• No results found

De uitkomsten van eerdere evaluaties

In document Uit onverdachte bron (pagina 51-55)

Introductie op de keten ongebruikelijke transacties

2.5 De uitkomsten van eerdere evaluaties

In 1996 is een evaluatiestudie verschenen van de Wet MOT en in 1999 een ex ante-beoordeling van het BLOM. De strekking van de eerste studie was bre-der dan die van de tweede. Beide studies worden hierna kort samengevat. Evaluatie Wet MOT

Voor ons onderzoek is de belangrijkste conclusie uit de Evaluatie Wet MOT, dat meldingen over verdachte transacties onvoldoende werden benut voor opsporingsdoeleinden. Als onderliggende constateringen noemden de onderzoekers:

1 De financiële expertise binnen het MOT is zowel kwantitatief als kwalita-tief ontoereikend. Mede als gevolg daarvan krijgen ongebruikelijke trans-acties die niet uitsluitend op basis van een CIDSI-hit als verdacht worden aangemerkt, onvoldoende aandacht.

2 Het verloop in het personeelsbestand binnen Finpol waardoor de conti-nuïteit in de op- en uitbouw van kennis en ervaring onvoldoende wordt gewaarborgd.

3 De veredelingsactiviteiten vinden meermaals plaats (bij MOT, Finpol en opsporingsinstanties) zonder altijd te resulteren in een accumulatie van nuttige informatie.

4 Het uitzetten van verdachte transacties via verschillende kanalen levert voor de eindgebruikers verwarring op.

5 Het ontbreken van feedback in het MOT-proces over het gebruik van verdachte-transactie-informatie beperkt de sturingsmogelijkheden, en werkt negatief op de motivatie tot melden.

6 Er wordt in het politieveld nog betrekkelijk weinig belang gehecht aan financieel rechercheren.

7 Er is in de korpsen een groot tekort aan financiële kennis en ervaring. Op 17 oktober 1996 hebben de vaste Kamercommissies voor Financiën en voor Justitie de evaluatie van de Wet MOT besproken. Geconstateerd werd dat de Wet MOT adequaat was, maar dat er ook nog valt te verbeteren. Aan de Tweede Kamer zijn destijds toezeggingen gedaan met betrekking tot: – versterking van het meldpunt, o.a. door verbetering van het

geautomati-seerde verwerkingsproces en door verhoging van de deskundigheid van het personeel;

– afstemming van bewerking van verdachte transacties door de DCRI met het meldpunt om doublures in de bewerking te vermijden;

53

– stroomlijning van de procesmatige verwerkingen van meldingen door opsporingsinstanties;

– verhoging van de bekwaamheid inzake financieel rechercheren.

Plaatsen we de conclusies en de constateringen in hedendaags perspectief, dan blijkt dat er nog steeds een groot verschil bestaat tussen de input aan meldingen aan de voorkant van wat de keten wordt genoemd en de output aan zaken aan het eind. Ook blijkt het volume van het laatste nog steeds moeilijk te zijn vast te stellen. De winst van de huidige inzichten ten opzichte van 1996 zou kunnen zijn dat men het minder een probleem vindt. Het is een logische consequentie van de beleefde verschillen qua urgentie tussen maatschappelijke veiligheidsvraagstukken. Lopen we kort volgens de aangebrachte nummering de constateringen langs, dan komen we zeven jaar later tot de volgende bevindingen die op verschillende andere plaatsen in dit rapport nader zijn onderbouwd.

Ad 1: Een conclusie die naar onze mening nog onverminderd opgaat. Ad 2: Finpol bestaat niet meer. Bij de rechtsopvolger BLOM is een aantal

zaken beter geregeld waardoor dit minder als een probleem wordt ervaren. Het grotere volume aan personeel maakt het opvangen van verloop ook gemakkelijker. Wel zit er veel tijd tussen een besluit tot formatie-uitbreiding en feitelijke plaatsing op functies.

Ad 3: Een conclusie die als gevolg van samenwerking van MOT en BLOM in de MBA-unit minder opgaat, maar nog steeds onverkort van toepas-sing is op de betrekking naar de politieregio’s.

Ad 4: De verwarring is geen probleem, maar de scheiding tussen MOT en BLOM wordt in het politieveld nog steeds niet begrepen.

Ad 5: Het BLOM doet zijn best om het ontbreken van feedback op te vangen voor de onderzoeken die zij zelf uitzet. Verder is uit het Intranet Verdachte Transacties iets meer af te leiden uit de belangstel-ling voor transactie-informatie. Tot slot kan dankzij de zelfstandige strafbaarstelling van witwassen iets meer worden gezegd over het gebruik van dit artikel. Het is overigens maar de vraag in hoeverre het gebrek aan terugkoppeling als probleem moet worden gezien. Als alibi voor het gebrek aan sturing zou het eigenlijk niet mogen dienen. Ad 6: Ondanks de inzet van het project Financieel Rechercheren en de

intensivering van de ontnemingsinspanningen lijkt deze conclusie nog steeds actueel. Maar er is ook geen streven gedefinieerd van een gewenst niveau aan financieel rechercheren in relatie tot de veilig-heidsproblemen waarmee men in het veld wordt geconfronteerd. Ad 7: Dat tekort is misschien nog niet ingelopen (afhankelijk van hetgeen

men als streefwaarde hanteert) maar er is de afgelopen jaren heel wat gedaan aan opleidingen waadoor het inmiddels mogelijk en gebrui-kelijk is om in zwaardere onderzoeken financieel rechercheurs te laten participeren.

Ex ante-onderzoek BLOM

Om zoveel mogelijk te voorkomen dat men zich na de introductie van het BLOM gesteld zou zien voor dezelfde problemen als met de voorganger Finpol, vond in 1999 het ex ante-onderzoek naar de organisatie, inrichting en werkwijze van het BLOM plaats. Met als belangrijkste conclusies: 1 Bij de keuze voor het BLOM is onvoldoende stilgestaan bij de feitelijke

oorzaken van het naar de mening van velen te geringe rendement van MOT-doormeldingen. Het BLOM is gekozen als oplossing zonder precies te weten voor welk probleem.

2 Niet duidelijk is voor wie het BLOM werkt en wat de essentie is van haar bijdrage aan het optimaal benutten van gegevens over verdachte trans-acties.

3 De taakscheiding tussen MOT en BLOM wordt als onnatuurlijk en ineffi-ciënt ervaren.

4 Het ontbreekt aan beleidskaders voor het BLOM. Onduidelijk is op welke wijze de inspanningen van het BLOM zich dienen te verhouden tot bijvoorbeeld internationale, landelijke of lokale prioriteiten.

5 Aan het BLOM zal het voor de (voorgenomen) wijze van inrichting van zowel de organisatie, de bedrijfsvoering als de relatie naar opsporings-instanties waarschijnlijk niet liggen.

Het jaar 1999 ligt nog niet zo lang achter ons, waardoor het geen bevreem-ding hoeft te wekken dat de conclusies voor een groot deel ook opgaan voor de huidige situatie. Voor wat betreft punt 3 zijn MOT en BLOM zeker dichter naar elkaar toegeschoven. De conclusie onder punt 5 kan ook na drie jaar nog steeds worden onderschreven. Problemen in de keten worden ten onrechte nogal eens aan het BLOM toegeschreven. In de volgende hoofd-stukken zal blijken dat dit samenhangt met de verwachtingen die men op het BLOM projecteert. De impact van het rapport is niet groot geweest en buiten de werkingssfeer van het BLOM zelf heeft niemand behoefte gevoeld op het uitvoeren van de aanbevelingen te sturen.

De impact van deze evaluatiestudies is niet zo groot geweest. De evaluatie van de Wet MOT kon worden gerelativeerd door de beperkte onderzoekspe-riode (twee jaar) en het BLOM-rapport is tot intern gebruik binnen de gelijk-namige organisatie beperkt gebleven. Ook in deze voorbeelden ‘wreekt’ zich dat er geen duidelijk machtscentrum bestaat van waaruit beleidsvoorberei-ding en beleidsmonitoring op de keten en ketenorganisaties plaatsvinden. Mogelijk dat de gang van zaken rond deze twee evaluaties een voorbode vormen van de reactie op dit onderzoeksrapport.

55

De probleemstelling van het onderzoek wordt in dit tweede hoofdstuk opgesplitst in een drieluik: doelstelling, vraagstelling en onderzoeksbeper-kingen. Om aan de vraagstelling te kunnen beantwoorden is in het onder-zoek een aantal verschillende methodieken gebruikt. De nadruk heeft daarin gelegen op objectivering van de onderzoeksresultaten om te komen tot zo veel mogelijk feitelijke vaststellingen binnen een beleidsdomein waarover nogal wat meer of minder gefundeerde beelden bestaan. Die beelden zijn opgetekend in een aantal interviews om ze vervolgens te toetsen aan cijfermateriaal en informatie uit documenten en literatuur.

In document Uit onverdachte bron (pagina 51-55)