Alleen mensen zonder fantasie vluchten in de realiteit
VII. Uitwerking interview Kees ’t Hart
MT = Merlijn Torensma KH = Kees ’t Hart
Het interview met Kees ’t Hart vond plaats op 27 maart 2015 in zijn woning aan de Weteringkade in Den Haag.
De opmerkingen tussen de dubbele accolades zijn de opmerkingen die door de onderzoeker zijn genoteerd tijdens het uitvoeren van de interviews. Al tijdens het uitwerken van de transcripten is een eerste analyse gemaakt: relevante uitspraken zijn onderstreept om later gemakkelijker terug te vinden. Daarnaast zijn de uitspraken gepolijst weergegeven, wat wil zeggen dat versprekingen en herhalingen zijn weggelaten. Uitspraken die niets van doen hadden met het onderwerp van deze scriptie zijn weggelaten, al is wel in het transcript aangegeven waar dat is gedaan en welk onderwerp werd besproken.
MT: uitleg over het scriptie-‐onderwerp
KH: ‘Ik heb daar wel over gepubliceerd. Ik heb zes bekende schrijvers geïnterviewd over hoe hun roman tot stand komt, hoe het schrijven werkt. Daarbij heb ik me gebaseerd op A.D. de Groot, een psycholoog, die een proefschrift schreef over hoe schakers denken. Waanzinnig interessant. Dat schreef hij in 1949. Als je in boeken over cognitieve psychologie bladert, dan kom je dit onderzoek van De Groot tegen.
De groot weerlegt het begrip van talent. Dat is ook wat ik probeer te bewijzen: creativiteit is geen kwestie van talent, het is een kwestie van kennis en ervaring en zelfvertrouwen. Bij schakers is het een kwestie van wie kennis heeft van veel partijen: wie de meeste kennis heeft, die slaagt erin snel een goede zet te doen. Aan het boekje De kunst van het schrijven ben ik vanuit de theorie van De Groot begonnen.
Waar komt het vandaan dat goede schakers snel een partij winnen? Dat komt omdat ze hun hele leven hebben gespeeld, partijen hebben bestudeerd en ze zitten in de schaakcultuur. Ze zijn gedisponeerd, zoals De Groot dat noemt.’
{{OPVATTING: GEEN INSPIRATIE, KENNIS EN ERVARING}}
MT: Wat betekent dat?
KH: ‘Dat ze een bepaalde dispositie hebben ten opzichte van anderen. Zoals goede atleten voordelen hebben aan spiervorming, zo hebben schakers dat ook. Dat is geen talent, dat is iets dat ze hebben.
MT: We zouden nu spreken over genetische voordelen?
KH: ‘Dat begrip noemt hij niet, maar zo zouden we het nu noemen. Ik raad je aan het te lezen, het is echt een klassieker.’
MT: De eerste vraag in mijn onderzoek is wat de visie of overtuiging is m.b.t. creativiteit. Waar komen ideeën vandaan?
KH: ‘Ik zoek het in deze richting. Als ik rationaliseer over het schrijven, dan sluit ik me aan bij het onderzoek van De Groot.’
MT: Deze theorie impliceert dat creativiteit en het schrijverschap te trainen zijn.
KH: ‘Ja, het is voor een deel te trainen. Wanneer ik een onderwerp zoek, waar een bepaalde creativiteit voor nodig is, dan heb ik er in de loop van mijn carrière op vertrouwd dat ideeën die ik opdoe en die blijven hangen – hoe stompzinnig ze ook zijn – dat dit wel eens de goede ideeën kunnen zijn. Daar vertrouw ik op. Ik heb de opdracht een verhaal te schrijven dat zich afspeelt in Ieper. Een voorwaarde is dat het iets met de Eerste Wereldoorlog te maken moet hebben, heel vaag. In juni ga ik veertien dagen in Ieper wonen. Over dit onderwerp loop ik nu te peinzen en er komen steeds nieuwe ideeën op. Als ik die ideeën vergeet, dan zijn ze niet goed. Als een idee blijft hangen, dan kon het wel eens iets zijn – daar vertrouw ik op. Dat vertrouwen heb ik in de loop van mijn carrière door ervaring ontwikkeld. Er gebeuren dingen in mijn bestaan, of ik loop ergens tegenop of ik sta onder druk om een verhaal te schrijven – dat vind ik ook fijn, als die druk er is – dan moet ik zorgen dat mijn blik valt op idee dat blijft hangen.’
{{SCHRIJVEN IS DEELS TE LEREN. SELECTIE OP BASIS VAN ERVARING}}
MT: Die druk komt van buitenaf of is dat zelfopgelegde druk?
KH: ‘Die komt van buitenaf, maar het kan ook zelfopgelegd zijn. Als ik een verhalenbundel moet schrijven en ik heb een aantal af, dan leg ik mijzelf de druk op meer te schrijven. Dan ben ik gevoeliger voor dingen, dan sta ik meer open voor verhalen. In mijn leven zijn allerlei thema’s die blijven hangen en daar denk ik dan van dat ik er wel eens een verhaal over kan schrijven, maar nu niet. Later komt dat dan weer terug, vind ik het weer op.
Ik heb bijvoorbeeld een verhaal geschreven dat heet De Duif. Dat berust geheel op fictie. Het viel me op dat je duiven hebt die vlak voor je opvliegen, vlak voor je fietswiel. Dan denk ik ‘Godverdomme, kutbeesten.’ Bij dat verhaal heb ik iets bedacht dat nooit in het echt gebeurd, namelijk dat bij de hoofdpersoon een duif in het fietswiel vliegt. Waar het over gaat, is wat er daarna gebeurt. Dat begin was een vondst die maar terug bleef komen… tijdens wandelingen. Wat doet die man nou? Maakt hij hem dood? Die duif fladdert nog wat, maar die man durft hem niet dood te maken. Ik vertrouw er dan op dat er wel iets gaat gebeuren.’
MT: Dat is een mindset die al aanwezig moet zijn.
KH: ‘Ja, anders gaat het nooit lukken. Er is een soort veld dat ik betreed en… ja, veel concreter maak ik het niet. Ik praat nooit in termen van inspiratie of dat het door God ingefluisterd wordt. Inspiratie is een begrip dat ik niet als basis zie. Wat ik als een basisding zie, is ervaring. Ik weet dat een idee bij mij past of niet. Dat gold ook voor die zes schrijvers die ik interviewde. Ik weet dat een bepaald idee niet bij mij past: ik zal nooit een roman schrijven over een vrouw die vreemdgaat en dan heel moeilijk doet en zelfmoord pleegt. Dat ga ik niet schrijven. Mijn ervaring leert dat ik daar niet uitkom, of ik maak er een parodie van of volkomen ziekmakend ouwehoerpraat.
Dit heb ik al doende moeten leren. Vroeger heb ik wel geprobeerd dat soort boeken te schrijven, maar dat lukte mij nooit. Ik ben pas op oudere leeftijd gedebuteerd en dat was nadat ik door ervaring had geleerd. het is ervaring en zel|ennis.’
{{IMITEREN IS OM TE LEREN, DAARNA LOSLATEN ZIE OOK VAN LEEUWEN EN RAWIE}}
MT: Dat verhaal van die duif, begon met het beeld van een duif? Zat daar een bepaalde spanning in? KH: ‘Ja, het begint met een beeld en er zit spanning in: de ik-‐figuur staat direct onder druk, die zet zichzelf onder druk. Ik ben nog helemaal niet aan het schrijven als dit komt. Het speelt zich af in mijn hoofd: ik
wandel en denk erover na. Ik denk na over het karakter en over het gegeven en in wat voor context ik hem laat opereren. Er komt een opstootje, wat voor mensen zijn daarbij betrokken? Ze staan allemaal te kijken naar die stervende duif en niemand doet iets. Hij staat ook te kijken en denkt dat hij nu echt iets moet doen, anders is hij een lul. Hij krijgt verkeerde raadgeving zoals naar een dierenarts gaan. Iedereen weet dat die duif dood gaat en er moet natuurlijk iemand met een baksteen komen en er een einde aan maken. Hij kan het niet. Zo bouw ik dan een verhaal.’
MT: Dat bouwen van het verhaal gebeurt heel bewust…
KH: ‘…in mijn hoofd. Ik schrijf niets op. Wat blijft hangen tijdens het niet opschrijven, dat is oké. Er ligt geen notitieblokje naast het bed. Ik werk tijdens het voorbereiden nóóit met notitieblokjes – tijdens het schrijven wel, maar daar hebben we het zo wel over. Ik vertrouw erop dat de invullingen blijven hangen als ze goed zijn.’
{{METHODE 1: BEDENK IDEE, DENK HET UIT, SCHRIJF NOG NIETS OP}}
MT: Als een verhaal uitgekristalliseerd is zoals het verhaal met de duif, dan wordt ergens duidelijk dat het klaar is om geschreven te worden?
KH: ‘Dan heb ik overigens niet een heel verhaal rond, maar wel een gegeven zoals een duif en een held. In dit geval een officier omdat ik zelf in dienst heb gezeten: hij is op weg naar het station om naar de kazerne te gaan en heeft zijn pet op – ook nog, ik maak hem nog kwetsbaarder. Een officier, een hogere militair, die niet in staat is om tot actie over te gaan. Dat zijn de ingrediënten.
Wie verlost die duif wel uit zijn lijden? Dat is een jonge vrouw die hij kent, een oud schoolvriendinnetje. Zij zegt: ‘wat is er aan de hand?’ Hij zegt: ‘Ja, die duif…’ en stapt naar voren en bang, slaat het beestje dood. Klaar. Scene uit. Het laat hem achter met het gevoel dat hij dat had moeten doen. Met het meisje maakt hij een afspraak en er ontwikkeld zich een verhaal.’
{{ZOEK NAAR BEPAALDE SPANNING, GAAT BEWUST}}
MT: Is het plot dan ook duidelijk?
KH: ‘Nee, er ontwikkeld zich dan iets. Ik weet dat ik genoeg heb om te beginnen met schrijven. Het idee is goed genoeg om op te vertrouwen dat er wel een plot komt.
Vervolgens verplaats ik de camera naar het verleden waarin de man haar meeneemt naar een officiersbal. Dat heb ik ooit meegemaakt, dus ik kan putten uit mijn eigen ervaringen. Die nacht gaan ze met elkaar naar bed, maar dat mislukt helemaal: het gaat om machteloosheid, impotentie… Dat was ook met die duif al zo.’
MT: Het thema machteloosheid ontstaat gaandeweg?
KH: ‘Ja, dat ontstaat… Die man durft niet tot handelen over te gaan: ik maak trouwens nooit gekken van mijn personages, maar gewone mensen. Op gekken kan ik niet vertrouwen. Die interesseren me niet, die zijn romantechnisch niet interessant.’
MT: Veel schrijvers doen dat wel.
KH: ‘Daar heb ik een pesthekel aan. Dan denk ik weer: god daar hebben we weer zo’n rare gek. Dat is toch niet interessant. Het is wel interessant dat je een normaal iemand hebt die een rare gek wordt. Dat anderen het doen, moeten ze zelf weten, maar ik doe het niet. Romankunst moet niet over gestoorde
mensen gaan, maar over normale mensen die ook gestoord zijn maar dan merk je het niet erg. Als ik dat heb, dan vertrouw ik erop dat het gaat lukken.’
{{MAAR HOUD HET DICHTBIJ DE WERKELIJKHEID}}
MT: Hoe gaat het dan tijdens het schrijven?
KH: ‘Dan komen er vondsten die wel gek kunnen zijn. Dat geef ik toe. De vondst die ik heb bedacht… die gebeurt alleen als je aan het schrijven bent. Dan komen de vondsten. Die komen tijdens het schrijven.’
MT: Hebben we het dan over aha-‐momenten?
KH: ‘Dat gaat over de structuur van het verhaal. Mijn vondst was dat de ik-‐figuur op oudere leeftijd in Den Haag naar de film gaat. Hij is dan ongeveer mijn leeftijd. Hij is er met zijn vrouw en dan komt hij dat vriendinnetje tegen waar hij één keer mee naar bed is geweest. Daar staat ze dan, ze heeft haar man bij zich. Een beetje ongemakkelijk. Ze hebben het er niet over, maar hij denkt over zijn impotentie. De film – dat is de vondst – is van Truffaut, Le dernier metro. Dat is een film die spiegelt wat er met die man is gebeurd.’
{{ZOEK NAAR VONDSTEN}}
MT: Dat is zoeken naar een bepaalde balans?
KH: ‘Dat is zoeken naar hoe ik mijn verhaal binnen een context krijg. Een ongemakkelijke context. Die vrouw is niet ongemakkelijk, het is een leuke vrouw: ze vraagt hem naar zijn schrijverschap… Hij is een schrijver, net als ik, en dat doe ik om het zo dicht mogelijk naar mezelf toe te brengen. Ik wil het ook zo kwetsbaar mogelijk te maken. Dit zijn rationele overwegingen. Ze zegt dat ze over hem leest in de krant. Daar staan ze dan, ongemakkelijk. Klaar, einde verhaal. Maar hij denkt aan die duif die hij niet durfde dood maken.’
MT: Waar komen de vondsten vandaan?
KH: ‘Goede vraag. Ik houd van Truffaut. Ik blijf altijd dichtbij. Tijdens het schrijven vraag ik me wel af hoe die mensen elkaar ontmoeten. Ik zet mezelf onder druk… dat moet. De vondsten die niet goed zijn, die streep ik door. Ik vertrouw erop dat Truffaut opduikt.
Ik schreef mijn hele leven, maar pas op mijn veertigste kwam mijn eerste boek uit. Ik heb heel lang gedoold, de verkeerde routes ingeslagen. Soms sloeg ik routes in omdat andere schrijvers die routes hadden genomen. Dan zat ik andere schrijvers na te doen. Dat werkt niet. Ik deed vondsten na die horen bij Simon Vestdijk of Willem Frederik Hermans. Nee, nee, nee. Ik moet vertrouwen op mijn eigen vondsten.’
MT: Was het ook een veertigjarige zoektocht naar een eigen stem?
KH: ‘Een veertigjarige zoektocht naar vertrouwen in een eigen stem. Ik vertrouwde kennelijk mijn eigen stem en eigen creativiteit niet. Dat is een hele lange zoektocht geweest. Toen ik hem had gevonden, toen braken de sluizen door. Ik heb heel snel, misschien wel te snel, vier of vijf boeken geschreven. In een latere fase ben ik rustiger gaan schrijven en heb ik ook mijn schrijfstijl veranderd. Het principe: ik heb geleerd om zelfvertrouwen te krijgen en mijzelf de dingen toe te staan die bij mij horen. Dat moet je door ervaring ontdekken. Hoe? Ja, dat weet ik niet.’
MT: Hoe lang werkt u aan een boek?
KH: ‘Dat wisselt heel erg…’
Er wordt een boekje gepakt over de universiteit van Franeker met voorop een beeld van Goethe.
KH: ‘Na de val van de muur was ik in Weimar en bezocht ik de tuin van Goethe waar dit beeld staat. Toen al wilde ik iets daarmee doen. Vier jaar geleden kreeg ik de vraag een boekje over Franeker te schrijven en toen kwam dit beeld weer op. Het boek lag er zomaar’
MT: Goethe en Franeker is niet een logische verbinding.
KH: ‘Nee, dat is geen logische verbinding. Dit beeld was al in mij. Al vanaf de eerste blik op het beeld wist ik dat het in een verhaal zou komen. Het is uit 1776. Goethe ontwierp het voor zijn vriendin.’
MT: Maar er was natuurlijk al een langere fascinatie voor Goethe.
KH: ‘Goethe hoort tot mijn terrein. Hoor je hoe ik het zeg: mijn terrein!? Net als Vestdijk, Franciscus van Assisi, Elvis Presley… door van en over hen te lezen en naar de muziek te luisteren… Dat zijn mijn werken. Je hebt hier ladekastjes. Dat is mijn archief. Ik mijn hoofd heb ik ook een archief en dat archief bevat Goethe, Vestdijk, de gebroeders Schlegel, Weimar, Elvis Presley, voetbalclub Heerenveen, militaire dienst. Dat archief raadpleeg ik steeds: ik ben niet op zoek naar iets want het is er al.’
MT: Volgens de theorie heeft een creatief een sterk vermogen twee dingen aan elkaar te koppelen die ogenschijnlijk niet met elkaar te maken hebben. Herkent u dit?
KH: ‘Ja, maar die dingen zijn er al. Ze komen niet uit de lucht vallen.’
MT: Dan hebben we het weer over kennis en ervaring?
KH: ‘Die kennis en ervaring heb ik al. Mijn leven, dat is ook zo’n kastje, mijn biografie is een kastje, het leven van mijn vrouw is een kastje. Dat is er allemaal al. Als het binnen die kastjes past, dan sluit ik niet uit dat het ooit in een roman komt.
Teatro Olimpico is mijn laatste roman komt uit het vakje Rousseau. En het vakje Samuel Beckett. En het vakje Hein de Graaf, een kunstenaar uit Leeuwarden met wie ik een kunstproject had. Ik had nooit gedacht daarover te schrijven, maar anderhalf jaar geleden schreef ik een andere roman en dacht ik terug aan het project met Hein. Daar schreef ik een fragment over.
Ik had een ander plan voor een roman, maar ik had het dit fragment nog liggen. Mijn uitgever belde en ik vertelde over het fragment en dat ik daar een roman van kon maken. Ik werd geraadpleegd op 1 maart. Brutaal zei ik dat het 1 juni klaar zou zijn. De uitgever zei het alvast in de catalogus te zetten. Ik schreef daarna als een krankzinnige. In drie maanden was het af, zo snel schrijf ik anders nooit.’
MT: Heeft dat te maken met de druk?
KH: ‘Ja, het was een hele fijne druk. Ik beschikte over een hele dikke kast Rousseau en daar kon ik opnieuw mee werken. Ik hoefde me niet hierin te verdiepen: het was er allemaal al. Het was geweldig daar opnieuw mee bezig te zijn. Ik heb met Hein zoveel pret gehad, het was een mooi project. Al die herinneringen had ik nog. Ik heb het alleen niet in Friesland laten afspelen, maar in Italië – maar dat is ook een soort Friesland. Ik
heb wel op Google de stratenmap erbij gehaald, maar ik ben niet naar Firenze geweest. Vroeger wel, maar nu hoefde dat niet nog eens. Mensen geloven het wel dat daar ergens een straat is die Girabaldi heet’
MT: Maar lag dit werk dan klaar?
KH: ‘Het lag echt al klaar in dit geval. Het lag er, de dingen lagen er. Dat is me vaker overkomen: een gegeven dat al jarenlang op mij te wachten. Je hoeft daar niet creatief voor te zijn. De creativiteit bestaat erin dat ik het zie. Eerder had ik het al met mijn vrouw die bij de Snip en Snap Revue heeft gedanst. We kenden elkaar, woonden samen achter Carré. In 1998 heb ik De Revue geschreven omdat dat verhaal er al lag: veel uit mijn leven kon ik erin kwijt. Natuurlijk niet alles, want al die ontwikkelingen in het boek zijn niet echt gebeurd. Wel het gezuip in cafés, de setting ook, maar de plot is geheel fictief. Mijn vrouw is niet dochter van de directeur. Het plot is tot stand gekomen via wandelingen. Tijdens die wandelingen ben ik gaan denken over wat erin moest: ik dacht aan een archivaris. Dat is in de literatuur een cliché man, maar daar werk ik dan toch mee. Er moest ook liefde in. En Euf, mijn vrouw, zei dat het goed moest aflopen: geen moord en doodslag.
Ik hoefde niet te studeren, want ik had mijn materiaal in huis. Aan Euf vroeg ik dan waar het over ging in de