Alleen mensen zonder fantasie vluchten in de realiteit
IX. Uitwerking interview Anita Terpstra
MT = Merlijn Torensma AT = Anita Terpstra
Het interview met Anita Terpstra vond plaats op 24 april 2015 in de achtertuin van haar woning aan de Gysbert Japicxstraat in Leeuwarden.
De opmerkingen tussen de dubbele accolades zijn de opmerkingen die door de onderzoeker zijn genoteerd tijdens het uitvoeren van de interviews. Al tijdens het uitwerken van de transcripten is een eerste analyse gemaakt: relevante uitspraken zijn onderstreept om later gemakkelijker terug te vinden. Daarnaast zijn de uitspraken gepolijst weergegeven, wat wil zeggen dat versprekingen en herhalingen zijn weggelaten. Uitspraken die niets van doen hadden met het onderwerp van deze scriptie zijn weggelaten, al is wel in het transcript aangegeven waar dat is gedaan en welk onderwerp werd besproken.
MT: Wanneer schrijf jij?
AT: ‘Altijd eigenlijk. Wanneer ik vrij heb. Ik probeer zoveel mogelijk momenten, wanneer ik niet op de NHL zit, dat is maandag en woensdag. Dus het is dinsdag, donderdag, vrijdag. De kinderen zijn naar school en dan ga ik zitten en schrijven. En ’s avonds schrijf ik ook nog wel, want dan is er toch niks op tv. Of ik moet thuis zijn vanwege de kinderen, want mijn partner doet heel veel vrijwilligerswerk. Voorheen schreef ik weekenden ook nog wel, maar dat lukt nu eigenlijk niet zo goed meer. ’
{{VASTE TIJDEN/STRUCTUUR, RUST NODIG}}
MT: Zijn het vaste tijden? Of schrijf je zodra je maar een moment vrij hebt?
AT: ‘Het zijn eigenlijk vaste tijden geworden. Van negen tot twaalf en dan weer van een tot drie. Als de kinderen weer thuis komen uit school. Nou, soms gaan ze spelen bij vriendjes of vriendinnetjes, dan kan ik nog even gaan zitten.’
MT: En zit je dan aan een blok door te schrijven? Of doe je tussendoor…
AT: ‘Ja, tussendoor is het inderdaad wel eens, dan gaat de telefoon of je bedenkt dat je de was op moet hangen of ik honger ik eet een appel of chocolade.’
MT: Ooit belde ik eens heel lang geleden Harry Mulisch voor een interview. Ik zei met ‘Met Merlijn’ en toen ging de hoorn er alweer op. Die was dus, dat hoorde ik later, als hij aan het schrijven is, hij neemt de telefoon wel op, maar dan reageerde hij alleen op zijn uitgever of vrouw en de rest was telefoon neergooien.
AT: ‘Ik had in het in het begin wel, vooral bij de eerste een, twee boeken, was ik wel wat strenger dan nu. Eigenlijk voordat Nachtvlucht uitkwam, was ik er veel meer mee bezig. Dan waren de kinderen ook nog kleiner en dan staat je sociale leven sowieso wat op een lager pitje. Ik mag nu af en toe weleens als een vriendin komt met ‘het is donderdagochtend, wil je koffiedrinken.’ Dan denk ik ’Oké, wat ga je doen?’ Maar normaal gesproken deed ik dan niet. Dan dacht ik, nee, ik ben nu aan het werk. Dus ik ben wel ietsje vriendelijker voor mijzelf en mijn omgeving. Anders sta je op een gegeven moment ook zo alleen. Iedereen
gaat maar door en jij staat aan de zijlijn. Dan denk ik, meestal krijg ik een boek toch niet eerder af dan in een jaar, anderhalf jaar. Sneller lukt toch niet. Dus, dan mag ik het wel ietsje rustiger aan doen.’
{{ERVARING LEERT DAT AFSTAND NEMEN BELANGRIJK IS}}
MT: En hoe productief ben je dan? Zit er een bepaald ritme in wat je produceert als je schrijft?
AT: ‘Ja, ik wil wel bijvoorbeeld als ik dan een ochtend zit. Dan wil ik wel 1.000 woorden. En dan bijvoorbeeld nog een middag 1.000. En dan probeer ik soms ’s avonds nog weleens, maar eigenlijk als ik de ene dag 3.000 woorden schrijf, dan lukt mij dat de volgende dag niet meer.’
{{VAST AANTAL WOORDEN VGL ’t HART}}
MT: Omdat je dan te moe bent?
AT: ‘Ik weet niet wat dat is. Misschien vind ik dan dat ik dan al genoeg heb gedaan ofzo?
MT: Is dat een soort regel van jou, die duizend? En kijk je dan ook steeds…
AT: ‘Ja. En ik weet ook, een boek is ongeveer 100.000 woorden. En dan weet ik dus, nou dan moet ik ongeveer 7.000 woorden in een week, 10.000 woorden in een week en dan kan ik er zoveel weken of maanden over doen. Ja, dat probeer ik dan een beetje globaal zo uit te rekenen.’
MT: Dan zit je dus op drie maanden?
AT: ‘Ja, en dat is dus de theorie. En dan komt de praktijk. Dan blijkt die zeven, vijf te worden of je hebt heel veel geschreven en dan haal ik weer heel veel weg, omdat ik daar niet tevreden over ben. Dus die drie maanden. Meestal denk ik, over de eerste hele ruwe versie, doe ik zo’n vier a vijf maanden. En dan ga ik ‘m herschrijven. Dat is dus echt een hele ruwe eerste versie. Daar ben ik ook nog wel een maand of twee mee bezig. Dan durf ik hem naar de uitgeverij te sturen. Dan krijg ik ‘m weer terug en dan ga ik weer helemaal herschrijven. Nou, soms nog eens een keer herschrijven. En dan komt ‘ie in de fase van de puntjes op de i, d-‐ en dt-‐fouten en allemaal dat soort dingen. Dus dan zit je al snel op een jaar. Maar dat eerste half jaar is denk ik het meest intensief.’
{{VIJF A ZES VERSIES, TAALCONTROLE PAS BIJ LAATSTE VERSIE}}
MT: Herschrijf je al tijdens de eerste versie?
AT: ‘Nee, nooit. Ik doe gewoon, alles wat in mij opkomt, schrijf ik gewoon op. En zelfs al weet ik dat het bagger is, dan denk ik ‘schrijf het nou maar gewoon op, dan is het eruit en dan ga je daarna wel kijken of het wat is’. Ja.’
MT: Hoe ben je hierbij gekomen, om het op deze manier te doen?
AT: ‘Geen idee.’
MT: Je bent gewoon begonnen?
AT: ‘Ja.’
MT: Schreef je voor die vier boeken ook al?
MT: Dacht je er wel over na?
AT: ‘Nee.’
MT: Schreef je vroeger als klein kind?
AT: ‘Nee.’
MT: Waarom ben je gaan schrijven dan?
AT: ‘Omdat, ik werkte toen bij PS Producties hier in Leeuwarden. Woonde in Groningen. Ik las wel altijd heel veel trouwens. En tekende ook al heel veel. En toen, zij wilden graag dat ik naar Leeuwarden ging verhuizen, maar ik vond mijn werk gewoon niet zo leuk dat ik dacht ‘daar ga ik voor verhuizen’. En het was meer zo’n gevoel van ‘ik het de School voor Journalistiek gedaan, ik heb Kunstgeschiedenis gedaan, nu ben ik aan het werk’ en dat ik toen dacht ‘maar dit ga ik niet tot mijn vijfenzestigste doen, ik vind het niet zo leuk.’ Maar wat vind ik dat wel leuk, en wat zou ik dan wel willen doen? En ook een beetje het gevoel van ‘ik ben niet heel goed met bazen of opdrachten’, dus dat ik meer dacht ‘wanneer ben je eigen baas, wat is de ultieme vrijheid.’ En toen heb ik bedacht, dat is dan boeken schrijven.’
{{NIET AL VROEG CREATIEF BEZIG}}
MT: Maar dat is dus een hele rationele keuze?
AT: ‘Ja, zo klinkt het wel he?’
MT: Het had ook zo kunnen zijn dat je schaapherder was geworden.
AT: ‘Nee, want ik dacht wel, ik moet het wel kunnen. En wat ik kan, is schrijven.’
MT: Waarom dacht je dat?
AT: ‘Omdat ik op de School voor Journalistiek had gezeten. Dat is het enige waarvoor ik heb geleerd of zo, denk ik.’
MT: Je voelt je er in ieder geval prettig bij?
AT: ‘Ja.’
{{MOTIVATIE: PRETTIG GEVOEL}}
MT: En als je iets af hebt, ben je dan ook dolgelukkig?
AT: ‘Nee, dan ben ik helemaal beroerd. Dan vind ik het helemaal bagger en wil ik het in de prullenbak gooien. Ik wil het eigenlijk helemaal niet opsturen en dan denk ik ‘wat zullen ze lachen op de uitgeverij’. Ja.’
{{EERSTE VERSIE GEEFT GEEN GOED GEVOEL: WEZENLIJK ANDERS DAN BIJ ’T HART}}
MT: Waarom?
AT: ‘Omdat je dan al zo lang met je eigen tekst of boek bezig bent. Niks is meer nieuw, niks is meer verfrissend. Het is gewoon verschrikkelijk. Volgens mij kan ik dat nog wel terugvinden op de mail. Bij iedere mail staat ‘als jullie zeggen, het moet in de prullenbak, dan is het ook goed’. Zo, van ja, dat kan ik mij helemaal voorstellen. Ik heb er een half jaar aan gewerkt, maar.’
MT: Maar toch heb je het een een half jaar lang wel gedaan, ben je er wel mee bezig geweest en ben je doorgegaan.
AT: ‘Ja.’
MT: En heb je dan niet die twijfel?
AT: ‘Nee, dan vind ik het zo leuk, dat ik het af wil maken.’
{{SCHRIJVEN ZELF GEEFT PLEZIER}}
MT: Wat vind je er leuk aan?
AT: ‘Dat ik een wereld bedenk die niet bestaat, alleen in mijn hoofd en dat ik die op papier weet te krijgen en dat ik daar een verhaal van weet te maken. In mijn geval dan een spannend verhaal. Ja, dat is…’
MT: …de motivatie om elke dag weer te gaan zitten en..
AT: ‘Ja.’
MT: Je wilt het verhaal vervolmaken?
AT: ‘Ja. Dat wat ik in mijn hoofd heb, dat wil ik op papier zien te krijgen.’
{{ER ZIT EERST IETS IN HET HOOFD, ONTSTAAT DUS NIET TIJDENS HET SCHRIJVEN}}
MT: Maar dat betekent dat je het verhaal al in je hoofd hebt voordat je het op gaat schrijven?
AT: ‘Nee.’
MT: Hoe werkt het dan?
AT: ‘Ik geloof niet dat het van boven wordt ingestraald. Dat het al ergens is en dat ik het alleen maar hoef op te schrijven.’
{{VISIE OP CREATIVITEIT: NIET GODDELIJKE INSPIRATIE}}
MT: Nee, maar waar komt zo’n verhaal vandaan dan?
AT: ‘Nou, bij mij is het eigenlijk meer een idee dat ik dan heb, een heel vaag idee. Zo van, wat als? En dan ga ik dat opschrijven en dan moeten daar mensen bij. Dan maak ik gewoon een hele ruwe opzet, verhaallijn. Ook een beetje per hoofdstuk. Of in ieder geval de beginhoofdstukken, wat het ongeveer zou moeten zijn. Maar eigenlijk pas als ik aan het schrijven ben, dan denk ik ‘O, die kant moet ik op of die kant wil ik op’. En zo kan het ook zo zijn dat ik die kant op ben gegaan en dat ik dan op driekwart denk van ‘O nee, toch die kant op!’. En dan switch ik dus weer de andere kant op.’
{{VERHAAL, DAN KARAKTERS, DAN HOOFDSTUKINDELING EN PLOTONTWIKKELING}}
MT: Dat eerste idee dat je dan hebt. Daar zitten nog geen mensen bij. Gaat het dan om een soort dilemma, soort spanning van er is een moord en er is iemand verdwenen. Zoiets? Of begint het meestal met een beeld bij jou?
MT: Een krantenbericht of zo?
AT: ‘Ja, bij Anders was dat bijvoorbeeld, ik weet niet of je dat hebt meegekregen, dat was een jongen die dook op in Berlijn. Ze wisten nog niet dat hij Nederlands was, maar toen zei die jongen dat hij maandenlang met zijn vader in de bossen had gewoond. En ze wisten niet wie hij was. Nou, dat vond ik zo intrigerend. Later bleek hij het allemaal verzonnen te hebben, maar dat doet er allemaal niet toe. En toen dacht ik ‘daar wil ik iets mee’. Maar dan, en dat heb ik nu bijvoorbeeld ook voor een volgend boek, dan is het gewoon een beeld of een zin en dan met de tijd komt daar, dat is net zo’n magneet of zo, dan komt daar meer bij. Dan lees ik nog eens iets en dan ga ik dat aan elkaar verbinden. En dan, zo wordt dat dan wat. ’
{{BEGINT MET ACTUELE AANLEIDING, KRANTENBERICHT}}
MT: Maar op een dag lees je vaak een krant of zie je meer berichten en niet alles wordt een boek. Wat maakt dan dat het ene wel gekozen wordt en het andere niet?
AT: ‘Nou, als bij dat ene ding andere ideeën zich daar aan vast knopen. En als dat niet lukt, dan blijft dat dus gewoon een idee. Ik heb inderdaad heel veel ideeën, maar het wordt niet allemaal een boek. Dan is dat idee gewoon te mager voor een boek. Dan zou het misschien weleens een kort verhaal kunnen worden. Ik heb bijvoorbeeld, Ritsko van Vliet, ken je die, van de NHL?’
{{SELECTIE: WAT BLIJFT HANGEN IS GOED}}
MT: Nee.
AT: ‘Nou, die heeft mij eens een keer een idee, dat had zijn dochter meegemaakt, ingefluisterd. Dat vond ik echt heel intrigerend. Maar op de een of andere manier blijft het gewoon, niks blijft eromheen hangen, kleven. Ik kan daar niets aan verbinden, dus ik heb er nu maar gewoon een kort verhaal van gemaakt, omdat er laatst wel een zo’n dingetje erbij kwam. Maar het was niet voldoende om een heel boek van te maken. Of dan kan ik de personages niet bedenken. Dus ergens gaat het in mijn hoofd zitten en dan ga ik daar kennelijk toch over nadenken of de antennes gaan open of wat dan ook maar en dan langzamerhand komt er meer bij.’
MT: En die personages is een soort tweede stap?
AT: ‘Ja, want zoals bij Anders is het die jongen. Dan denk ik ‘Oké, ik heb een jongen’. En dan ik ‘Oké, die jongen, die komt uit een gezin, uit wat voor soort gezin komt hij. Hoe ziet zijn moeder eruit, hoe ziet zijn vader eruit, heeft hij nog broertjes of zusjes. Komt hij uit een dorp of uit de stad. Wat is zijn verleden. Wat is het verleden van die moeder. Hoe hebben die ouders elkaar ontmoet, hoe is de relatie tussen broer en zus. En zo gaat dat dan verder. En hij.’
MT: En schrijf je dat op?
AT: ‘Ja.’
MT: Dus je maakt eerst een soort een profielschets ofzo?
AT: ‘Ja. En van het verhaal, het plot enzo. En van de personages. En van wat er globaal een beetje gaat gebeuren. Want anders dan blijft het gewoon te vaag. Dan kan ik er niks mee. En bij Anders bedenk ik van ‘oké, die jongen verdwijnt op een nacht, waar is hij dan? Hoe verdwijnt hij dan?’ Nou en dan heb je eigenlijk al je openingsscène. En dan kun je beginnen met schrijven.’
{{PLOT DUIDELIJK = BEGINNEN MET SCHRIJVEN}}
MT: Ja, want er is een moment dat je besluit niet verder aantekeningen te gaan maken.
AT: ‘Ja, dat je aan de bak moet.’
MT: Hoe weet je dat, wanneer dat moment is?
AT: ‘Nou, meestal bij mij dat ik inderdaad mijn openingsscène heb.’
MT: Schrijf je vanaf dat moment dan ook lineair, hoe het later ook in het boek komt? Of schrijf je verschillende fragmenten.
AT: ‘Ik deed eerst altijd heel streng, per hoofdstuk. En bij de laatste twee boeken heb ik dat meer losgelaten en is het meer fragmenten. Dan probeer ik dat later aan elkaar te rijgen. Ik denk een mix tussen het lineaire en de fragmenten. Ik weet wel waar ik zit in het verhaal en wat er allemaal nog bij moet.’
MT: En heb je constant tijdens het schrijven dat er dan nieuwe ideeën bij komen?
AT: ‘Ja.’
MT: En hoe gebeurt dat dan?
AT: ‘Ja, dat weet ik dus ook niet. Dat is gewoon, dan ben ik aan het schrijven en dan, ja, hoe moet ik dat omschrijven. Dan valt het je in of zo? Ik heb geen idee. Of het verhaal dwingt dat af? Ik weet het niet. Maar net zo vaak loop ik gewoon vast hoor. Dat ik een kant op ga en dan klopt het allemaal niet. Ja en dan maar weer overnieuw. Net zo lang tot die ingeving wel komt. En dat voelt dan op dat moment heel logisch. Ja, tuurlijk, zo moest het zijn. Dan voelt het misschien een beetje alsof het verhaal daar wel om vraagt.’
{{DENKEN ONTWIKKELT ZICH TIJDENS HET SCHRIJVEN}}
MT: Het blijft heel erg een gevoelskwestie? Ergens rationeel besluit je, ik ga een boek hiervan maken, je gaat aantekeningen maken en laat het groeien. Je gaat ook bewust op bepaalde tijdstippen zitten, maar hoe dat dan op het papier terecht komt.
AT: ‘Geen idee.’
MT: Het is niet zoals in een droomtoestand. Je bent er wel bewust mee bezig.
AT: ‘Ja. Ik weet niet wat dat is, hoe je dat moet omschrijven.’
MT: En wanneer weet je wanneer een boek klaar is? Je kunt ook van 100.000, ineens 200.000 woorden maken.
AT: ‘Nee, nee, dat lukt mij sowieso niet. Ik heb een spanne van rond de 100.000. Op een gegeven moment is gewoon alles gebeurd en dan is het af. Nou ja, soort van af.’
MT: En laat je het dan lezen thuis?
MT: Ook niet als je vast zit?
AT: ‘Nee. Ook niet met de uitgeverij. Er zijn volgens mij ook wel schrijvers die soms een paar hoofdstukken opsturen, maar dat kan ik niet. Eerst moet de hele eerste, ruwe versie af en dan pas stuur ik hem op. Dan durf ik het pas op te sturen. Ik heb nog nooit mijn redacteur opgebeld, want dan moet ik ze ook helemaal bijpraten over het verhaal, wat ik nog niet eerder heb gedaan. Mijn partner ook niet. Hij is ook geen lezer, dus hij heeft er sowieso niet zoveel verstand van. Niet naar bedoeld, ik heb ook geen verstand van zijn werk. Dus dat zit dan gewoon allemaal in mijn hoofd.’
{{BUITENWERELD/COMMUNICATIE KOMT PAS BIJ LATERE VERSIES}}
MT: Hoe heeft de buitenwereld wel invloed op jouw werk?
AT: ‘De buitenwereld is dan dat ik, op een gegeven moment stuur ik het naar de uitgeverij. Dan gaan mijn eindredacteur en hoofdredacteur lezen en dat die dan met feedback komen. Maar meer eigenlijk ook niet. Ik heb geen meelezers, ik heb geen vriendinnen die meelezen.’
MT: Doe je veel onderzoek als je schrijft?
AT: ‘Ja. I hate it, maar ik doe het wel.’
{{INFORMATIEVERZAMELING IS NOODZAKELIJK KWAAD > TYPISCH VOOR THRILLER?}}
MT: Wanneer doe je dat dan? Op dezelfde tijden als je met schrijven bezig bent?
AT: ‘Ja. Op zich is internet dan heel handig. Ook een crime, omdat je binnen no time op Facebook zit. Dan