• No results found

Hans Christian Andersen

In document De Vlaamsche School. Jaargang 21 · dbnl (pagina 130-135)

De beroemde Deensche schrijver, van wiens meesterlijke Vertellingen van de maan er in 1866, bladz. 44, een door ons werd medegedeeld (buitendien gaf de Vlaamsche

School hetzelfde jaar van Andersen nog Het kerkhof van Scutari, bladz. 74, en De stopnaald, in 1871, bladz. 178) heeft een huldebewijs ontvangen, dat hem als mensch

en schrijver aangenaam en diep moet hebben getroffen. Zooals men weet, heeft Andersen onnavolgbare kinderverhalen geschreven, die in alle talen overgezet zijn en de jeugd onder alle hemelstreken vermaakt en gesticht hebben. Andersen is thans

oud; hij werd in 1805 te Odense, op Funen geboren, en zijn 70everjaardag werd in

Denemarken op Vrijdag 2 April plechtig gevierd. Zonder dat men weet, waar dit gerucht zijnen oorsprong nam, werd voor eenige maanden in sommige Amerikaansche

bladen gemeld, dat de beroemde schrijver met vele ontberingen te kampen had, en in eenen toestand verkeerde die de armoede nabij was. Deze mededeeling heeft voor gevolg gehad, dat in vele scholen in Amerika de leerlingen op het denkbeeld gekomen zijn, lijsten van inteekening ten behoeve van hunnen lievelingsschrijver in omloop te brengen. Eenige kleine sommen, met de speeloordjes van dankbare kinderen bijeengebracht, werden den grijzen dichter uit Amerika toegezonden. Andersen heeft in een dagblad der Vereenigde-Staten eenen brief laten opnemen, om het verspreide gerucht tegen te spreken en tevens wereldkundig te maken, dat de Deensche regeering hem een jaargeld verleent welk ruimschoots toereikend is om in zijn onderhoud te voorzien, buiten wat hij nog verdient met

57

zijn letterkundigen arbeid. De scholieren van eene Amerikaansche stad, die 285 dollars hadden bijeengebracht, om aan Andersen geschonken te worden, hebben evenwel van hun plan niet willen afzien. Van de 285 dollars hebben zij er 80 besteed voor het koopen van een plaatwerk, getiteld The Picturesque America, en zij hebben dit boek met het overschot van de verzamelde som als een kersgeschenk aan Andersen laten toekomen, onder verzoek, dat hij het plaatwerk als eene gedachtenis zou bewaren en het geld naar welgevallen gebruiken. Andersens vader was een arme schoenlapper en de dichter had met ongeloofelijk vele ontberingen te worstelen, vooraleer hij zich de gunst verwierf van het publiek, welk niet veel bijval schonk aan zijne eerste werken. In Denemarken is eene inschrijving geopend om den uitstekenden letterkundige nog tijdens zijn leven te Kopenhagen een bronzen standbeeld op te richten in den hof van het kasteel van Rosenborg, de geliefkoosde wandeling der kinderen. Daags voor Andersens verjaring had de koning van Denemarken den dichter een rijtuig gezonden om hem uit te noodigen zich daarmede naar het paleis van

Amalienborg te begeven, waar Z.M. hem het kruis van Danebrog 1eklasse

overhandigde. De koningin en de prinses van Thyra boden hem bloemtuilen aan. Denzelfden dag vertrok eene afvaardiging uit den gemeenteraad van Odensee naar Kopenhagen, om den dichter in naam zijner geboortestad geluk te wenschen, en hem mede te deelen dat in den muur van het huis, waar hij geboren werd, een gedenksteen zou geplaatst worden met het volgende opschrift: ‘De gemeenteraad van Odensee

heeft dezen steen geplaatst den 2nApril 1875, 70steverjaardag der geboorte van Christian Andersen. Aan dit huis zijn de kinderlijke herinneringen van den dichter verbonden.’

In den ochtend van 2 April kwam eene commissie van dames van hoogen rang, aangeleid door den schilder Vermehren en den staatsraad Meldalh voorzitter der Kopenhaagsche academie van schoone kunsten, den dichter het volgende puik ingebonden adres aanbieden:

‘Wij ondergeteekenden, zijn vergaderd, met onze landgenooten, oud en jong, die onze gevoelens deelen, om onzen beroemden dichter te vereeren, door u een gedenkteeken op te richten, in den hof van het kasteel van Rosenborg. Onze oproep werd geestdriftig onthaald in alle standen der samenleving, niet alleen in ons land, maar overal waar uw naam gekend en bemind is. Zijne Majesteit heeft zijne toestemming gegeven tot de oprichting van het gedenkteeken in dezen koninklijken hof en de Deensche beeldhouwers houden zich tegenwoordig als om strijd bezig met de edele taak te vervullen die hun opgelegd werd. Gansch het volk heeft gretig geholpen om ons denkbeeld te helpen volvoeren en wij achten ons gelukkig

op den dag dat gij uw 70nverjaardag viert, u ter kennis te mogen brengen,

dat het Deensche volk u een dergelijk bewijs van bewondering en erkentelijkheid geeft.’

Na lezing en overhandiging van het adres, drukte de voorzitter de hoop uit, dat zij er mochten in gelukken hun ondernomen werk spoedig tot een goed einde te brengen.

‘Het is heden juist 56 jaren geleden dat ik hier van Odensee toegekomen ben als een arm kind. Sedert dien tijd zijn vele dingen veranderd. Bij mijne eerste proeven, - ik besef het thans heel goed - werden vele mijner geestscheppingen niet begrepen; maar thans heb ik alle reden mij er over geluk te wenschen, omdat die dagen van tegenspoed veel hebben

bijgedragen om mij de juiste richting als dichter te geven. Ik heb veel welwillendheid en vele vrienden te Kopenhagen ontmoet.

Ik wil geen onderscheid tusschen hen maken, maar het is nochtans voor mij eene hartsbehoefte te noemen Guldberg, de familie Collin en onzen onsterfelijken H.C. Oersted. Ik herinner mij vooral gaarne, hoe Oersted mij kwam bezoeken, toen ik alleen aan mijnen haard zat, ontmoedigd, ten prooi aan treurige gedachten. Hij wist mij altijd te troosten en voorspelde mij, dat er een dag zou komen, waarop mijne muze meer toegenegenheid en weerklank in de gemoederen zou vinden, dan tijdens mijne eerste proeven; maar nooit zou ik mij ingebeeld hebben dat ik het voorwerp zou worden der eerbewijzen waarmede men mij thans overlaadt. Op 't eerste oogenblik, toen ik hoorde spreken van het ontwerp om een gedenkteeken ter mijner eer op te richten, gevoelde ik zekeren onwil, uit vreeze der critiek, want onder mijne landgenooten zijn er velen die zooveel als ik gedaan hebben, zonder dergelijke eer bekomen te hebben, Nochtans mijne bedenkingen zijn vervlogen, toen ik zag dat het volk overal aan de inschrijving deel nam.

Ik heb mij vooral verheugd over het groot getal kleine sommen, die deden zien dat de armen zelven ook hunnen penning wilden storten. Wat mij ook zeer aangenaam was, is, dat men voor de plaats van het gedenkteeken den tuin van het kasteel van Rosenborg heeft gekozen. Die tuin was het geliefkoosd verblijf mijner jeugd. Ik heb er dikwijls gewandeld, onder het eten van een stuk brood, dat ik gekocht had van de vrouw aan den ingang, en nu zal men er mijn standbeeld vinden. Als ik zelf het zie, zal dit van de Voorzienigheid afhangen, maar ik hoop ten minste naar de plaats te kunnen gaan waar het zal opgericht worden. Ik ben zeer getroffen door de eer die men mij doet, en ik verzoek u, mijnheer, den tolk mijner oprechte erkentenis te zijn bij degenen die gij vertegenwoordigt.’

Verscheidene andere commissiën hebben zich bij den dichter begeven, en van alle kanten, zelfs uit het buitenland, zijn brieven en telegrammen toegekomen. Te Berlijn hebben de letterkundigen en dagbladschrijvers een adres van gelukwensching geteekend, opgesteld door den gevierden schrijver Berthold Auerbach, dat den Deenschen dichter gezonden is. In den nationalen schouwburg van Kopenhagen bestond de avondvertooning enkel uit twee stukken van Andersen, waaronder een vaderlandsch zangspel, op muziek van Hartmann. Eindelijk, ter gelegenheid van den feestdag, heeft de heer Reitzel, hoofdbibliothecaris van de hoogeschool, eene prachtuitgaaf van de Geschiedenis eener Moeder in vijftien talen doen verschijnen, namelijk in het Zweedsch, IJslandsch, Duitsch, Platduisch, Nederlandsch, Engelsch, Fransch, Spaansch, Grieksch, Russisch, Poolsch, Tcheksch, Hongaarsch en

Finlandsch. Eene Servische vertaling, in 1873 verschenen, kwam ongelukkig te laat om in deze veeltalige uitgave opgenomen te worden.

De inhuldiging van den gedenksteen te Odensee werd bijgewoond door den bisschop van Engelstoft, die het woord voerde voor eene talrijke volksmenigte, en

het leven van Andersen afschetste als dichter. Hij besloot zijne rede met een: Leve onze lieve dichter! dat duizendmaal herhaald werd. De gemeenteraad had 's avonds eene gelegenheidsvertooning doen inrichten, en kosteloos toegangkaarten verschaft aan 750 leerlingen der stadsscholen.

58

dit opstel nog eene van des schrijvers lieve vertellingen van de maan volgen(1)

.

In document De Vlaamsche School. Jaargang 21 · dbnl (pagina 130-135)