4. Onderzoeksmethode
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het onderzoek is opgezet. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de respondenten en de dataverzamelingsmethode. Tot slot wordt beschreven hoe de analyse van het onderzoek heeft plaatsgevonden. In het theoretisch kader zijn verschillende verklaringen aan de orde gekomen voor hoe het creatieve proces verloopt en wat de relatie is tussen creativiteit en educatie. Deze verklaringen vormen de basis voor het empirisch onderzoek, waarin wordt nagegaan in welke mate de beschreven theorie overeenkomt met de dagelijkse praktijk en of er andere verklaringen kunnen worden achterhaald.
4.1 Onderzoeksopzet
Voor het beantwoorden van de vraagstelling is gekozen voor een kwalitatief onderzoek aan de hand van semigestructureerde interviews. Het doel van de interviews is om, zoals hiervoor gezegd, te kijken in welke mate de theorie en de praktijk met elkaar overeenkomen én om een aantal beproefde methodes voor creatief schrijven in kaart te brengen. Er zijn meerdere redenen waarom ik hiervoor heb gekozen. Allereerst is een semigestructureerd interview een flexibele methode waarbij een onderzoeker zich kan laten leiden door zijn respondenten en gaandeweg kan beslissen nieuwe richtingen te verkennen (Boeije et al., 2009: 259). Het voordeel van een semigestructureerd interview is dat het ruimte biedt om tot in detail door te vragen bij een gespreksonderwerp als dat nodig is (Britten, 1999). Een laatste reden om voor een semigestructureerd interview te kiezen is dat het de ruimte biedt om de diepte in te gaan. Zoals Carter McNamara het in een handleiding voor interviews stelt: ‘Interviews are particularly useful for getting the story behind a participant’s experiences. The interviewer can pursue in-‐depth information around the topic. Interviews may be useful as follow-‐up to certain respondents to questionnaires, e.g., to further investigate their responses’ (McNamara, 1999). Flexibiliteit en de diepte ingaan zijn voorwaarden om te doorgronden hoe het creatieve proces werkt voor iedere individuele respondent. Het is het doel van kwalitatieve onderzoekers betekenissen en gedragingen van mensen te beschrijven, verklaren en begrijpen (Boeije et al., 2009: 254). Met het kwalitatief onderzoek kon meer inzicht verkregen worden in de belevingswereld van de respondenten.
Een term die vaak in verband wordt gebracht met kwalitatieve interviews is narrativiteit of narratief onderzoek. Dit is een vorm waarbij verhalen dienen als data of waarbij een narratieve wijze van interpreteren wordt gehanteerd. Volgens Anneke Sools, docent narratieve psychologie aan de Universiteit Twente, is narratief onderzoek uitermate geschikt om theorie en praktijk aan elkaar te verbinden maar is het zelden verklarend van aard (Sools, 2012: 27). Hoewel er veel raakvlakken zijn tussen de onderzoeksmethode die hier gekozen is en narratief onderzoek, wordt de term narrativiteit zoveel mogelijk vermeden. Het is een voor dit onderzoek te beladen begrip dat vaak in de onderzoekswereld vaak in verband wordt gebracht met een veelheid aan onderzoeksvormen, het is bijvoorbeeld gericht op persoonlijke of sociale verandering of op praktijkmethodes in het onderwijs, de verpleegkunde of het maatschappelijk werk (Sools, 2012: 27-‐28). Wat in dit onderzoek sterk overeenkomt met narratief onderzoek is dat de respondenten aan het woord gelaten worden en dat de uitwerking in verhalende vorm is en minder schematisch. Deze methode sluit goed aan bij het creatieve proces dat individuele kenmerken heeft en daardoor ook minder schematisch is: het creatieve proces kent immers gelijke kenmerken maar is tegelijk ook uniek net als dat de producten (het proza en de poëzie) unieke en sterk individueel bepaalde producten zijn.
4.2 Methode van data verzamelen
Tijdens de interviews met de vijf auteurs heb ik gebruik gemaakt van een topiclijst. Deze lijst, die diende als conversatiehulp, bevatte de volgende onderwerpen:
• visie op creativiteit
met als doel om in kaart te brengen hoe de auteur denkt over creativiteit en om uitspraken over het creatieve schrijfproces te kunnen plaatsen in een context.
• het ontstaan van een tekst
met als doel om te begrijpen hoe een creatieve tekst tot stand komt, welke emoties of ervaringen daarbij een rol spelen en welke mindset van belang is.
• informatie en inspiratie
met als doel om te kijken welke externe en interne informatie wordt aangesproken en of hier bewust methodes of strategieën worden toegepast.
• schrijven van een tekst
met als doel om de realisatie van een tekst helder te krijgen en een overzicht te hebben van de verschillende methodes die auteurs hierbij gebruiken én met als doel zicht te krijgen verschillende processen die hierbij een rol spelen zoals het divergerend en convergerend denken.
Bij de interviews is uitgegaan van de zeven creatieve fases van Arthur en David Cropley dat volgens de theorie het meest uitgebreide overzicht van het creatieve proces biedt en aandacht heeft voor verschillende factoren zoals het divergerend en convergerend denken, de rol van de sociale factoren en motiverende factoren. Iedere respondent wordt ook geconfronteerd met het schema waarin de zeven fases worden omschreven en daarbij wordt de auteurs gevraagd naar voorbeelden uit de eigen praktijk bij iedere fase. Hiermee wordt de theorie direct getoetst aan de praktijk.
Ieder interview is opgebouwd uit twee delen. In het eerste deel van het interview is de respondenten zoveel mogelijk ruimte gegeven om zelf topics aan te dragen. De keuze voor deze aanpak komt voort uit de wens om de werk-‐ en denkwijze van de respondenten zoveel mogelijk te begrijpen en daarvoor is het noodzakelijk hen niet woorden in de mond te leggen. Door iedere keer te beginnen met de open vraag naar de oorsprong van creativiteit, ontstond er de ruimte om te praten over verschillende ideeën en opvattingen. Hierna was het goed mogelijk de verschillende topics te verkennen in de breedte (door vervolgvragen) en in de diepte (aan de hand van doorvragen).
In het tweede deel van het interview zijn meer provocerende vragen gesteld en is de theorie over de zeven fases voorgelegd aan de auteurs. De provocerende vragen waren bedoeld om eventuele auteurshoudingen of -‐poses te doorbreken. Met name respondenten die frequent zijn geïnterviewd kunnen mijns inziens blijven vasthouden aan een bias waardoor ze om de werkelijkheid heen praten. Psycholoog Anton Nederhof noemt dit een social desirability bias en omschrijft het als een fenomeen dat tussen voorkomt bij onderzoek waar mensen over zichzelf moeten rapporteren en sociaal wenselijke antwoorden geven (Nederhof, 1985). Nederlof heeft een reeks adviezen opgesteld om de social desirability
bias te voorkomen, waaronder het stellen van neutrale vragen, het stellen van de vragen in een omgeving
waarbij de sociale wereld of buitenwereld letterlijk wordt buitengesloten. Het gebruiken van provocatieve vragen, waarbij de respondent wordt geprikkeld na te denken over een antwoord, wordt niet door
Nederhof genoemd. Wel wordt in Kwalitatief interviewen: kunst én kunde onder redactie van Jeanine Evers de rol van uitdager genoemd als een van de mogelijke rollen van een onderzoeker. Evers stelt dat, mits de timing en verwoording klopt, het effectief kan zijn het gesprek op scherp te zetten wanneer bepaalde waarden of tegenstellingen aan bod komen (Evers, 2007: 109). Uit eigen journalistieke ervaring is bekend dat het waardevol kan zijn af en toe te vragen of een uitspraak wel echt zo is en of de realiteit niet anders is dan het sociaal wenselijke antwoord.
4.3 Respondenten
Voor het kwalitatieve onderzoek zijn negen auteurs benaderd. Vijf van hen werkten uiteindelijk mee aan het onderzoek:
1. dichter, schilder en muzikant Anne Feddema; 2. thrillerschrijver Anita Terpstra;
3. illustrator en schrijver Joke van Leeuwen;
4. schrijver van romans en korte verhalen Kees ’t Hart; 5. dichter Jean Pierre Rawie.
Naast de vijf auteurs zijn nog eens vier andere schrijvers van naam benaderd. Om uiteenlopende redenen hebben zij besloten niet mee te willen werken. Geert Mak vond het een interessant onderwerp maar liet via zijn uitgever weten dat hij nu volop aan het schrijven was en tijdelijk geen afleiding kon gebruiken. Toon Tellegen liet via een brie|aart weten uit principe nooit mee te werken aan interviews omdat hij niet graag praat over zijn werk. Ilja Leonard Pfeiffer en Tommy Wieringa waren ten tijde van dit onderzoek samen druk bezig met een landelijke theatertour en hadden wellicht daardoor andere dingen aan het hoofd. Op het verzoek mee te werken, werd in ieder geval niet gereageerd. De vijf auteurs die wel tijd hadden en bereidwillig waren mee te werken, zijn geïnterviewd in maart en april 2015. Die interviews vonden plaats bij hen thuis. Dit had tot voordeel dat er niet alleen een blik op de werkplek kon worden geworpen, maar ook dat de kennisbronnen en voorbeelden van de auteurs voor het grijpen lagen. Anne Feddema liep meer dan eens naar zijn boekenkast om een voorbeeld te pakken van een auteur die volgens hem onderscheidend is in creativiteit. Kees ’t Hart verduidelijkte veel van zijn schrijfproces aan de hand een aantal van zijn eigen boeken en met name het boek De kunst van het schrijven, een boek met interviews die hij hield bij een aantal vakgenoten. Jean Pierre Rawie liet aan de hand van een aantal eeuwenoude Italiaanse dichtbundels zien hoe de bladspiegel van een pagina was in de zeventiende en achttiende eeuw en hoe die van invloed was op zijn eigen poëzie.
Hoewel het gaat om auteurs met een verschillende achtergrond, zijn deze respondenten gekozen op basis van het criterium dat ze meerdere malen het proces van het schrijven van een boek of bundel hebben doorlopen. Daarnaast zijn het auteurs die allen vrij recent een werk hebben voltooid en ten tijde van het interview, naar toevallig bleek, allemaal bezig zijn met een volgend werk. De ervaring met het schrijven zit vers in het geheugen. Volgens de behandelde theorie duurt het gemiddeld tien jaar voordat iemand volleerd is op een bepaald creatief vakgebied. De vijf respondenten hebben allemaal meer dan tien jaar ervaring met schrijven op literair danwel journalistiek gebied: Anita Terpstra schrijft sinds eind jaren negentig voor dag-‐ en weekbladen voordat zij in 2009 debuteerde, Kees ’t Hart schrijf columns en recensies voor de Groene Amsterdammer en schrijft sinds eind jaren tachtig romans, Anne Feddema bracht
zijn eerste bundel uit in 1997, Jean Pierre Rawie in 1976 en Joke van Leeuwen debuteerde in 1978. Volgens de hiervoor besproken theorie van Simonton zijn creatieve mensen productief tussen hun twintigste en zestigste of zeventigste en zit het hoogtepunt gemiddeld rond het veertigste levensjaar. De vijf respondenten vallen allen binnen deze leeftijdscategorie en alleen Anita Terpstra is de veertig nog niet gepasseerd. Vanuit de theorie bekeken gaat het om auteurs die potentieel interessant zijn.
4.3 Data-analyse
Na afloop zijn de interviews verwerkt tot een transcript. De transcripten zijn terug te vinden in de bijlage. Al tijdens het uitwerken van de transcripten is een eerste analyse gemaakt: relevante uitspraken zijn onderstreept. Daarnaast zijn de uitspraken gepolijst weergegeven, wat wil zeggen dat versprekingen en herhalingen zijn weggelaten. Uitspraken die niets van doen hadden met het onderwerp van deze scriptie zijn weggelaten, al is wel in de transcripten aangegeven waar dat is gedaan en welk onderwerp werd besproken. Zo wijdde de dichter Rawie een tijd uit over Italiaanse boekdrukkunst en zijn verzameling met zeldzame Italiaanse dichtbundels. Het was een prettig gespreksonderwerp en het uitwisselen van kennis over dit onderwerp droeg ongetwijfeld bij aan rapport (een wederzijds vertrouwen en begrip), maar het was niet de moeite waard om uit te werken voor dit onderzoek.
De data is niet geanalyseerd volgens een specialistisch programma omdat het gaat om een klein aantal interviews die eenvoudige data opleverden. De uitspraken zijn geanalyseerd volgens een open codering: er is een aantal thema’s naar voren gekomen tijdens de interviews en deze zijn gecodeerd. Deze methode noemt Hennie Boeije, specialist in kwalitatieve onderzoeksmethodes, de inductieve analysemethode (Boeije et al., 2009: 267-‐268). Aanvankelijk was het de bedoeling de uitspraken te coderen binnen de vier hiervoor genoemde topics. Na het houden van de interviews bleek het echter logischer een andere ordening aan te houden die beter paste bij zowel de theorie als de uitspraken van de respondenten, namelijk:
1. persoonlijke visie op creativiteit;
2. oriëntatie op het schrijven van een tekst; 3. divergerend denken en werken;
4. convergerend denken en werken; 5. realisatie van de tekst.
Deze vijf codes komen overeen met de fases die worden genoemd in de conclusie van het hoofdstuk over creativiteit. Binnen deze vijf codes was het mogelijk om aandacht te hebben voor de zeven fases van Cropley en Cropley – en binnen dat model is weer aandacht voor vrijwel alle factoren die volgens de theorie een belangrijke rol spelen bij het creatieve proces zoals verschillende manieren van denken, verschillende motivaties en verschillende mindsets. Door deze manier van coderen kon er volop gebruik gemaakt van het theoretisch kader.
De belangrijkste en kenmerkendste uitspraken bij ieder van de vijf genoemde codes zijn per auteur onder elkaar gezet. Aan de hand daarvan zijn vervolgens van iedere auteur portretten geschreven die ieders unieke schrijfproces beschrijven. Deze portretten zijn te lezen op de hierop volgende pagina’s. Deze portretten zijn niets meer dan een beschrijving van het schrijfproces zoals verwoord door de respondenten. Er wordt bij deze portretten nog weinig gedaan aan duiding volgens de eerder beschreven
theorie. Een analyse van hun methodes en een koppeling aan de theorie volgt pas in het navolgende hoofdstuk.
4.4 Betrouwbaarheid & validiteit
De uitgewerkte portretten en de conclusie van dit onderzoek zijn naar alle respondenten gestuurd. Hen is gevraagd de teksten kritisch te lezen aanvullingen of correcties te geven. Dit is gedaan om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Deze terugkoppeling of member checks zijn een vaak gebruikte methode die de betrouwbaarheid vergoten (Boeije et al., 2009: 275). Van vier van de vijf respondenten kwam een positieve reactie: hun creatieve proces was naar hun mening zorgvuldig uitgewerkt (Rawie noemde het zelfs doorwrocht) en er waren geen aanvullingen. Van Leeuwen had al tijdens het interview aangegeven dat het schrijfproces precies zo verloopt zoals zij het had verwoord en dat er geen aanvullingen zouden komen. Zij was de enige die geen reactie gaf op de haar toegestuurde tekst. De respondenten is niet alleen gevraagd te kijken of hun uitspraken correct zijn weergegeven, maar ook of de interpretaties van het onderzoek volgens de juiste zienswijze juist is en of de uitspraken goed zijn begrepen. Tijdens het interviewen zijn overigens ook meerdere controlevragen gesteld. Door te vragen naar de juistheid van interpreteren wordt volgens Boeije niet alleen de betrouwbaarheid maar ook de validiteit van het onderzoek verhoogd (Boeije et al., 2009: 277). Een tweede methode om de validiteit van het onderzoek te vergroten, is gedaan door de conclusies te bediscussiëren met een onderzoeker uit een andere disciplines: het volledige onderzoek is doorgenomen door psycholoog Evert Duintjer Tebbens en met hem zijn verschillende interpretaties besproken. Volgens Boeije komt het betrekken van mensen uit een andere discipline de validiteit ten goede (Boeije et al., 2009: 278).
Tot slot wil ik kort stil staan bij mijn rol als onderzoeker. Als journalist heb ik de afgelopen vijftien jaar honderden interviews afgenomen, van soms hele korte interviews tot uitgebreide diepte-‐interviews. Deze ervaring heeft mij geleerd om snel te werken en conclusies te trekken. De manier waarop ik conclusies trek, voltrekt zich vaak aan het bewuste en lijkt welhaast intuïtief te gebeuren. Het is echter gebaseerd op uitgebreide ervaring waarbij er juist heel gestructureerd met informatie wordt omgegaan. Een mogelijk valkuil hierbij is dat er te snel of te gemakkelijk conclusies worden getrokken of dat de bevindingen te oppervlakkig zijn. Om dit te voorkomen, zijn de uitspraken van de auteurs eerst schematisch verwerkt. Een eerste, summiere poging daartoe is te vinden in de bijlage onder het kopje ‘IV Topics van de auteurs’. Later zijn de uitspraken van de respondenten uitgeprint en uitgeknipt. Vervolgens zijn deze uitspraken geordend naar onderwerp en thema. Deze methode is als leidraad gebruikt om zowel de portretten als de conclusie vorm te geven.
Een tweede valkuil van mijzelf als onderzoeker is de grote betrokkenheid bij het onderwerp. De wens om te willen schrijven is, zoals ik in de aanleiding al heb verwoord, al aanwezig sinds mijn achtste of negende. Door al jaren te hebben nagedacht over creativiteit en schrijven, bestaat de neiging genoegen te nemen met een half woord dat een antwoord biedt op bijvoorbeeld een praktisch probleem als hoe iemand zichzelf motiveert door te blijven gaan met schrijven, terwijl de diepere theoretische laag een uitgebreider antwoord vereist. Tijdens het uitvoeren en verwerken van dit onderzoek ben ik me erg bewust geweest van deze tekortkoming. Door systematisch te werken, tijdens en na de interviews de respondenten om terugkoppeling te vragen en door anderen te betrekken bij het onderzoek, is gepoogd de validiteit en betrouwbaarheid zoveel mogelijk te waarborgen en mijzelf zo objectief mogelijk op te stellen.