• No results found

Gezicht uit Rochefort

In document De Vlaamsche School. Jaargang 21 · dbnl (pagina 136-141)

Zij, die bij 't beschouwen van de hier medegedeelde schoone plaat zouden denken, een gezicht uit Zwitserland voor oogen te hebben, vergissen zich. Zij staren op een Belgisch landschap in de nabijheid van het Waalsche stadje Rochefort, welk omtrent vijf uren van Dinant verwijderd is en ongeveer 1500 inwoners telt, die meest allen hun bestaan vinden in het mijnwerken of daarmede verwante bedrijven. De

Rochefortsche mijnen leveren lood, witten steen en marmer op. Rochefort, waar men de puinen van het oud kasteel der prinsen van Stolberg aantreft, ligt ingesloten tusschen rotsen. Het is aan zijne eigenaardige ligging, dat het zijnen naam verschuldigd is. In 't Latijn heet het Rupefortium.

Wij gewaagden hierboven van overeenstemming tusschen het landschap dat is afgebeeld op bijgaande plaat en Zwitsersche buitengezichten. Toen wij dit deden, maakten wij ons aan geene overdrijving schuldig. Een gedeelte van het Walenkwartier verdient om zijne natuurschoonheid als een klein Zwitserland geroemd te worden, en wij hebben ongelijk, in Vlaamsch-België, dat wij die streken niet veelvuldiger bezoeken. Al wie ze heeft gezien zal ons dit nazeggen.

Het hoog gebergt, met oogst gekranst, Ziet neder op den zilvren vloed, Die van den schoonen morgen glanst,

59

M. van Raden pinx. Steendr. v J.D. Steuerwald. A.C. Nunnink hth.

61

Hier heft de rots haar kale kruin, Maar ginder hangt, en daalt, en vloeit De welige akker, geel en bruin,

Door 't helder zonlicht rijp gegloeid. Het lage leidak blinkt in 't licht;

De steenrots, die tot muur verstrekt, Schuilt weg in klimop groen en dicht,

Of toont zich grauw, met mosch bedekt.

Zoo zong Nicolaas Beets, toen hij, in 1839, op een omreisje in België, zich tusschen Namen en Dinant bevond. Gelijk men weet, wordt dit oord de schilderachtigste plek van ons land genoemd. Het gebeurt nochtans over 't algemeen zelden, ondanks het gemak van vervoer welk de ijzeren-wegen ons verschaffen, dat bewoners der Vlaamsche provinciën in de landstreek waarvan wij spreken een uitstapje, een pleizierreisje maken.

De keurige teekening, welke de lezer hier in plaat gebracht ziet, werd, naar een zijner schilderijen, vervaardigd door den voortreffelijken Nederlandschen schilder, M. van Raden, van 's-Gravenhage, die in 1864 eene kunstreis door de Ardennen deed, zich een geruimen tijd in de omstreken van Dinant ophield en er met een rijken voorraad studiën en schetsen naar de natuur vandaan kwam.

Van den heer van Raden prijkte in 1861 in de Antwerpsche tentoonstelling een zeer fraai landschap, waarvoor de provincie Namen het onderwerp geleverd had, een

Gezicht op Foy-Marteau, nabij de puinen van Montaigle (Namen).

Verscheidene Antwerpsche kunstenaars bezoeken schier jaarlijks het Walenkwartier en namelijk den omtrek van Rochefort, om er landschappen te schilderen.

De nevensgaande plaat is op steen gebracht naar van Radens schilderij, door den heer A.G. Nunninck, wiens werk, wij behoeven het wel niet te zeggen, allen lof verdient.

Moeder.

Zij leeft in hare kinderen en rust in God.

I. - De Stervende Moeder.

Ze is in haar bed gelegen, de kindren staan er rond, Ze voelt dat ze gaat sterven en spraakloos blijft heur mond; Maar uit hare oogen schittert een straal zoo diep en zoet, Als wou ze daarmeê zeggen: ‘o kindren lief hebt moed’ Het kleinste harer kindren, haar levend evenbeeld, Kijkt schuchter in hare oogen en beeft als zij het streelt; Zoo bleek is toch haar wezen.. hij nadert 't ledekant... ‘O moederken!...’ ze lacht nog en kust hem stil de hand. En de oudste kindren weenen, en treurig ziet ze 't aan; En wat zij niet kan zeggen, dat hebben zij verstaan: ‘Stil, stil, beminde kindren... stil!... haren laatsten blik, Gaf zij voor u, o kindren, met haren laatsten snik.’

II. - O Moeder.

De zwaluw is weder, Is wedergekomen, Ze brengt ons de lente De lieflikste dagen. We blijven toch treuren, Ons huisjen is ledig, Wij hebben verloren De moeder! de moeder! Der zwaluwen nestje, Het hing daar ook ledig, Maar pas zijn ze weder Of 't klinkt vol van vreugde! Wij keeren ook weder, En ledig blijft 't huisje -Wij hebben verloren De moeder! de moeder! De zwaluwen zwieren, Ze gieren zoo lustig; De bloemen erbloeien, Voorbij zijn de smarten.... Wij zitten te treuren Ons huis is verlaten, O zwaluwen brengt ons De moeder! de moeder! O moeder! o moeder! Gij zult niet meer keeren, Met ons niet meer spelen, Ons nimmer bekijven. Ach, waar is de liefde, Ons huisjen is ledig, Wij hebben verloren Voor eeuwig de moeder!

III. - Slapen Gaan.

Wanneer wij naar ons bedje gaan Dan schiet onze ooge vol getraan; Maar ach, die traan verlicht ons niet, Ze wekt nog feller ons verdriet. Wij worden tot de zoete rust Door moeder niet meer blij gekust. Ach! als wij 's avonds slapen gaan, Dan zien we elkander weenend aan. En schoon er niemand onzer spreekt, Wij voelen diep wat ons ontbreekt: Den reinen lach, den goeden nacht

62

En als de slaap ons bed ontvloog, Haar lievend wakend helder oog. Ach, als wij 's avonds slapen gaan. Dan zien we elkander weenend aan. Neen, rusten, neen, dat doen we niet, Sinds moeder ons zoo wreed verliet... De warme zorg is heên, is heên, En troost verschaft geen bang geween. Ach, moeder, kendet ge onze smart, Wellicht herleefde nog uw hart. Wanneer we 's avonds slapen gaan, Dan zien we elkander weenend aan.

IV. - Opstaan.

‘Staat op! staat op!’ roept vader luid ‘En kleed u spoedig aan!’

Wij kennen vaders vroom besluit, Zijn wensch wordt gauw voldaan. Dan gaan we vluchtig voort en voort; Hij trekt ons koortsig meê....

Maar spreekt geen enkel, enkel woord; Wij volgen, diep is ons wee.

En toen hij op het kerkhof kwam, Wij volgden stom en blind;

En toen hij den kleinsten in de armen nam, Dan vroeg hem schuchter het kind: ‘O vader, waar is moederken nu, Zeg mij, waar moederken ligt?’ Wij zagen rond en zochten schuw; Hij dekte zijn aangezicht.

En tranen rolden langs zijne wang, Zoo hevig joeg zijn hart...

Wij zagen rond en zochten bang: De grond was vochtig en zwart. ‘O vader, waar is moederken nu?’ Dan viel hij snikkende neer: - O kindren lief, ze leeft in u En rust, ja rust in den Heer.

EMANUELHIEL. Brussel.

In document De Vlaamsche School. Jaargang 21 · dbnl (pagina 136-141)