• No results found

Verschillende perspectieven in de narratieve identiteit

Zingeving en breukervaringen

2.1. Het concept zingeving

2.1.3. Verschillende perspectieven in de narratieve identiteit

Een zingevingskader wordt in de eerste jaren van het leven al geconstrueerd in de interactie tussen het individu en zijn omgeving (Park, 2010). Zingeving is dan ook geen proces dat individueel tot stand komt. Zo stelt Baumeister (1991) dat cultuur een belangrijke rol speelt. In later werk benadrukt hij bovendien het belang van in- terpersoonlijke relaties (Mackenzie & Baumeister, 2014). Ook Wong (2012) stelt dat iemands omgeving van belang is bij zingeving. Dit wordt door deze auteurs echter enkel benoemd, maar niet verder uitgewerkt in hun conceptualisering van zingeving. Deze blijft gericht op het individu. Een auteur die de rol van de omgeving wel uitwerkt is Ricoeur (1992). Hoewel hij niet expliciet schrijft over zingeving, is gebleken dat zijn opvatting van narratieve identiteit beschouwd kan worden als een uiting van iemands zingevingskader. Dit kader speelt een belangrijke rol in het zingevingsproces.

Ricoeur (1992) benadrukt dat het goede leven geen individuele, geïsoleerde con- structie is, maar een dynamisch ideaal dat iemand deelt met anderen. In relatie met de ander staat altijd iets op het spel, namelijk zowel de eigen visies op het goede als die van de ander. Iemand is volgens Ricoeur ethisch verbonden met het goede leven van de ander. Met andere woorden: iemand heeft een verantwoordelijkheid voor het goede leven van anderen en moet beseffen dat zijn acties daarvoor mogelijk consequenties hebben. Ricoeur (1992) spreekt in dit verband over bekommernis (solicitude) als het verlangen om goed te leven met en voor anderen. Naast interper- soonlijke relaties werkt Ricoeur het belang van instituties voor de narratieve identiteit uit. Iemand leeft samen met anderen in grotere verbanden. Via instituties is iemand verbonden met het goede leven van anderen. Neem bijvoorbeeld de verzorgings- staat, die centraal staat in dit onderzoek en is gebaseerd op collectieve solidariteit. Iedere burger draagt bij aan de verzorgingsstaat, waardoor individuen die getroffen worden door bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid een uitkering ontvangen. Het ethi- sche doel binnen dergelijke grotere verbanden is volgens Ricoeur rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid gaat verder dan face-to-face ontmoetingen en vereist volgens Ricoeur gelijkheid tussen mensen. Iemand kan zichzelf herkennen in een ander met wie hij verbonden is via een instituut, of zoals Ricoeur het zegt: “equality provides to

the self another who is an each” (p.202). Zo kan iemand zich voorstellen zelf getroffen

te worden door een ziekte waardoor werken niet meer mogelijk is. Dit legitimeert de regelingen omtrent arbeidsongeschikteheid, en zorgt ervoor dat iemand zich hieraan kan verbinden.

Atkins (2010) bouwt voort op het werk van Ricoeur en onderscheidt drie perspectie- ven binnen een narratieve identiteit, die behulpzaam zijn voor het analyseren van de empirische data die later aan bod komen. Zij beschrijft ten eerste een persoonlijk, belichaamd perspectief – hoe iemand zichzelf ervaart en omschrijft –, ten tweede een relationeel perspectief – hoe iemand zichzelf begrijpt en begrepen voelt in relatie tot concrete anderen – en tot slot een maatschappelijk perspectief – hoe iemand zichzelf begrijpt en begrepen voelt binnen grotere verbanden. Deze perspectieven zijn onderling verbonden en hebben invloed op elkaar, maar kunnen volgens Atkins analytisch onderscheiden worden. Atkins stelt dat de narratieve coherentie tussen de drie perspectieven cruciaal is voor het leiden van een goed leven, zoals ze ook naar voren komen in het volgende citaat van Ricoeur: “aiming at the “good life”, with and

for others, in just institutions” (p.172).

Hieronder wordt nader stilgestaan bij de manier waarop deze perspectieven een rol spelen in een narratieve identiteit. Dit gebeurt aan de hand van de theo- rie van Atkins, die voortborduurt op Ricoeur, en emeritus professor in de filosofie Lindemann-Nelson. Laatstgenoemde heeft de sociale constructie van identiteiten narratief uitgewerkt.

Het persoonlijke perspectief

Atkins (2010) benadrukt de lichamelijkheid van het persoonlijke perspectief. Het lichaam speelt een belangrijke rol in hoe iemand de wereld begrijpt en ervaart en welke doelen iemand voor hemzelf kan stellen. De notie van geloofwaardigheid van visies op het goede van Taylor sluit hierbij aan. Iemand zal fysiek en psychisch in staat moeten zijn om de doelen die voortkomen uit zijn visies op het goede te kunnen rea- liseren (Schuhmann & Van der Geugten, 2017). Doelen die buiten iemands fysieke en psychische bereik vallen, zijn dan ook niet geloofwaardig. De mogelijkheden van het morele actorschap zijn nauw verbonden met iemands lichamelijkheid. Zo kan iemand tot doel hebben te zorgen voor het gezin. Voor een fysiek en mentaal gezond persoon is dit op een andere manier haalbaar dan voor iemand met een fysieke beperking die juist zelf afhankelijk is van zorg van anderen. Iemand die fysiek en mentaal gezond is, kan deze zorg bijvoorbeeld realiseren door de zware klussen in huis te doen. Dit is niet haalbaar voor iemand met een fysieke beperking. Laatsgenoemde kan echter bijvoorbeeld wel emotioneel beschikbaar zijn voor de kinderen, en op die manier de zorg voor het gezin in de praktijk vormgeven.

Het relationele perspectief

Anderen kunnen niet los gezien worden van iemands eigen narratieve identiteit. Ze kunnen een belangrijke rol spelen in de verhalen die iemand over zichzelf vertelt en

vice versa: iemand kan ook een belangrijke rol spelen in het verhaal van een belangrij- ke ander (Atkins, 2010; Lindemann, 2014). Een ander kan iemands narratieve identiteit bevestigen. Lindemann (2014) noemt dit iemand aan zijn identiteit houden (holding

someone in one’s identity): de ander herkent en erkent iemands gedrag als expressie

van zijn identiteit. Zelfs wanneer iemand zelf niet meer in staat is om zijn eigen iden- titeit te verwoorden, kan iemand volgens Lindemann (2014) door belangrijke anderen aan een identiteit gehouden worden. Lindemann (2014) laat verder zien dat het in relaties met belangrijke anderen niet zozeer gaat om wie een individu is, maar om wie deze schijnt te zijn en hoe deze overkomt op anderen. Iemands lichamelijke expressie speelt hierin volgens Lindemann (2014) een grote rol. Atkins (2010) spreekt over een relationele competentie die noodzakelijk is voor iemands identiteit. Deze competentie houdt in dat iemand zijn eigen identiteit kan afmeten tegen de standaarden die die- gene voor anderen heeft. Iemand kan zich dan voorstellen wat diegene van anderen verwacht, en zelf ook hiernaar handelen, terwijl diegene tegelijkertijd anticipeert op de verwachtingen van anderen. Iemand wil door hen erkend worden in zijn identiteit.

Het maatschappelijke perspectief

Vanaf de geboorte is en wordt iemand onderdeel van sociale verbanden, bijvoorbeeld als lid van een familie, als medewerker in een organisatie of als burger in de maat- schappij. Zoals gezien bij het persoonlijk perspectief biedt iemands lichamelijkheid diegene zowel capaciteiten als beperkingen in zijn identiteit. Dit geldt ook voor de omgeving waarin iemand zich bevindt. Deze kan iemand zowel de mogelijkheid bieden om de eigen identiteit uit te drukken als noodzaken die te onderdrukken. Dit laatste gebeurt als de omgeving het onmogelijk of onwenselijk maakt om de eigen identiteit te uiten (Atkins, 2010).

Verder spelen masternarratieven (Lindemann-Nelson, 2001) een rol in de identi- teit. Dit zijn verhalen die in de cultuur of maatschappij leven. Ze dienen als samen- vattingen van sociaal gedeelde normen en waarden. Masternarratieven omringen ons en hebben invloed op hoe iemand zichzelf en anderen begrijpt; ze geven iemand een begrijpelijk wereldbeeld en vertellen wie iemand is in de samenleving waarin iemand zich bevindt. Zij hebben zowel invloed op hoe iemand zijn eigen identiteit in verhalen uitdrukt, als op hoe anderen diegene in hun verhalen verwerken. Volgens Lindemann-Nelson (2001) identificeert iemand zich met dergelijke verhalen door bijvoorbeeld normen en waarden of een plot van een masternarratief over te nemen in de eigen narratieve identiteit.

Masternarratieven zijn niet per definitie gefixeerde verhalen, maar bewegen dy- namisch mee met de veranderingen in de samenleving. Een verandering in politiek of economie kan een verschuiving in een masternarratief veroorzaken.