• No results found

Professionaliseringsslag sociaal werk: zingeving als kritisch concept

Stilstaan bij breukervaringen

8.2. Borging van zingeving in het sociaal domein

8.2.2. Professionaliseringsslag sociaal werk: zingeving als kritisch concept

Zoals gesteld in het rapport van Hopman (2006) (zie paragraaf 1.3.2.) werd zingeving vanuit levensbeschouwelijk perspectief beschouwd als individuele verantwoordelijk- heid van de burger; de verzorgingsstaat heeft hier dan geen taak in. In het afgelopen decennium is deze opvatting echter veranderd (zie paragraaf 1.2.): ook sociaal wer- kers hebben een rol in de begeleiding bij zingeving van burgers. Uit de interviews met sociaal werkers blijkt dat zingeving in de praktijk nog steeds als individuele verant- woordelijkheid wordt gezien. De sociaal werkers verwoorden vrijwel unaniem een liberale visie op zingeving: burgers mogen zelf bepalen wat voor hen visies op het goede leven zijn, zolang ze geen schade aan zichzelf of anderen toebrengen.

In paragraaf 2.1. is zingeving theoretisch beschreven als een sociaal proces. Niet alleen het individu zelf maar ook belangrijke anderen en instituties spelen een rol. In hoofdstuk vijf is deze theoretische opvatting empirisch ondersteund: breukerva- ringen blijken inderdaad door naasten en instituties te kunnen worden veroorzaakt of verergerd. In paragraaf 5.2. kwam naar voren dat een ziekte of beperking die leidt tot een breukervaring binnen het persoonlijke perspectief ook door kan werken in het relationele en maatschappelijke perspectief van iemands narratieve identiteit. Door het wegvallen van het ‘gezonde zelf’ veranderen relaties. Met name een veran- dering in afhankelijkheid speelt een grote rol en kan een dubbele breuk veroorzaken als een relatie hierdoor verstoord wordt. Verder kan er een maatschappelijke breuk optreden bovenop een persoonlijke breuk wanneer iemand niet meer mee kan doen in de maatschappij door een ziekte of beperking. Deze empirische onderbouwing maakt dat zingeving als louter individuele verantwoordelijkheid moeilijk houdbaar is en toont bovendien aan dat sociaal werkers (of andere hulpverleners) hierin een belangrijke rol kunnen spelen.

Sociaal werkers houden als straatbureaucraten zowel rekening met het belang van de burger als met het belang van de samenleving. In dit onderzoek vatten zij zingeving op als een positief, individueel concept. Ik pleit ervoor dat zij zingeving gaan beschouwen als kritisch en sociaal-politiek concept. In het beleid zitten visies op het goede leven vervat. Dit is onontkoombaar en in zekere zin de tragiek van beleidsmakers: zij kunnen proberen regels zo inclusief mogelijk te maken, maar elk beleid sluit hoe dan ook bepaalde visies op het goede leven uit. Daarom is het van belang dat sociaal werkers

als spin in het web een wisselwerking tot stand kunnen brengen tussen opvattingen in het beleid en opvattingen over het goede leven van burgers. Dit kunnen ze doen door burgers een stem te geven door de ervaringen die ze opdoen in de praktijk te vertalen naar het beleidsniveau. Dit vraagt echter om een stevige professionele identiteit van waaruit professionele phronesis kan worden toegepast op concrete situaties. Op die manier bepaalt niet de beleidsvisie hoe het leven van de burger eruit hoort te zien, maar werken de verhalen en visies van burgers ook door in het masternarratief van het beleid. Daarmee is niet langer sprake van eenrichtingsverkeer van overheid naar burger, maar heeft deze laatste via de sociaal werker een stem in het beleid.

In het boek ‘De verhuizing van de verzorgingsstaat’ concluderen Tonkens en Duyvendak (2018) echter dat er sprake is van een professioneel tekort: er is geen sprake van een stevige professionele identiteit. Dit professionele tekort werkt door in de implementatie van het beleid door sociaal werkers. Tonkens en Duyvendak noemen dit onderdeel van een ‘democratisch tekort’. Sociaal werkers voelen en nemen niet de ruimte om kritische feedback te geven op het beleid. Er is weinig sprake van ‘openlijk verzet’ tegen het beleid (Hoijtink 2018). Hoijtink laat in ditzelfde boek zien dat binnen wijkteams wel sprake is van verschillend vormen van stil verzet. Kenmerkend aan dit verzet is echter dat stil verzet het beleid intact laat. In paragraaf 6.4.2. kwam aan bod dat ook de organisatie waarvoor de sociaal werker werkt een rol heeft in het bevorderen van de professionele identiteit. Deze kan de sociaal werkers ondersteunen door het aanbieden van (bij)scholing en het structureel aanbieden van intervisie en casuïstiekbespreking. Bovendien kan de organisatie werken aan een klimaat waarbinnen constructieve feedback verwelkomd wordt, zoals Zacka (2017) bepleit en uitwerkt. Het vertalen van praktijkverhalen naar beleidsniveau zou een gezamenlijke inspanning moeten zijn van sociaal werkers en beleidsmedewerkers.

8.3. Zingevingsspecialisten of zingevingsgeneralisten?

In het grotere kader waarbinnen dit onderzoek heeft plaatsgevonden is het de vraag in hoeverre aandacht voor zingeving geborgd is in het sociaal domein, en welke rol de sociaal werker hierin speelt. In paragraaf 8.1. is geconcludeerd dat aandacht voor zingeving binnen de drie decentralisaties niet voldoende geborgd wordt door sociaal werkers. In paragraaf 8.2. is vervolgens gepleit voor zingeving als kritisch concept en het centraal stellen van breukervaringen in contact met burgers. Deze paragraaf onderzoekt welke verschillende rollen mogelijk zijn voor sociaal werkers: die van zingevingsspecialist en die van zingevingsgeneralist.

De rol van zingevingsspecialist vraagt om scholing van sociaal werkers en een om- geving waarin hun professionele identiteit zich kan ontwikkelen. Wanneer zij hierin gefaciliteerd worden, kan zingeving breed geborgd worden. Sinds de drie decentrali- saties zijn het immers vaak sociaal werkers die de eerste ontmoeting met een burger hebben. Bovendien kunnen zij begeleiding bij breukervaringen integraal oppakken met problemen op andere leefgebieden. Dit past binnen de doelstellingen van de drie decentralisaties. Er is dan sprake van één professional die het overzicht heeft; de burger hoeft niet steeds zijn verhaal aan nieuwe professionals te vertellen.

Het is echter de vraag of sociaal werkers zich de benodigde expertise eigen moeten maken, terwijl er een beroepsgroep als de geestelijke verzorging bestaat die deze expertise heeft. Het ontwikkelen van vaardigheden vraagt een investering in tijd en geld. Bovendien moet zingeving prioriteit krijgen om een zingevingsproces te bege- leiden. De bureaucratische logica dient hieraan ondersteunend te zijn. In hoofdstuk drie bleek echter dat zingeving voor sociaal werkers een taak is naast andere taken. In hoeverre valt het begeleiden van het zingevingsproces te rijmen met andere taken, zoals het handhaven van de participatiewet? In paragraaf 6.1.2. wordt zichtbaar dat de uitvoering van de participatiewet in Eindhoven juist ten koste gaat van het stilstaan bij breukervaringen van burgers. De bureaucratische logica die ten grondslag ligt aan de regels die sociaal werkers moeten handhaven komt professionele phronesis niet ten goede.

Een andere optie is dat sociaal werkers ook op het gebied van zingeving genera- listisch te werk gaan. Hun taak spitst zich dan meer toe op het signaleren en verken- nen van breukervaringen. Het is dan van belang dat ze deze ervaringen herkennen en hierop kunnen doorvragen om zo de juiste hulp in te kunnen schakelen. Sociaal werkers kunnen als generalist een belangrijke rol spelen in het afgeven van voorzie- ningen die mogelijk helpen bij het integreren van een breukervaring in de narratieve identiteit. Deze taak zouden zij als generalist nog steeds kunnen vervullen door een voorziening in te zetten of door te verwijzen naar een specialist, bijvoorbeeld de geestelijk verzorger.

De expertise van een geestelijk verzorger kan op verschillende manieren worden ingezet. Ten eerste kan doorverwezen worden naar een geestelijk verzorger die ex- tramuraal werkzaam is. Ten tweede kan een vaste geestelijk verzorger aansluiten in het netwerk in de wijk, zodat die het eerste aanspreekpunt is voor het wijkteam en de huisarts. Beide opties worden hieronder beschreven.

In de inleiding is betoogd dat de geestelijke verzorging geen structurele plek heeft gekregen in het sociaal domein in Nederland. Bij aanvang van dit onderzoek was dit het geval. Inmiddels zijn er echter nieuwe ontwikkelingen. Sinds januari 2019 heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport structureel geld beschikbaar

gesteld voor geestelijke verzorging in de thuissituatie. Dit geld is zowel bedoeld voor consulten met burgers als voor scholing van zorgprofessionals, zodat zij beter her- kennen wanneer levensvragen spelen en weten wanneer ze moeten doorverwijzen. Gemeenten zouden vanuit deze financiering de scholing van hun sociaal werkers kunnen regelen. Bovendien kunnen met dit geld ook geestelijk verzorgers geconsul- teerd worden bij casussen waar sociaal werkers vragen over hebben. Verder kunnen sociaal werkers doorverwijzen naar geestelijke verzorgers die extramuraal werken zonder dat het de gemeente geld kost. Vooralsnog worden alleen consulten vergoed voor twee doelgroepen: ouderen vanaf vijftig jaar en palliatieve patiënten. Voor bur- gers die niet in deze doelgroepen vallen, zouden gemeenten geestelijke verzorging kunnen opnemen in hun Wmo-aanbod, maar dit betekent wel dat de kosten bij de gemeente komen te liggen.

Een andere mogelijkheid is het koppelen van vaste geestelijk verzorgers aan wijkteams of huisartsenpraktijken. Ook deze geestelijk verzorgers kunnen scholing aanbieden aan sociaal werkers in de wijk en de rol van consulent bij lastige casuïs- tiek op zich nemen. De financiering kan tevens vanuit het beschikbare geld van VWS komen, al geldt hier ook de beperking tot bovengenoemde doelgroepen. Het voordeel van een vaste geestelijke verzorger in de wijk is dat deze ook sociaal werkers kan ondersteunen in het terugkoppelen van hun praktijkverhalen en -ervaringen naar het beleidsniveau (Ter Borg 2000). Dit kan de geestelijk verzorger bijvoorbeeld doen door veel voorkomende geluiden te bundelen en vertalen naar beleidstaal, waardoor sociaal werkers werkelijk in gesprek zijn met het beleid en de praktijk onderdeel wordt van de beleidscyclus.

Hoewel sociaal werkers deze rol voor een deel ook zelf kunnen vervullen, laat Hoijtink (2018) (zoals aangestipt in de vorige paragraaf) zien dat sociaal werkers met name stil verzet plegen tegen het beleid in plaats van openlijk verzet. Daarmee dragen ze bij aan de continuering ervan. Geestelijk verzorgers kunnen sociaal werkers helpen om dit stille verzet om te zetten naar constructief openlijk verzet. Ze kunnen met sociaal werkers het gesprek aangaan over welke waarden in het geding zijn voor hen in de uitvoering van het beleid. Dit kan bijvoorbeeld via structureel voeren van moreel beraden met groepen sociaal werkers. Of door, individueel of groepsgewijs, in gesprek te gaan met sociaal werkers die gevoelens van frustratie, machteloosheid of onverschilligheid ten opzichte van het beleid uiten. Op basis van de uitkomsten van deze gesprekken kan de geestelijk verzorger samen met sociaal werkers kijken op welke manier een constructieve bijdrage geleverd kan worden aan het beleid. Explicitering van waarden die in het geding zijn tijdens de uitvoering van hun werk, draagt bovendien bij aan het formuleren van een professioneel narratief en dus aan de professionele identiteit van sociaal werkers.

Geestelijk verzorgers zijn hiervoor bij uitstek geschikt omdat ze geen andere belan- gen hebben bij de situatie en omdat ze veel discretionaire ruimte hebben, doordat ze niet getoetst worden op het juist uitvoeren van protocollen. In ‘De verhuizing van de verzorgingsstaat’ (Bredewold et al., 2018) komt meermalen naar voren dat sociaal werkers bang zijn hun eigen baan te verliezen als ze openlijk kritiek uiten. Als een geestelijk verzorger wordt aangesteld om ook een terugkoppelfunctie te vervullen, dan kan het uiten van kritiek op het beleid een regulier onderdeel van dit beleid worden en worden sociaal werkers vanuit de organisatie gesteund en gewaardeerd om hun praktijkervaring in te brengen.

Welke professional uiteindelijk ook de taak heeft om burgers te begeleiden bij zin- geving en breukervaringen, voor de borging van deze begeleiding in het sociaal domein is het van belang dat organisaties en professionals zich bewust zijn van hun rol en die van het beleid in het zingevingsproces van burgers, en dat ondersteuning bij breukervaringen een meer prominente rol speelt in de uitvoering van het beleid. Met dit onderzoek hoop ik aan deze doelen een bijdrage te leveren.

Samenvatting