• No results found

Over de verspreiding der warmte

1. De warmte verspreidt zich op twee verschillige wijzen, te weten: door de

zelfstandigheid der lichamen zelve, of op afstand. Dagelijksche verschijnsels geven ons een voorbeeld van de verspreiding der warmtestof door de zelfstandigheid der lichamen, bij voorbeeld, wanneer men een niet zeer lang stuk ijzer gloeiend maakt aan een zijner einden, ondervindt men weldra dat het min of meer heet wordt in zijne gansche uitgestrektheid. En ingeval men het ijzer in het vuur laat totdat deszelfs warmte niet meer vergroot, vindt men, dat, voor afstanden van het vuur, gelijk aan 1, 2, 3, 4, enz., de warmte vermindert in evenredigheid met de cijfers 1, ½, ¼ ⅛. Deze vermindering in de warmte, naarmate de afstand van het heete punt vergroot, verklaart waarom men een ijzeren vuurhaak, die aan het ondereinde gloeiend is, met het ander einde in de hand kan houden zonder zich te verbranden. Verders is deze vermindering in warmte des te grooter naarmate het heetgemaakte voorwerp minder dikte heeft, zoodat voor twee ijzeren latten van verschillige dikte, de afstand der plaatspunten op denzelfden warmtegraad tot het punt der verhitting, gelijk is aan den

vierkanten wortel der dikte. Bij voorbeeld, indien eene ijzeren lat verdund wordt tot ¼, 1/9, 1/16, zal het plaatspunt, dat op 60 graden warmte was, dichter nabij het punt der verhitting komen, en wel op zulke wijze dat deszelfs afstand verandert op de ½, ⅓, ¼, enz.; ook kan men eenen ijzerdraad vastnemen op eenen korten afstand van deszelfs gloeiend gedeelte. Alle lichamen zijn niet even goede geleiders der warmtestof. Te dien opzichte hebben de metalen den voorrang boven de andere stoffen: steen, glas, porselein, hout, kool, wollen stoffen, zijn slechte geleiders der warmtestof.

30

Helena de Verduldige.

Legende naar de beste bronnen bewerkt.

Vervolg van bladz. 24.

Helena zwalpte een dag en een nacht in de lichte boot op de zee en werd eindelijk aan land gedreven. Zij klom het zeestrand hooger op en bevond zich aan den boord van een groot woud. Zij zette zich ter aarde neder, legde hare kinderkens nevens haar en begon nu haren deerniswaardigen toestand te overwegen. ‘Wee over mij,

rampzalige, kermde zij; in deze wildernis moet ik met mijne kinderen sterven van honger en koude; hoe zal ik, met ééne hand, voedsel voor mijne arme kinderkens kunnen verzamelen en hun eene schuilplaats verschaffen?... Helaas, waarom, schoone en allergetrouwste maagd van Glocester, hebt gij door uw bitteren dood ons het leven willen redden?’ Zoo kermende en weenende viel Helena van vermoeienis in een diepen slaap, en terwijl zij sliep kwam er een wolf, die de kinderkens van hare zijde wegnam en ze dieper het woud indroeg. Voordat hij zijn hol bereikte, viel een leeuw met ijselijk gebrul den wolf aan en deed hem zijne prooi lossen. Een hermijt zag het akelig gevecht tusschen deze woeste roofdieren; hij kwam heimelijk toegeloopen, nam de kinderkens op en vluchtte er mede in zijne kluis. Het eene kind, dat de afgehouwen hand aan den hals droeg, noemde hij Erm, het andere Leo, met welk woord de leeuw bedied werd.

Toen Helena ontwaakte zag zij met schrik dat de kinderkens verdwenen waren. Uitzinnig van smart liep zij klagend heen en weder; langs de eene zijde zag zij niets dan wildernis; aan de andere zijde niets dan water en lucht. ‘Helaas! snikte zij, waarom hebben de roofdieren mij niet even als mijne kinderen verscheurd!’ Een tijd lang stond zij daar, niet wetende wat aan te vangen, toen zij, niet verre van het strand, een voorbijzeilend koopvaardijschip ontwaarde. Zij wuifde met eenen doek en riep met luider stem, zoodat de zeelieden medelijden met deze vrouw kregen, eene boot naar het land afzonden en ze in hun schip opnamen. Na drie dagen liep het schip de haven van Nantes binnen, en daar verbleef nu Helena zestien jaar lang, bedelende langs de straten om haar dagelijksch brood. Nochtans, daar de inwoners der stad meerendeels ongeloovigen waren en hare godsvrucht beschimpten, vertrok zij eindelijk van daar naar eene onbekende streek.

Intusschentijd gebeurde het, dat keizer Alexis van Konstantinopel met zijne vloot te Sluis aanlandde, om Helena op te zoeken. En als hij vernam van de kloosterzuster hoe de armzalige, reeds lange jaren geleden, van daar was vertrokken, zonder dat men wist waarheen zij zich begeven had, werd hij zeer bedroefd en zwoer niet te zullen rusten, alvorens zijne dochter te hebben wedergevonden,

Als koning Hendrik de Saracenen uit Italië had verdreven, reisde hij terug naar Engeland. Zoodra hij in het zicht van Dover was gekomen, zond hij eenen bode vooruit, om aan den hertog van Glocester zijne aankomst te melden, en hem te gelasten zijne groete aan zijne geliefde vrouw Helena te brengen. Toen de ruwaard de woorden des gezants hoorde, stond hij verwonderd, en sprak: ‘Heeft de koning zijne vrouw Helena zoo lief, waarom beval hij mij ze met hare twee kinderen te verbranden?’ Dit hoorende, werd de gezant vervaard en zeide: ‘Heer hertog, hebt gij

de schoone, edele, en goedertiere vrouw koningin om het leven gebracht, zoo vlucht ver van hier, want de koning bemint ze boven alles ter wereld.’ Nu begreep de hertog het valsch verraad en hij begon te weenen.

Kort daarna werd koning Hendrik met groote plechtigheid binnen Londen onthaald. Zoodra hij Glocester ontmoette, vroeg hij, hoe het met Helena was. De hertog durfde de waarheid niet zeggen en antwoordde kortaf: ‘Zeer wel!’ De koning was verheugd en riep uit: ‘God zij geloofd, dat hij mij tusschen zoovele gevaren het leven gespaard heeft en ik mijne geliefde vrouw mag terugzien!’ Alsdan trad de oude koningin den koning met een bedroefd gelaat te gemoet, om hem te verwelkomen. Koning Hendrik schouwde haar met verwondering aan, en zeide: ‘Lieve moeder, waarom zijt gij zoo droef, nu wij gezond in ons vaderland zijn teruggekeerd?’ Doch zij sprak en veinsde te weenen van smarte. ‘Ach, zoon, waarom vraagt gij mij dit? Weet gij dan niet, hoe Glocester mijne arme Helena met hare kinderkens heeft vermoord en laten

verbranden?’ De koning, dit hoorende, ontstak in een hevigen toorn; hij deed den hertog voor zich brengen, en dreigde, dat hij hem den verschrikkelijksten dood zou doen sterven. Bleek van ontzetting, antwoordde Glocester: ‘Heer koning, wat ik gedaan heb, hebt gij zelf mij bevolen!’ Maar de koning bevende van woede, sprak: ‘Gij liegt, verrader. Hebt gij mij niet geschreven, dat mijne vrouw Helena bevallen was van twee honden en nu hoor ik dat het twee frissche knapen waren?’ De hertog merkte nu, welk verraad er geplogen was en wilde zich bij zijnen koning

verontschuldigen. Doch de arglistige koningin-moeder trad vooruit en zeide: ‘Zoon, indien Helena u waarlijk lief was, wat vertoeft gij dan zoo lang, haren dood te wreken?’ De koning hief zijn slagzwaard in de hoogte, sloeg naar den hertog en sprak met toornige stem: ‘Ellendeling, hoe dorst gij u aan mijne vrouw en aan mijne zonen vergrijpen?’ Glocester ontweek slechts met moeite den zwaren houw en zeide: ‘Heer koning, hoor mij eerst aan en sla dan, indien ik den dood verdiend heb. Ik heb slechts gehandeld volgens uwe bevelen, herhaald in negen verschillende brieven, met uw zegel bestempeld, en zulks wil ik voor het gerecht bewijzen.’ Doch de oude koningin, vreezende dat de waarheid mocht aan het licht komen, ging weder tot den koning en zeide: ‘Zoon, hoor den verrader niet aan, en vertoef niet langer den vuigen moordenaar uwer vrouw en kinderen te straffen.’ De koning overwoog de woorden des hertogs, en sprak hem toe: ‘Kunt gij bewijzen, wat gij gezegd hebt, zoo zal ik u genade schenken.’

Middelerwijl dit alles gebeurde, meldde men een keizerlijken gezant aan, en deze bracht de boodschap, dat zijn heer en meester, keizer Alexis van Konstantinopel, niet ver van Londen was aangeland, en oorlof vroeg om de hoofdstad te mogen bezoeken.

31

Als de koning deze tijding hoorde, sprong hij onmiddellijk te paard en reed met een groot gevolg van edellieden den keizer hoffelijk te gemoet, groette hem en vernam naar het doel zijner verre reis.

Keizer Alexis sprak: ‘Doorluchtige vorst, verschoon mij, dat ik in uwe haven van Londen ben binnengevaren, want ik doorzoek alle landstreken der wereld, om mijne geliefde dochter Helena terug te vinden.’

Koning Hendrik werd bedroefd en zeide: ‘Helaas, ik ook treur over eene Helena, mijne teergeliefde huisvrouw, welke, gedurende mijne afwezigheid, door den hertog van Glocester, met hare twee zonen is omgebracht.’

Als de keizer deze woorden hoorde, werd hij bleek van aandoening en vroeg, van welk land deze Helena afkomstig was.

- Ik weet het niet, zeide koning Hendrik; zij is als eene arme schipbreukelinge op den oever der zee geworpen; zij was haar vaderland ontvlucht, omdat haar vader met haar wilde trouwen, in strijd met Gods wet. Ter wille harer deugden, ondanks mijner moeders raad, had ik haar tot mijne huisvrouw uitverkoren.’

Nu riep de keizer met klagende stem: ‘O, mijne dochter Helena, uw dood zal mij ten grave sleepen!’

Zoo in diepe treurnis reden beide vorsten het paleis binnen.

Terstond werd Glocester voor den hoogen rijksraad gedaagd om zich te

verantwoorden over den gepleegden aanslag op het leven der koningin. Maar nu liet de hertog de negen boden, één voor één, elk met den koninklijken brief in de hand, voor den rechterstoel verschijnen. De inhoud der vorstelijke brieven werd voorgelezen, de zegels nauwkeurig onderzocht en echt bevonden.

Toen stond de koning verbaasd, en deed iederen bode op nieuw en afzonderlijk scherp ondervragen, over den man wien hun deze brieven had ter hand gesteld. De zeven eersten zwoeren valschelijk en eenstemmig, dat het de patriarch van Napels was; alleen de achtste wilde niet langer meineedig blijven, en zeide: ‘Heer koning, ik weet niet of men mij hangen of radbraken zal; maar wat er ook met mij moge geschieden, tot redding mijner arme ziel, wil ik waarheid spreken.’ De oude koningin werd bij deze woorden vervaard; zij wendde zich haastig tot den koning en zeide: ‘Zoon, uw dralen om den vuigen moordenaar uwer huisvrouw en kinderen te straffen, verwondert mij zeer; ziet gij niet, hoe deze bode u wil beliegen?’

Toen stond de hertog van Glocester recht, en sprak: ‘Heer koning, als gij uit den lande reisdet, hebt gij mij tot ruwaard over Engeland aangesteld, en nog hebt gij tot hiertoe deze vorstelijke macht uit mijne handen niet overgenomen; als regent dan over dees koninkrijk, en krachtens de wetten des lands, leg ik de hand op deze vrouw, en als een, die zulks vermag, zal ik ze in bewaring houden, tot dat ik wete, wie deze verraderij jegens mij gepleegd heeft.’ Koning Hendrik liet den hertog begaan en de oude koningin werd in eene zaal des paleizes opgesloten en streng bewaakt.

Nu legde de bode zijne bekentenis af en ontdekte het helsch bedrog dat te Dover gepleegd was.

Al de andere boden werden op nieuw opgeroepen, en zij werden gefolterd op de pijnbank, tot dat zij de waarheid beleden.

De hooge raad sprak nu het vonnis des doods tegen de acht verraderlijke boden uit; den negende, die alleen door den koning was afgezonden geweest, en aan het misdrijf onplichtig was, werd uit de gevangenis geslaakt.

Glocester deed onmiddellijk de booswichten ophangen; slechts dengene, die de waarheid vrijwillig bekend had, schonk hij lijfsgenade.

Terwijl dit gebeurde, verlangde keizer Alexis de oude koningin in het geheim te mogen spreken. En als hij met haar alleen was, veinsde hij eene vurige liefde voor de valsche vrouw en zeide: ‘Mevrouw, ik bemin u boven alle andere vrouwen, en wilt gij mede naar mijn land reizen, dan zal ik u kronen tot keizerin van het Oosten.’

Dit beviel de oude koningin bovenmate en zij sprak: ‘Heer keizer, indien gij mij trouwen wilt, zal ik uw hoofd met nieuwen luister sieren; ik zal mijnen zoon van kant helpen, en den troon van Engeland voor u openstellen. Tot onderpand mijner trouw, aanvaard dezen gordel.’

En zij bond den met goud geborduurden gordel met de borze er aan van haar middel los. Maar nauwelijks was het kostbaar geschenk in handen des keizers, of zij herinnerde zich het valsche zegel, in de borze verborgen, en vroeg den gordel terug. Maar de keizer antwoordde niet, ging stilzwijgend heen, en sloot de kamer dicht.

Hij trad de raadzaal binnen en vertoonde den gordel en het zilveren zegel der oude koningin. De koning stond verbaasd en vroeg naar de vorstelijke zegels van Helena en van Glocester, en als hij nu al de vorstelijke zegels nevens het zijne had gelegd, en er geen onderscheid in vond, zeide hij: ‘Hoe mag dit komen? Ik liet zoo maar drie zegels maken en nu vind ik er vier!’

Glocester liet nu de oude koningin voor den den raad oproepen en sprak tot haar: ‘Mevrouw, belijd nu de waarheid, want uw laatste uur is geslagen; uwe valsche boden zijn dood en gij ook moet sterven.’

Als de boosdoenster deze scherpe woorden hoorde, werd hare ziel met benauwdheid bevangen, en zij bekende eindelijk welk afschuwelijk verraad zij gepleegd had.

Koning Hendrik bedekte zijn aangezicht met beide handen, en ging weenend heen. De hooge raad velde een doodvonnis tegen de boosaardige koningin, en Glocester deed haar te Dover in zee werpen.

Dan ging de hertog tot den koning en troostte hem. Hij verhaalde, hoe hij den moed niet had gehad de schoone Helena ten dood te brengen, en hoe zijne arme zuster voor haar gestorven was. Toen koning Hendrik en keizer Alexis vernamen, dat Helena met beide hare kinderen het leven werd behouden, besloten zij niet te rusten, alvorens zij zouden ontdekt hebben wat van hen geworden was.

32

Kroniek.

Antwerpen. - De heer A. Van Camp hield onlangs in de maatschappij het Vlaamsche

Volk eene belangrijke voordracht over de luchtverschijnsels. De redenaar wist zijn

moeielijk onderwerp voor al zijne hoorders bevattelijk te maken en verwierf dan ook den meesten bijval.

- Uitslag van den internationalen prijskamp van tooneelletterkunde, uitgeschreven

door het provinciaal leescomiteit (zie 1874, blz. 132). Ingekomen 54 stukken. 1e

prijs, De kleinzoon, blijspel, door Reiger (Amsterdam); 2eprijs, Een strijd tusschen

twee, tooneelspel, door Jos. Van Hoorde (Gent); 3eprijs, Bromhof de Verrader,

blijspel, door A. Ilksz. Van Dam (Pingjum, in Friesland); 4eprijs, Het stekelvarken,

blijspel, door W. Knibbeler (Namen). Buitendien bekwamen de volgende mededingers eervolle meldingen: W. Knibbeler, E. Campers (Antwerpen), H.C. Reijaards

(Amsterdam), L. Van Lier (Amsterdam).

- Onlangs zagen wij eene proef der groote koperplaat naar de Kruis-oprichting van Rubens uit de O.-L.-Vrouwekerk, aangelegd door wijlen E. Corr en voltooid door J.B. Michiels voor de maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten. De plaat is zeer wel gelukt. Wij raden de maatschappij aan, voornoemden verdienstelijken plaatsnijder te gelasten met het graveeren der vleugeldeuren van de Kruis-oprichting. Hiermede zou het werk volledig zijn.

Lier. - De heer Hubar, voorzitter van de godshuizen, heeft aan het stadsbestuur

geschonken eene oorspronkelijke akte van hertog Jan, geschreven op perkament, gedagteekend van het jaar 1300 en voorzien van des hertogs zegel. Bij deze akte wordt aan de laatbank der abdij van Nazareth erf- en onterfrecht verleend op al de leengoederen van dit gesticht.

Brussel. - Bij koninklijk besluit van 9 Februari, zijn tot ridders der Leopoldsorde

benoemd de volgende kunstenaars, die aan de tentoonstellingen van schoone kunsten, te Antwerpen en te Gent, hebben deel genomen: David Col, H. Schaefels en Jos. Van Luppen, te Antwerpen; Juliaan en Albert De Vriendt, van Gent, thans te Brussel gevestigd.

- Van Patria Belgica bevatten de 29een 30eafleveringen: het vervolg en slot over

de groote nijverheden des lands door Ed. Romberg; de geschiedenis der geneeskunst

door V. Desguin; de geschiedenis van het openbaar onderwijs door E. Greyson;

inrichting van het openbaar onderwijs door denzelfde met vijf kaarten en de geschiedenis der drukkunst en der boeken door Ch. Ruelens.

Leuven. - Voor het museum is aangekocht van den heer Albrechts een houten

St.-Joris die den draak velt, voortkomende van de aloude Leuvensche handbooggilde.

De heer Valerius Aelbrecht heeft aan het museum geschonken de zijden bannier der burgerwacht van de Mechelschestraat, te Leuven, uit den tijd van Maria-Theresia.

Nijvel. - De gemeenteraad heeft besloten tot de oprichting van een levensgroot

metalen standbeeld ter eere van Jan De Verver, bijgenaamd Tinctoris, een van de

grootste toonkunstenaars derXVeeeuw. Naar Napels geroepen aan het hof van koning

Ferdinand, op het einde derXVeeeuw, stichtte hij daar die beroemde muziekschool

welke zooveel bijdroeg tot de opbeuring en den bloei der muziek in Italië. Het Belgisch staatsbestuur gaat eene nieuwe uitgaaf van Tinctoris' werken over de

harmonie doen bezorgen. De nederige woning, waarin De Verver (alias Tinctoris en Teinturier) geboren werd, staat te Nijvel nog overeind. Het gedenkteeken wordt gemaakt door L. Samain. Met inbegrip van het voetstuk, zal het 7 1/2 meters hoog zijn. Tinctoris' beeld, in de kleeding van opperkapelmeester, een muziekboek in de

hand, zal 2m70 lengte hebben. Het zinnebeeld der gewijde toonkunst zal het voetstuk

versieren, dat in ojivalen stijl opgevat is. De gezamenlijke kosten zijn geschat op 25,000 fr.

De geschiedschrijver Edm. Van der Straeten heeft met stukken uit het rijksarchief bewezen, dat de familie De Verver afkomstig is van Diest, dat zij te Mechelen heeft verbleven en zich daarna te Nijvel neergezet.

Buitenland.

Dusseldorp. - Er worden volop toebereidsels gemaakt voor het groot Niederrheinsche

muziekfeest, dat met de aanstaande Sinksendagen zal plaats hebben onder de leiding van Joachim uit Berlijn. Den eersten dag zal men uitvoeren de missen van von Beethoven en de C-dur-symfonie, met de slotfuga van Mozart; den tweeden dag, Händel's Herakles en den derde de B-dur-symfonie van Schumann en het

Schicksalslied van Brahm. Als afwisseling zullen er uitmuntende solisten optreden.

Sevilla. - Rond het einde van verleden jaar werd in Sevilla's hoofdkerk uit eene

schilderij van Murillo, voorstellende de Verschijning van Christus aan den H.

Antonius, een groot stuk gesneden en gestolen; op het uitgesneden en geroofde stuk,

was de heilige Antonius geknield afgebeeld. In Januari werd het geroofde stuk teruggevonden en in beslag genomen bij den kunstkooper Schans, in Broadway te Nieuw-York. Schans had het tegen 250 dollars gekocht van eenen Spanjaard met name Garcia, die in hechtenis is genomen. Op het ontdekken der schildering was door de Spaansche regeering eene belooning van 50,000 fr. gesteld. Het stuk is erg beschadigd.

Sterfgevallen.

M.J. BOSSCHA, oud-leeraar aan het Amsterdamsch atheneum en gewezen minister

van eerediensten in Nederland, is den 9nDecember op 77-jarigen ouderdom overleden

in den Haag; hij bekleedde een eersten rang tusschen de Nederlandsche

geschiedschrijvers. Onder een groot getal andere werken leverde hij Nederlands

heldendaden te land en eene uitvoerige beschrijving van het Leven van Willem II.

JANP. LAROUSSE, de beroemde schrijver van het Grand Dictionnaire universel