• No results found

Eene nieuwe oude Venus

Uitgravingen, rond het einde van 1874 ondernomen op den Esquilijnschen heuvel, te Rome, hebben belangrijke oudheden doen ontdekken, onder andere een borstbeeld van keizer Commodus, en vooral een overheerlijk standbeeld van Venus, in Parisch marmer; de warme geelachtige tint van het marmer verhoogt nog de schoonheid van het beeld; de godin is voorgesteld in de gedaante van een schuchter zestienjarig meisje en wel op het oogenblik dat zij gereed is in het bad te gaan; zij heeft hare kleederen neergelegd op een rijk versierd bankje,

38

welk aan hare rechter zijde staat; enkel heeft zij hare sandalen nog aan; zij windt met hare rechterhand eenen band los waarmede haar haar opgebonden is; hare linkerhand houdt zij achter haar hoofd, bijna tegen haar haar; zij wendt het hoofd eenigszins om naar den rechter schouder, als om haar haar te zien losvallen. Ongelukkiglijk zijn de twee armen van het schoone beeld gebroken. Sommigen denken, dat het eene voortreffelijke kopij van een Grieksch werk is; zij steunen namelijk hun gevoelen hierop, dat het boven- en achtergedeelte van het hoofd, alsook de voeten niet zoo meesterlijk bewerkt zijn als de overige deelen. Naar schatting zou het beeld

dagteekenen van kort vóór den bloeitijd van den beroemden Griekschen beeldhouwer Praxiteles, dat is ruim 350 jaren vóór Christus' geboorte. De Venus van den

Esquilijnschen heuvel zou dus meer dan 2200 jaren oud zijn.

De Dichter.

De nacht is stil: de mane glanst, Heur straal op 't wieglend golfje danst

En dartelt.

En 't golfje lieflijk vloeiend zingt, En murmlend zoet zijn lied weêrklinkt

In 't stille.

Hoe schoon de Nachtvorstinne glanst! Met zilvren schijn den top omkranst

Der bergen.

En 't windeken zijn schoonste lied Aan 't helle klaatren paart der vliet

En ruischet.

De Dichter aan den oever staat, In 't nachtelijk schoon zijn ziele baadt;

Hij denket.

Hij drukt het snaartuig aan zijn borst: Daar staat de Schepper, - hij de vorst

Der schepping.

De mane prijkt met voller gloor; Ontwaakt is 't zangrig elvenkoor

In 't golfken.

Het dartelt blij, met lossen zwier En praamt: ‘Schenk ons dijn gulden lier,

O Dichter?

‘Wij hebben in het zwalpend nat, Een schitterende paerelenschat,

Verborgen.

Geef ons dijn gulden liere, dij, O Muzenliev'ling, schenken wij

Onz' schatten.’

De maan beschijnt de bergen vaal, De gnomen hupplen in den straal,

Zoo heime,

‘Schenk ons, vereerde Muzenzoon, Dijn dichtlier.’

‘En hebs du ons de lier geleend, Wij bieden kostbaar eêlgesteent

In ruiling.

Wij zoeken dij, met rappe hand Het goud in 't duister ingewand

Der aarde.’

De Dichter richt het peinzend oog, Eerst naar beneên en dan omhoog

En zuchtet:

‘“Mijn dichtlier... 't is mijn gansche ziel, Ik stierve zoo ze mij ontviel,

Ik stierve...”’

De zonne kleurt den Oostertrans, En gnoom en elf verjaagt heur glans

In 't duister.

En hij, met stralend aangezicht, Hij zingt zijn loflied 't Eeuwig Licht,

De Dichter.

V.A. DELAMOTANGNE.

Hulde aan Gustaaf Wappers.

(1)

In de zitting van den Antwerpschen gemeenteraad werd op 5 Februari door den heer J. Nauts lezing gegeven van het volgende verslag, uit naam der commissie van schoone kunsten:

‘Voor elk openbaar bestuur beslaat er geen dringender en natuurlijker plicht, dan hulde te brengen aan de groote burgers, die door hun verstand, hunne zelfopoffering of hun vernuft hebben bijgedragen tot de zedelijke en stoffelijke welvaart of tot de verheffing van den kunstroem des lands. De stad Antwerpen, bakermat van zóóvele gevierde kunstenaars. vernam niet zonder innige droefheid het overlijden van Gustaaf Wappers, den gewezen bestuurder onzer koninklijke academie van schoone kunsten. Steeds was het afsterven van ieder onzer uitstekende mannen het teeken van eenen algemeenen rouw in Antwerpen; en zulks ware ook bij den dood van Gustaaf Wappers gebeurd, indien hij ons niet sedert meer dan twintig jaren in vrijwillige ballingschap hadde verlaten. Doch al werd dit huldeblijk aan de nagedachtenis van den grooten kunstenaar niet gebracht, zijn aandenken is er ons niet minder duurbaar om; ieder Antwerpenaar draagt hem een goed hart toe, voor de diensten die hij heeft bewezen op het tijdstip van de herleving onzer luisterlijke Vlaamsche school.

Eene vrije en verlichte burgerij behoort ieders verdiensten naar waarde te schatten.

Groote schilders van vroeger hebben ons verbaasd door de kracht hunner opvatting of de toovermacht hunner kleuren; Wappers zal leven als

hervormer onzer Vlaamsche school, als kamper voor de opstanding der Vlaamsche kunst, als een dergenen, die haar wekten uit haren sluimer. In 1830, toen wij, nog duizelig van den schok der omwenteling, in onzekerheid en bezorgdheid verkeerden, toen groote staatsmannen ons eene toekomst vol hoop toonden en ons in de grondwet het onderpand van den grootsten vooruitgang en de ruimste vrijheid schonken, toen hoefde er - zou de kunst alleen niet achterblijven. - een groot kunstenaar, die het wagen kon met het verledene af te breken, en zich vastberaden aan het hoofd eener nieuwe richting te plaatsen.

Die groote kunstenaar was Wappers.

Vol kunstiever en kunstzin schonk hij der Vlaamsche school eenen machtigen aandrift, en weldra bewezen zijne leerlingen, die nu meesters geworden zijn, dat Wappers' pogingen met goeden uitslag werden bekroond en dat voor de kunst in België een nieuwe dageraad aangebroken was. De leerling van Van Brée, werd weldra dezes opvolger. In 1840 werd Wappers tot bestuurder onzer academie van schoone kunsten benoemd, welk ambt hij met eere en onderscheiding tot in 1853 waarnam.

Zijne oud-leerlingen herdenken nog met erkentelijkheid en bewondering de lessen van hunnen meester en vriend.

Als leeraar verhief Wappers zich tot het hoofd eener nieuwe school, waaruit eene talrijke schaar verdienstelijke schilders is gesproten; als kunstenaar verbaasde hij zijne tijdgenooten

39

door de koene vastberadenheid waarmede hij de oude overleveringen liet varen en de vaan van het romantisme opstak.

Gedurende den veelbewogen tijd, toen Wappers zijne beste krachten en al zijn talent gebruikte om eene afgeleefde school te verdringen. schilderde hij een aantal merkwaardige tafereelen, die in België zullen blijven geteld worden als gedenkteekenen der kunstherbloeiing van 't jaar 30.

Zijne talrijke schilderijen zijn heinde en ver verspreid.

Het beleg van Leiden, - Karel I afscheid nemende van zijne kinderen, - De episode uit de Septemberdagen van 1830, - Karel IX in den

Sint-Barthelsnacht, - De groote vischvangst te Antwerpen, - Eene episode uit het beleg van Rhodes door de Turken, - Christoffel Columbus, - Czaar Peter de Groote te Saardam, Boccaccio bij Joanna van Napels, -Genoveva van Brabant, - De Camoëns, al deze gewrochten, die

dagteekenen van het tijdstip toen de kunst uit haren langen slaap ontwaakte, zullen de nakomelingschap een denkbeeld geven van den strijd, dien de groote meester tegen diep ingewortelde vooroordeelen heeft gevoerd. Erkentelijk en fier zal de stad Antwerpen hare mannen van groote verdienste huldigen, met het aandenken te vereeuwigen van hen, die aan de bevordering van haren kunstroem hebben gewerkt.

Eenstemmig, Mijnheeren, verzoekt u dus de commissie van schoone

kunsten: 1oEen marmeren borstbeeld van Gustaaf Wappers te doen maken

voor het museum; 2oMet dit werk een Antwerpschen beeldhouwer te

gelasten; 3eIn beginsel te besluiten tot den aankoop van eene van Wappers'

beste schilderijen voor het museum van oude meesters.

Verders is onze commissie eenpariglijk van oordeel, dat er geene aanleiding bestaat om gevolg te geven aan het voorstel van den raadsheer, die de beeltenis van den gewezen bestuurder zou willen doen schilderen in de frescos der trapzaal van het museum: uwe commissie is beducht, dat die bijschildering afbreuk zou kunnen doen aan den samenhang van het geheel.’

De voorstellen, in dit verslag vervat, werden aangenomen met eene lichte wijziging, hierin bestaande, dat de raad den wensch heeft uitgedrukt eene van Wappers' beste schilderijen te kunnen aankoopen, terwijl de commissie voorstelde tot dezen aankoop te ‘besluiten.’ Dienaangaande maakte de heer schepen Van der Taelen onder andere de volgende opmerking:

‘Ik kan geen grondbeginsel stemmen waardoor de stad zou kunnen verplicht worden 100,000 fr. voor eene schilderij te betalen. Onnoodig te zeggen, dat ik voor het voorstel zou zijn, indien men er in gelukken kon een stuk van Wappers te koopen tegen een gematigden prijs, maar ik ben er niet meer voor, wanneer daaraan al te grof geld zou moeten ten koste gelegd worden.’

Nadat de heer schepen Allewaert zich in denzelfden zin uitgelaten had, verklaarde de verslaggever zich bij de voorgestelde wijziging te kunnen aansluiten, daar zij de zaak eigenlijk niet veranderde. De heer Suremont vernieuwde zijn voorstel, het portret

van Wappers bij de schilderingen in de trapzaal des museums te doen voegen. Er werd tegen ingebracht, dat een dergelijk voorstel niet in aanmerking kon genomen worden, of het zou ‘van den heer De Keyser zelf moeten komen.’ De meening werd te kennen gegeven, dat ‘eene commissie of een gemeenteraad onmogelijk kan zeggen aan den kunstenaar die een werk als dat van den heer De Keyser heeft voltooid: voeg er nog het afbeeldsel van dien of gene bij.’ Er kan, zoo werd opgemerkt, ‘aan den heer De Keyser niet gezegd worden, dat hij het portret van Wappers in zijne schilderingen moet brengen, daar men noodzakelijk en vóóral hoeft rekening te houden van het volledig plan, waarnaar de kunstenaar werkte.’ Maar men erkende, dat de zaak eene geheel andere gedaante zou aannemen, ‘indien bij voorbeeld de schilder, de heer De Keyser zelf, voorstelde zulks te doen.’ De heer Gits zeide, naar aanleiding daarvan: ‘De heer bestuurder De Keyser zal ongetwijfeld kennis dragen van het verlangen van den heer Suremont. Indien hij het gedacht goedkeurde, zou hij er ons reeds lang van onderricht hebben.’

De heer Suremont verzocht den gemeenteraad in aanmerking te willen nemen dat ‘van al de bestuurders der Antwerpsche academie. Wappers de eenigste is, wiens portret in de schilderingen der trapzaal van het museum niet voorkomt. Van Bree, Wappers' onmiddellijke voorganger, en ook de heer De Keyser, die Wappers heeft opgevolgd, zijn in de muurschilderingen afgebeeld.’ Spreker achtte het

‘onverantwoordelijk, dat in de schilderingen geen portret bestaat van den bestuurder die de roemrijke hervormer van de Vlaamsche kunstschool is geweest.’ Hij deed verder uitschijnen dat de schilderingen in de trapzaal van het Antwerpsch museum ‘de geschiedenis der Vlaamsche school en der academie tot op dezen tijd verbeelden, en hij beweerde dat ‘die geschiedenis in verband met de academie onvolledig is, juist omdat er het portret van Wappers in ontbreekt.’ Spreker voegde er bij, dat hij wellicht zijn voorstel niet zou gedaan hebben ‘indien de heer De Keyser er niet meer ware geweest om het portret te maken.’

Het voorstel vond geene ondersteuning in den raad, iets wat wij en velen met ons ten zeerste betreuren.

Het maken van Wappers' marmeren borstbeeld is door het Antwerpsch gemeentebestuur aan den heer Jaak De Braekeleer opgedragen, tegen 3500 fr. Op 23 Februari, 's morgens ten 11 ure, had in de Antwerpsche hoofdkerk eene plechtige uitvaart plaats, ter nagedachtenis van baron Wappers. De lijkbaar stond onder den koepel vóór het hooge choor en was bedekt met het zwart fluweelen kleed dat gebruikt werd in de lijkdiensten ter eere van de aartshertogen Albertus en Isabella, keizerin Maria-Theresia, koningin Maria-Louiza en den schilder Hendrik Leys. Op een zwart fluweelen kussen lagen de versierselen der ridderorden, waarvan Wappers deel had uitgemaakt. Zijn blazoen prijkte aan de lijkbaar en aan de waskaarsen die dezelve omringden. Vier zwarte draperijen met zilveren tranen daalden van het welfsel neer; er stonden op te lezen den datum van schilders geboorte en

dagteekeningen van merkwaardige tijdstippen uit zijn leven. Bezijden het hooge choor stonden twee mannen met de in rouw gehulde toortsen der Antwerpsche academie in de hand. De dienst werd verricht aan het hoogaltaar door mgr. Sacré, bijgestaan van een groot getal geestelijken.

Burgerlijke en krijgsoverheden, de leeraars der academie, vele kunstenaars en letterkundigen, vrienden en vereerders van den overledene, en ook dezes jongste dochter, woonden de plechtigheid bij.

Na afloop van den dienst heeft men zich stoetsgewijs naar het museum der academiekers begeven, waar de heer N. De Keyser eene lofrede op Wappers hield en 's meesters eigenhandig portret met onverwelkbare bloemen kroonde. De heer L. Alvin hield bij dezelfde gelegenheid eene redevoering uit naam der academie van België.

40

Kroniek.

Antwerpen. - Het museum van oudheden is verrijkt met een gebeeldhouwden arduinen

schouwmantel, voortkomende uit het oud kasteel der prinsen van Oranje te Hoboken, geschonken door de familie M.A.H. Le Brasseur de Gruytters; de schouwmantel is versierd met de wapens van keizer Karel, de kolommen van Herculus, de kenspreuk:

Plus oultre, en twee gewapende Tritonen. Dr. Van Kerckhoven schonk verschillende

gedenkpenningen en munten, en het bestuur der koninklijke academie van schoone kunsten twee koperen hanglampen, zeldzaam en eigenaardig van vorm, dagteekenende van vóór de uitvinding der schouwlampen, quinquets of glaslampen genaamd, en vroeger gebezigd in de oude academie ter Borze tot het verlichten der klasse naar de natuur en het antiek; zij zijn samengesteld, de eene uit drie, de andere uit vier klimmende rijen bekken met ronde volle wieken van ongeveer acht centimeters dikte; iedere lamp of kroonlichter bevat 36 wieken. De verzamelingen in het Steen zijn nog vermeerderd met geschiedkundige penningen, eenige stukken ouden huisraad,

drinkschalen, kruiken en potten, een ivoren beker, koperen candelabres uit deXVe

en deXVIeeeuw, eene oude Antwerpsche looden maat, zegels uit deXVeeeuw enz.,

eene gebeeldhouwde altaartafel derXVIeeeuw met geschilderde luikdeuren,

aangekocht in de abdij van Averbode enz.

- Davidsfonds Er is alhier eene afdeeling gesticht, met de volgende bestuurleden: A. Snieders, Th, Roucourt, L. Mathot, F. de Laet, V. Jacobs, L. Van de Velden, F. Belpaire A. de Pooter, H. Sermon, F. Caris, Jerothka, E. Van Ryswyck, Van der Schoepen, A. Bertou, J.I. De Beucker en E. Dujardin.

- Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen. Den 22nFebruari hield de

heer Bergé eene verhandeling over de verschillende middelen van verlichting: den

24stede heer Simonis over de instellingen van liefdadigheid te Nieuw-Yorck; den 1n

Maart las de heer Potvin een tooneelspel, les Truffes; den 3nMaart sprak de heer

Montel over het tooneel in Frankrijk en de heer Wynen-Bierque handelde den 10n

Maart over baron de Guimps.

Op Zaterdag 27 Februari, las Johan Gram, letterkundige te 's-Gravenhage, eene zijner novellen getiteld: Van 's-Hertogenbosch naar Rotterdam.

Herenthals. - De 5eaflevering der Kempische lier, uitgever V.J. Dumoulin, behelst eene fraai romance, getiteld: Mijne Zwaluwe, woorden van E. Stroobant, muziek van Ed. Gregoir.

Brussel. - Tot einde Februari waren in den Kunstkring tentoongesteld een

honderdtal nette kleine schilderijen, welke opgegeven worden als het werk van Frederik Van de Kerkhove, van Brugge, die het verleden jaar op elfjarigen leeftijd overleed en omtrent wien wij in 1874 op blz. 157 eenige berichten mededeelden. De echtheid der tentoongestelde stukken wordt echter sterk in twijfel getrokken van verschillende zijden; onder andere wordt beweerd dat niet de overledene elfjarige knaap, maar wel vader Van de Kerkhove de stukken zou geschilderd hebben, iets wat door deze met klem en kracht geloochend wordt.

- De 31steaflevering van Patria Belgica is verschenen en bevat het vervolg en slot

van de Geschiedenis der drukkunst, door Ch. Ruelens, de Geschiedenis der pers, door Ph. Bourson en de Geschiedenis der talen, door A. Scheler.

- Het Kunstgenootschap hield op 22 Februari een toonen letterkundig feest in het

Lucas-Huys. De Artisans (bestuurder de heer Lintermans, voorzitter de heer

Cappellemans) voerden op meesterlijke wijze het vaderlandsche koor Looft ons land, van Hiel en De Mol, uit. Mejuffer Am. Staps en de heeren Cornelis, Blauwaert en Maes droegen muziekstukken voor en de dichter Antheunis las met veel gevoel zijn puik gedicht aan Willem Demol opgedragen. De gebroeders Jan en Frans Verhas, Eug. De Block, Alfr. Verwee, Ad. en Alb. Dillens hadden te zamen een twaalftal tafereelen tentoongesteld en de beeldhouwer Colinet een welgelijkend borstbeeld van notaris Eugeen Stroobant.

Eenige dagen vroeger had in het Kunstgenootschap een feestdisch plaats gehad, en Peter Benoit en Em. Hiel hielden te dezer gelegenheid uitmuntende redevoeringen over de nationaliteit in de kunst.

Dendermonde. - Luitenant Victorien Van de Weghe heeft bij De Schepper-Philips

eene derde reeks Gedichten onder de pers, welke ten prijze van 2 fr. verkocht worden ten voordeelder bugerscholen van Aalst, Dendermonde en Ninove. Deze bundel zal ongetwijfeld eene rijke keus van goede stukken bevatten; de schrijver, ook van onze lezers meer bijzonder gekend, behoort tot de kleine schaar verdienstelijke jonge schrijvers. Wij verwachten dat zijn werk veel aftrek vinden zal en roepen er gaarne de aandacht onzer inschrijvers op.

Gent. - De commissie voor het aanmoedigen van de tooneelspeelkunst en de

tooneelletterkunde in Oost-Vlaanderen is samengesteld als volgt: heeren de Burbure, K. Miry, A. Samuel, F. De Potter, J.F.J. Heremans, A. Neut, M. Rooses en A. Wagener.

- Er is hier gesticht eene afdeeling van het Davidsfonds met de volgende bestuurleden: baron Ph. Kervijn van Volkaersbeke, Annaert, De Backere, H. De Backere, P. De Baets, H. De Baets, kanunnik De Battice, F. De Potter, De Reu, A. Siffer, J. Van Toers en J. Verschueren.

- Er had onlangs in de troonzaal op het stadhuis eene tentoonstelling plaats, waarop onder andere puike stukken prijkten van Mej. De Vigne, de heeren Jos. Pauwels, Capeinick, Dael, De Baerdemaecker, De Bleye, De Keghel, Delvin, Den Duyts, Geens, Kastelein, Lybaert, Maeterlinck, Mattelet, Pauli, Tydgadt en Van den Bos.

Brugge. - De liefhebbers van oudheden zullen met leedwezen vernemen, dat het

boogschuttershuis op het punt is afgebroken te worden; er worden stappen aangewend om ten minste het behoud te verzekeren van het fraaie roodsteenen torentje, waarin

zich een verwelfde trap bevindt, die van het begin derXVIeeeuw dagteekent.

Buitenland.

Maastricht. - Samenstelling der regelingscommissie van hetXIVetaal- en letterkundig congres: W. Everts, M.H. Smiets, J.L. Marres, J.G. de Sain, H.P.H. Eversen, L.J. Suringer, J.J. de Wit, A. Gordon, A.J.H. Van den Bergh, W.G. Straatmans, G.D.D. Franquinet.

Haute-Marne. - Opgravingen, bewerkstelligd in de welbekende badplaats

Bourbonne-les-Bains, die reeds in den Romeinschen tijd beroemd was om hare minerale wateren, welke verwarmd tot 66 graden uit den grond borrelen, hebben niet minder dan 4000 Romeinsche bronzen penningen en 300 zilveren en eenige gouden geldstukken doen ontdekken; onder andere beeldenaars komen daarop voor die van

Nero, Adrianus, Honorius en Faustina Senior. De kostbare vondst is naar stads museum overgebracht.

Pisa. - Onlangs werd het paleis der familie Pesciolini, met de talrijke zich daarin

bevindende beeldhouwwerken verkocht aan den graaf Rosselmini. Volgens schijnt gebleken te wezen, zou een der standbeelden, de H. Joannes, tot hiertoe gehouden voor een werk van Donatello, integendeel gemaakt zijn door Michel Angelo, op bestelling van Laurentio van Medicis, hertog van Urbini.

41

In het Latijn

DE LIERVOGEL.

Moenura lyra genaamd, is de prachtige vogel zooals men hem hier afgebeeld aantreft

en men zal weldra opmerken dat hij zijnen naam aan den vorm van zijnen s t a a r t verschuldigd is. Hij is nog van het geslacht der pauwen of hennen, maar als grootte heeft hij iets van den faisant en helt merelhaan en de lijster; hij is bruin van vederen;