• No results found

Uitvoering Remigratieregelingen .1 Inleiding

In document Rechtmatigheidsonderzoek 1995 (pagina 197-200)

RAPPORT BIJ DE FINANCIËLE VERANTWOORDING 1995 VAN HET MINISTERIE SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

2.3 Uitvoering Remigratieregelingen .1 Inleiding

De Rekenkamer heeft in de loop van 1994 en 1995 een onderzoek ingesteld naar de uitvoering van:

– de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 (BSR; Stb. 1985, 596); en – de Remigratieregeling 1985 (REM; Stb. 1988, 59).

De BSR is bedoeld voor niet-Nederlandse ingezetenen die na een legaal verblijf in Nederland van minimaal twee jaar terug willen keren naar bepaalde landen van herkomst en voor vluchtelingen of asielgerechtigden die terug willen keren.

De REM is bedoeld voor niet-Nederlandse ingezetenen die ouder dan 50 jaar zijn, minstens 5 jaar legaal in Nederland verblijven en minimaal 6 maanden werkloos zijn. Het gaat hierbij om niet-Nederlanders afkomstig uit bijna dezelfde landen als genoemd in de BSR en verder om vluchte-lingen en asielgerechtigden. In de szw-begroting voor 1996 zijn voor de REM f 52,6 miljoen en voor de BSR f 0,4 miljoen opgenomen.

Inmiddels heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgele-genheid de Tweede Kamer op 25 januari 1996 gemeld dat het kabinet overweegt de verantwoordelijkheid voor de remigratieregelingen op te dragen aan de coo¨rdinerend minister voor het minderhedenbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 401, nr. 7).

Over de remigratieregelingen en meer algemeen over het financieel beheer bij de Directie voor de Migratie (DM) van het ministerie publi-ceerde de Rekenkamer eerder in het Rapport bij de rekening 1991 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991–1992, 22 725, nrs. 1–2). In het huidige

onderzoek is nagegaan of de minister zijn toezeggingen van destijds is nagekomen om de door de Rekenkamer geconstateerde tekortkomingen op te heffen. Daarnaast heeft de Rekenkamer de twee reorganisaties die inmiddels hebben plaatsgevonden onderzocht.

2.3.2 Financieel beheer Directie Migratie

Uit het in 1991 uitgevoerde onderzoek naar het financieel beheer bij de dm kwam naar voren dat de opzet en de werking van de administratieve organisatie van deze directie niet aan de eisen van een goed financieel beheer voldeden. Tevens stelde de Rekenkamer vast dat de remigratie-regelingen gevoelig waren voor misbruik en oneigenlijk gebruik.

In het huidige onderzoek constateerde de Rekenkamer dat de acties van het ministerie ter verbetering van het financieel beheer bij de DM te beperkt waren geweest. Onder meer was de controle van de gegevens voor de bepaling of een uitkering kon worden toegekend onvoldoende.

Wel was eind 1993 een einde gemaakt aan een belangrijke mogelijkheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik, namelijk gebruik van de BSR door personen met ook een Nederlandse nationaliteit.

2.3.3 Reorganisaties

In 1991 vond een herstructurering van het migratiebestel plaats. De veelheid van organen die tot dan toe bij de uitvoering van de emigratie-en remigratieregelingemigratie-en was betrokkemigratie-en werd teruggebracht tot vier: de dm (toezicht, beleid en uitvoering), de IOM (voorbehandeling aanvragen en maken concept-beschikking), het NMI (voorlichting) en de SVB (betaling van uitkeringen). Al snel na deze herstructurering werden de taken op het gebied van de emigratie bee¨indigd.

Mede vanwege de ondoelmatigheden in de uitvoering van de remigratieregelingen en de problemen bij de DM voerde de minister in 1994 een nieuwe reorganisatie door. Met ingang van 1 juli 1994 werd de SVB de enige uitvoeringsorganisatie. Deze reorganisatie vond plaats, terwijl vlak daarvoor besloten was op zo kort mogelijke termijn ook de remigratietaken te bee¨indigen. De overdracht van taken aan de SVB betrof met name werkzaamheden die in deze nieuwe situatie niet meer verricht zouden hoeven te worden. Door niet te wachten met de overdracht tot hierover duidelijkheid was verkregen, nam het ministerie het risico dat veel kosten zouden worden gemaakt voor een overdracht die maar van korte duur zou zijn.

Ook de financie¨le gevolgen van de overdracht waren onduidelijk. De openingsbalans voor de SVB was pas in oktober 1995 klaar. Deze bleek geen volledig beeld te geven van alle schulden, vorderingen en verplich-tingen, omdat enige belangrijke vorderingen en verplichtingen als pro memorie-posten waren opgenomen. De onduidelijkheid over de financie¨le gevolgen was half december 1995 nog niet opgehelderd, omdat de kosten voortvloeiende uit de bee¨indiging van de overeenkomst met de IOM nog steeds niet vaststonden. De Rekenkamer constateerde overigens dat de IOM tot 1 mei 1996 van het ministerie een vergoeding (f 2 miljoen per jaar) kreeg voor werkzaamheden die niet meer verricht werden.

Door de financie¨le gevolgen van de overdracht niet vooraf te regelen heeft het ministerie zich daarvoor van derden – de IOM en de SVB afhankelijk gemaakt. De Rekenkamer beoordeelt deze tweede reorgani-satie als niet zorgvuldig.

2.3.4 Reactie minister

In zijn reactie bestrijdt de minister de opvatting dat de tweede reorgani-satie niet zorgvuldig is geweest. Naar de mening van de minister is er op goede gronden voor gekozen om een beperkte inspanning te leveren om het financieel beheer weer op orde te krijgen en daarnaast aan te koersen op een volledige overdracht van de uitvoering van de regelingen naar de SVB. Voorts schrijft de minister dat zowel de ministerraad als de SVB van meet af aan zijn geı¨nformeerd over de overwegingen tot bee¨indiging van de regelingen.

Tenslotte stelt hij dat het risico dat veel kosten zouden worden gemaakt voor een overdracht van korte duur bewust is genomen vanwege de financie¨le voordelen die daar tegenover stonden. Hij vindt dit overheids-handelen alleszins verantwoord en betreurt het dat de Rekenkamer geen oog en geen begrip heeft voor de noodzaak van bestuurlijk handelen ook zonder volledige zekerheid over de financie¨le gevolgen.

2.3.5 Nawoord Rekenkamer

De Rekenkamer merkt op dat waar de minister spreekt over geen volledige zekerheid over de financie¨le gevolgen volgens haar veeleer sprake was van het ontbreken van enig zicht op de financie¨le gevolgen. De Rekenkamer heeft eerder gewaarschuwd tegen het oprichten van nieuwe organisaties of het overdragen van taken zonder dat voldoende inzicht bestaat in de financie¨le consequenties. Begin december 1995 sprak zij in een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken haar bezorgdheid uit over de vele onduidelijkheden in de vormgeving van een nieuwe, geı¨ntegreerde uitkeringsinstantie – de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) en de financie¨le risico’s die hierin besloten liggen. De hier beschreven gang van zaken rond de remigratieregelingen draagt eveneens bij tot deze bezorgheid. De Rekenkamer dringt er dan ook bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aan bij toekomstige herschikkingsoperaties voor een betere afstemming van de verschillende plannen en maatregelen zorg te dragen.

2.4 Bijstandsuitgaven

In haar Rapport bij de financie¨le verantwoording 1994 kon de Reken-kamer voor het eerst een positief rechtmatigheids-oordeel verbinden aan het grootste deel (80%) van de aan de Algemene Bijstandswet (ABW) en aanverwante wetten verbonden uitgaven (totale omvang f 10 361,1 miljoen). In 1994 bestond dus nog voor ruim 20% van deze uitgaven onzekerheid over de rechtmatigheid. Over 1993 was dit nog 100%.

Over 1995 heeft de Rekenkamer voor het eerst zekerheid over de rechtmatigheid van de departementale uitgaven in het kader van de ABW (f 9 348,3 miljoen), de IOAW (f 376,5 miljoen) en de IOAZ (f 84,3 miljoen).

De uitvoering van deze wetten door de gemeenten viel niet onder dit rechtmatigheidsoordeel. In tegenstelling tot de jaren vo´o´r 1995 voldeden de rapportages van de bij gemeenten controlerende accountants en rijksconsulenten in voldoende mate aan de eisen. Wel signaleerde de AD dat informatie over tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering in de accountantsrapportages vaak nog niet voldoende onder de aandacht van het departement wordt gebracht.

In haar rapport 1994 kwalificeerde de Rekenkamer het accepteren van creditnotas van gemeenten die op grond van tekortkomingen een maatregel opgelegd hadden moeten krijgen als een oneigenlijke

toepassing van het maatregelenbeleid. Op deze wijze kunnen gemeenten wanneer de tekortkoming het jaar daarop weer wordt geconstateerd de voorgeschreven herhalingsboete ontlopen. De Rekenkamer constateerde dit in 1995 wederom bij een aantal gemeenten. Bij twee gemeenten kon een maatregel niet worden opgelegd omdat de wettelijke termijn verstreken was.

De Rekenkamer is verheugd dat de inspanningen van het ministerie van de laatste jaren hebben geleid tot een zodanige verbetering van het financieel beheer ten aanzien van de ABW en aanverwante wetten dat zij over 1995 voor het eerst zekerheid over de rechtmatigheid van de betreffende uitgaven heeft. Zij blijft de noodzaak benadrukken van een juiste en volledige informatievoorziening over tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering alsmede van een consequente en tijdige toepassing van het maatregelenbeleid.

In document Rechtmatigheidsonderzoek 1995 (pagina 197-200)