dilemma’s.145

Het type 1 moreel dilemma: een situatie waarin een conflict optreedt tussen verschillende positieve, nastrevenswaardige waarden en plichten. De militair moet bijvoorbeeld de ROE uitvoeren en tegelijkertijd schen-dingen van mensenrechten bestrijden. In een dergelijk conflict geldt de noodzaak van een persoonlijke, beroepsethische en organisatie-ethische waardenhiërarchie. Hierin zal de handhaving of toepassing van mensen-rechten, ethisch en juridisch, centraal moeten staan.

Type 2 morele dilemma’s zijn netelige situaties waarin een morele afwe-ging moet worden gemaakt tussen tenminste twee handelingsalterna-tieven die beide behalve tot het nagestreefde operationele doel, ook tot moreel niet aanvaardbare indirecte effecten leiden. Binnen dit soort situ-aties moet de militair de norm van het dubbele effect kunnen toepassen. Betekent proportionaliteit van geweld bijvoorbeeld: geleidelijke escala-tie van geweld, of onmiddellijk robuust optreden om daarna te kunnen

143 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 42-43, 181; Vgl. Achterhuis, H., 1999, 30, 74, 79-80.

144 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 43-44. 145 Zie: Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 41-42, 333.

de-escaleren? Beide keuzes leiden tot indirecte effecten die een nadere morele afweging vragen.

Een type 3 moreel dilemma doet zich voor wanneer gehandeld moet worden in onoverzichtelijke situaties. Dit betekent dat militairen zich die-nen voor te bereiden op onvoorziene, onvoorbereide situaties. Voor deze situaties geldt dat morele inzichten niet op deze situaties kunnen wor-den toegepast, maar slechts hierin kunnen functioneren. Dit vereist een systematische aandacht voor deugdethiek, omdat deze het best aansluit bij attitudevorming die vereist is voor het kunnen omgaan met dit type dilemma.

Binnen morele dilemma’s staat de militair voor de vraag: Wat behoor ik te doen in deze situatie? Methodisch kan deze vraag op drie typologische manieren benaderd worden: vanuit de gevolgen van mogelijke handelin-gen (3.5.2.1.), vanuit plichtsbesef (3.5.2.2.) en vanuit de vormgeving van morele waarden waarop ik mij als militair oriënteer of dien te oriënteren (3.5.2.3.). Waarden en normen spelen bij deze benaderingen een belang-rijke rol, vandaar dat ook wordt ingegaan wat hieronder wordt verstaan binnen de militaire ethiek (3.5.2.4.).

3.5.2.1. Consequentialisme

De eerste methodische oriëntatie om met morele dilemma’s om te gaan, is volgens Van Iersel de consequentialistische. Binnen de toegepaste mili-taire ethiek is deze volgens hem van groot belang. Hierbij wordt het han-delen moreel beoordeeld op basis van de gevolgen, de consequenties, van keuzes met het oog op het behalen van een bepaald operationeel doel. De militair moet zich verdiepen in de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen, en dan niet alleen in de beoogde gevolgen, maar ook in de niet beoogde of indirecte gevolgen. Er dient geanticipeerd te worden op de gewenste en ongewenste gevolgen, om vervolgens te bepalen wat moreel juist is. Dit betekent ook de evaluatie van goede bedoelingen. Morele dilemma’s moeten vanuit de gevolgen van de verschillende han-delingsalternatieven worden bezien. Militairen dienen de ‘klus’ te klaren én zich daarbij te bekommeren om de gevolgen van hun optreden in een crisisgebied.146

Binnen deze benadering kunnen morele dilemma’s volgens Van Iersel drie basisvormen hebben.147

146 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 187. 147 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 188.

• Het gaat om het stellen van prioriteiten bij doelen die niet gelijktijdig kunnen worden bereikt: type 1 morele dilemma’s. Hierbij komt een hi-erarchie van waarden en normen van pas. Prioriteit dient gegeven te worden aan die waarden die (a) het meest centraal staan in de grond-waarden van de democratische rechtstaat; (b) het meest verweven zijn met andere belangrijke waarden; (c) het beste aansluiten bij de eigen taken en opdrachten van de krijgsmacht als organisatie; (d) in de meeste normstellingen zijn uitgewerkt.

• Het gaat om morele dilemma’s rond middelen met het oog op het bereiken van een bepaald doel. Het doel heiligt de middelen echter niet. De moraliteit van de gevolgen van het inzetten van bepaalde middelen, vormt een belangrijke maatstaf bij de keuze van middelen. Centraal bij deze dilemma’s staat de beoordeling van de indirecte ef-fecten: type 2 dilemma’s.

Het gaat om morele dilemma’s die liggen op het vlak van doel-middel-combinaties: type 3 dilemma’s. Dit zijn morele dilemma’s op het vlak van strategie en tactiek. Een geschikte procedure voor de hantering van deze dilemma’s begint met de twee hierboven genoemde pro-cedures voor doelen en middelen afzonderlijk. Vervolgens is het bij strategische en tactische doel-middelcombinaties heel belangrijk zich te vergewissen van de politieke en juridische legitimiteit. Wenst de politiek de gevolgen en hoe zijn de gevolgen vanuit juridisch perspec-tief te beoordelen? Het betreft hier dus eigenlijk een legitimiteittoets. 3.5.2.2. Plichtethiek

Binnen deze methodische oriëntatie wordt er volgens Van Iersel van uit-gegaan dat de militair morele plichten heeft te vervullen, ongeacht de mogelijke gevolgen van die plichtsvervulling. Dit is een geheel ander uitgangspunt dan bij de consequentialistische oriëntatie. De grondregel van een plichtethiek luidt: ‘Handel zo dat je tegelijk kunt willen dat je handelswijze een universele morele regel wordt’. Deze grondregel, of hoogste zelfopgelegde plicht, die met name door de filosoof Kant148 is geformuleerd, geeft geen inhoudelijke aanwijzing over wat concreet ge-daan dient te worden. Zij geeft wel aan dat de militair voor zichzelf geen uitzonderingen mag maken en dat hij door deze regel te volgen zijn louter persoonlijke voorkeuren overstijgt. Moreel juist is wanneer de militair, als hij gaat handelen, van het beginsel waarnaar hij denkt te gaan hande-len, kan zeggen dat het universaliseerbaar is, en dat hij vervolgens met zijn wil achter dat beginsel gaat staan. Met deze regel wordt dus aan-gegeven dat eenieder die een vergelijkbare verantwoordelijkheid heeft

148 Hier dient opgemerkt te worden dat het werk van Rawls met betrekking tot recht-vaardigheid staat in de traditie van de plichtethiek van Kant.

als deze militair geconfronteerd met deze situatie, het handelen van de militair moreel kan navolgen. In deze zin stelt een plichtethiek de kwestie van universaliteit van moraliteit centraal. Sinds Kant zijn er verschillende theorieën ontwikkeld over de universele geldigheid van morele beginse-len. Hieronder vallen ook theorieën van denkers die verwijzen naar de universele geldigheid van mensenrechten.149

Moreel denken en handelen vanuit plichtsbesef is volgens Van Iersel re-levant voor de krijgsmacht, doch kan ook morele problemen scheppen. Een plichtethiek is namelijk ambivalent naar functie. Zij is enerzijds rele-vant wanneer onder operationele omstandigheden waarden en normen onder druk komen te staan. Militairen dienen dan hun plicht te blijven doen, ook al lijkt een missie onhaalbaar. Ze weigeren om bepaalde mo-rele waarden en normen te schenden, ook al heeft dat gevolgen voor hun eigen veiligheid. En daar kan dus een probleem ontstaan. Bijvoorbeeld wanneer men weet dat een krijgsgevangene belangrijke operationele in-formatie kan verschaffen die de veiligheid van de eigen troepen aanzien-lijk vergroot. De gevangene weigert te spreken. In dat geval kan de plicht om niet te martelen leiden tot een aanzienlijk gevaar voor de eigen vei-ligheid en de veivei-ligheid van de mensen die door de militairen beschermd dienen te worden. Volgens Van Iersel kunnen vanuit deze invalshoek dan ook de volgende morele dilemma’s ontstaan:

• botsende gelijkwaardige plichten die tegelijk behoren te worden na-geleefd, maar waaraan niet tegelijkertijd kan worden voldaan (type 1 moreel dilemma);

• botsende ongelijkwaardige plichten moeten in een plichtenhiërarchie worden verantwoord, waarbij een beroep op een organisatie-ethiek (gedragscode) en op een militaire beroepsethiek noodzakelijk is (type 1 moreel dilemma);

• er zijn plichten die bij strikte naleving ook moreel onwenselijke gevol-gen hebben, zoals: ‘moge gerechtigheid geschieden, ook al vergaat daardoor de wereld.’150

3.5.2.3. Deugdethiek

In afwijking van de vorige twee benaderingen staat volgens Van Iersel bij de deugdethiek niet de vraag ‘Wat behoor ik te doen?’ centraal, maar de vraag ‘Wat voor militair wil ik zijn?’ In concrete situaties wordt de vraag toegespitst: ‘Wat voor militair ben ik als ik die-en-die beslissing neem?’ In de benadering van de deugdethiek wordt de aandacht verlegd van de

149 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 189; Vosman, F., 1997, 43-44; Decorte, J., et al, 2001, 406-407; Baarda, Th. van, A. van Iersel en D. Verweij, 2004, 434-443. 150 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 189-190.

beslissing (met eventueel haar gevolgen) naar de militair die de beslissing neemt. Het gaat om een waardeoordeel betreffende de militair en zijn intenties.151

Binnen de militaire ethiek in Nederland wordt een morele deugd wel omschreven als ‘een duurzame karaktereigenschap, waarvan het moreel goed is om ze te bezitten. Een deugd is een morele waarde die zozeer verinnerlijkt is, dat die waarde tot een persoonlijke karaktereigenschap is geworden.’ Wanneer we zeggen van een militair dat hij rechtvaardig is, dan bedoelen we dat de morele waarde rechtvaardigheid een vanzelf-sprekend element is in het professioneel handelen van die betreffende militair en dat deze als karaktereigenschap consequent tot uiting komt in zijn functioneren.152

Een rechtvaardige militair zal, geconfronteerd met een moreel dilemma, rechtvaardig willen en kunnen handelen, alleen zal het niet op voorhand duidelijk zijn waarin die rechtvaardige handeling bestaat. Daarom heeft de deugdethische invalshoek aanvulling nodig vanuit een plichtethiek en het consequentialisme. Deze laatste twee benaderingen bieden waarde-volle uitgangspunten voor de beantwoording van de vraag ‘Wat behoor ik te doen?’. Echter, het antwoord op deze vraag hangt af van de morele competentie van de militair die de beslissing neemt. Een deugdethiek draagt nu juist bij tot de morele vorming van degene die een moeilijke beslissing moet nemen. Binnen operationele omstandigheden moeten soms tegengestelde waarden en plichten onder stressvolle omstandighe-den tegen elkaar afgewogen woromstandighe-den. Mede langs de weg van de deugd-ethiek kan de betrokkene zich op dergelijke omstandigheden voorberei-den. Het is met name de deugd van de prudentia die de militair helpt om de conflicterende overwegingen te overzien, om vervolgens een keuze te maken waar hij, naar eer en geweten, voor kan instaan.153

Consequentialisme en plichtethiek zijn volgens Van Iersel op te vatten als vormen van handelingsethiek. Binnen de krijgsmacht kan deze vorm van ethiek functioneel zijn. De krijgsmacht is immers een praktijkgerichte or-ganisatie die door de politieke opdrachtgevers terecht verantwoordelijk wordt gehouden voor de kwaliteit van de dienstverlening. Ze is een over-heidsorganisatie en deelt in de beoordeling van de politiek op resultaten van handelen. Daarnaast is deugdethiek van belang voor de algemene

151 Vgl. Baarda, Th. van, A. van Iersel en D. Verweij, 2004, 551. 152 Vgl. Baarda, Th. van, A. van Iersel en D. Verweij, 2004, 551-552. 153 Vgl. Baarda, Th. van, A. van Iersel en D. Verweij, 2004, 553-554.

beroepshouding van militairen en in het bijzonder voor de beroepshou-ding van leiberoepshou-dinggevenden, officieren en onderofficieren.154

3.5.2.4. Waarden en normen

Volgens Van Iersel speelt dit begrippenpaar een belangrijke rol binnen de militaire ethiek. Vandaar dat hier wordt weergegeven wat Van Iersel en Van Baarda verstaan onder dit begrippenpaar.155

Onder een morele waarde wordt verstaan: een doel of verplichting die mensen nastrevenswaardig achten op grond van hun besef van goed en kwaad. Het is hierbij niet altijd volstrekt duidelijk wat mensen onder ‘goed en kwaad’ verstaan. Volgens de auteurs spelen hierbij culturele en persoonlijke keuzes een rol. Het begrippenpaar heeft vooral betrekking op het handelen tegenover andere mensen. Belangrijk is ook of men ‘waarde’ opvat als doel of als plicht. Binnen het consequentialisme is waarde vrijwel identiek aan doel. Binnen de plichtethiek ligt de beteke-nis van ‘waarde’ aan tegen die van een verplichting die men eventueel tegen het eigenbelang in of tegen situationele druk in moet vormgeven. Waarden zijn via regels oriënterend voor normen, vooral in vormen van handelingsethiek.

Onder een morele norm wordt verstaan: een enkelvoudig voorschrift gezien vanuit het oogpunt van goed en kwaad. Bij een samenstel van morele normen wordt gesproken van een morele regel. De fundering van een regel heeft de vorm van waarden. Het is belangrijk, omwille van conceptuele helderheid, om met betrekking tot normen onderscheid te maken tussen (a) inhoud, (b) fundering (in een regel of een waarde), (c) naleving en (d) handhaving.

Waarden en normen worden opgevat als sociaal-culturele realiteiten. Het betreft doelen die als goed of juist worden nagestreefd, of plichten waar-van mensen beseffen dat ze behoren te worden nagekomen. Waarden zijn morele waarden als mensen ze hanteren als een ‘behoren’ of als ge-richt op het goede leven. Ze zijn verankerd in min of meer stabiele duur-zame opvattingen en attitudes over goed en kwaad.

Voor de krijgsmacht en haar militairen zijn de waarden van de demo-cratische rechtsstaat van belang. Demodemo-cratische rechtsstaten berusten op de erkenning van democratie als waarde. In deze staten geldt het recht. Enerzijds bepaalt de staat (regering en volksvertegenwoordiging)

154 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 40-41. 155 Vgl. Iersel, A. van, Th. van Baarda, 2002, 190-194.

als soeverein wat recht is, anderzijds wordt in een dergelijke staat het optreden van die staat begrensd door het recht. Daarbij vormt de erken-ning en handhaving van de mensenrechten een wezenlijke grondslag voor het rechtssysteem. Democratie en mensenrechten samen verschaffen de soevereiniteit van de democratische rechtsstaat legitimiteit. Deze waar-den kunnen worwaar-den onderscheiwaar-den van specifieke waarwaar-den die als ge-volg van beleidskeuzes door regeringen worden benadrukt. Ze kunnen dan ook een oriënterende functie vervullen voor de krijgsmacht als in-strument van de politiek in een democratische rechtsstaat. In de eerder aangehaalde ethische theorie van Rawls staan rechtvaardigheid, gelijk-heid en vrijgelijk-heid als funderende waarden van de democratische rechts-staat centraal.156