• No results found

De preparatie op de ontvangst van transactie-informatie

In document Uit onverdachte bron (pagina 145-153)

Ketenpartners in het bestrijdingsdomein8

8.6 De criminele inlichtingen-eenheden

8.7.2 De preparatie op de ontvangst van transactie-informatie

Het doormelden van verdachte transacties vindt sinds het jaar 2000 uitslui-tend elektronisch plaats via het Intranet Verdachte Transacties (IVT). Voor ons reden om in de eerste plaats na te gaan of het bevragen van dat IVT werd vastgelegd (gelogd) en of daarvan analyses voorhanden waren. Het antwoord op de eerste vraag was bevestigend en op de tweede vraag ontkennend. In het kader van dit onderzoek is die analyse alsnog uitge-voerd.

Als indicator voor de wijze waarop met name politieregio’s zich hebben geprepareerd op het gebruik van transactie-informatie, is het aantal autori-saties op het IVT als uitgangspunt genomen. Met als achterliggende gedachte dat naarmate een politieregio zich meer afstemt op het gebruik van verdachte

transactie-informatie, dat ook leidt tot een (relatief ) hoog aantal autorisaties op het IVT als belangrijke informatiebron. Het resultaat over de politieregio’s staat in kolom 2 van tabel 5.

Als extra objectivering is aan tabel 5 een aantal kolommen toegevoegd waarin staat hoe het aantal autorisaties zich verhoudt tot:

– het aantal aan de regio als verdacht doorgemelde transacties voor de jaren 2001 en 2002 (kolom 3 en 4);

– de feitelijke personeelssterkte van een regio per 31 december 2002 (kolom 5).

Het leggen van een relatie naar de ongebruikelijke transacties was niet mogelijk omdat die niet op politieregio worden geregistreerd.

147

Ketenpartners in het bestrijdingsdomein

112 J.H.F. Kuipers en J.G.A. Nouwens, De opmars van de lnfodesk, Algemeen Politieblad, 27 februari 1999, nr. 5, p. 18 t/m 20.

De autorisatiedichtheid

De politieregio Zaanstreek-Waterland kent relatief gezien de hoogste autori-satiedichtheid (aantal autorisaties per aantal medewerkers). De regio’s Brabant-Zuid-Oost, Rotterdam-Rijnmond, Twente en Gelderland-Midden komen respectievelijk op de tweede tot en met de vijfde plaats. De regio Utrecht kent naar verhouding het laagste aantal autorisaties en scoort ook absoluut gezien laag met vijf autorisaties. Dat is één meer dan de regio Gooi- en Vechtstreek met het laagste aantal. In absolute termen scoort Rotterdam-Rijnmond het hoogste aantal autorisaties en vindt daarbij twee andere regio’s uit de relatieve top 5 aan haar zijde (Gelderland-Midden en Brabant-Zuid-Oost).

Tabel 5: Autorisaties IVT naar soort, per afnemer (peildatum 25 juni 2003)

Afnemer Aantal Aantal verdachte transacties Aantal

autorisaties per autorisatie medewerkers

per autorisatie* 2001 2002 Rotterdam-Rijnmond 68 36 82 78 Haaglanden 31 32 82 150 Brabant-Zuid-Oost 31 4 47 62 Midden- en West-Brabant 20 34 89 136 Twente 14 2 6 110 Gelderland-midden 14 6 7 117 Friesland 13 4 8 121 Zaanstreek-Waterland 13 17 110 59 Kennemerland 13 8 17 122 Gelderland-zuid 10 250 11 123 Hollands-midden 10 19 140 186 Brabant-Noord 10 18 22 148 Amsterdam-Amstelland 9 238 583 588 IJsselland 7 13 28 188 Flevoland 7 33 55 147 Groningen 6 10 27 274 Noord-Holland-Noord 6 349 75 232 Utrecht 5 39 62 641 Limburg-Noord 5 66 75 235 Limburg-Zuid 5 146 124 381 Drenthe 4 12 282 271 Noord- en Oost-Gelderland 4 40 161 405 Gooi- en Vechtstreek 4 10 33 172 Zuid-Holland-Zuid 4 60 118 317 Zeeland 4 26 33 238 Totaal 317 3.473 4.279 5.501

Bronnen: Jaarlijks Verslag MOT 2003, extractie logfile IVT

* gebaseerd op feitelijk aantal medewerkers inclusief ATP en aspiranten 148 Uit onverdachte bron

De transactiedichtheid

Uitgaande van het aantal transacties dat aan een regio is doorgemeld, ontstaat een heel ander beeld. Twente en Gelderland-Midden, die in de top vijf voorkomen qua autorisatiedichtheid, blijken in 2001 en 2002 nauwelijks verdachte transacties te hebben ontvangen. Los van andere overwegingen, zoals het willen kennisnemen van transacties die door andere politieregio’s voor inzage zijn vrijgegeven, is dit te zien als een vorm van overpreparatie. Het omgekeerde lijkt het geval met Drenthe, dat in 2002 op Amsterdam-Amstelland na de meeste verdachte transacties heeft doorgemeld gekregen; gevolgd door Noord- en Oost-Gelderland, Hollands-Midden en Limburg-Zuid.

Wanneer de relatieve en absolute autorisatiedichtheid en de transactiedicht-heid (voor het jaar 2002) van dezelfde zwaarte worden geacht, dan zijn volgens het gewogen gemiddelde Rotterdam-Rijnmond, Zaanstreek-Waterland, Brabant- Zuid-Oost, Midden- en West-Brabant en Haaglanden het best geprepareerd op de ontvangst van verdachte transacties. Minder goed daarop voorbereid zijn Zeeland, Utrecht, Groningen, Gooi- en

Vechtstreek, Zuid-Holland-Zuid. Het aantal als verdacht doorgemelde trans-acties is in principe niet beïnvloedbaar door een regio113maar is toch opgenomen in de weging omdat ze de regio wel zouden kunnen aansporen om het aantal autorisaties aan te passen. Het aantal autorisaties zegt niets over de intensiteit waarmee ze worden gebruikt. Wel zegt het iets over het beleid in de regio waarvan uit de interviews naar voren komt dat de ene regio de toegang tot bepaalde informatie bewust heeft beperkt tot een kleine kring (Amsterdam-Amstelland bijvoorbeeld) en een andere een tegenover-gesteld beleid voert (zoals Rotterdam-Rijnmond). Het aantal aan politie-regio’s doorgemelde verdachte transacties kan ook sterk variëren. Een hoog aantal in enig jaar kan zelfs voor rekening komen van één opsporingsonder-zoek.

8.7.3 De houding t.o.v. het potentieel gebruik van transactie-informatie De houding ten opzichte van witwassen in vergelijking tot fraude

In hoofdstuk 16 van de Evaluatie van het project Financieel Rechercheren114 is een uitgebreide analyse opgenomen van de houding in het politieveld ten aanzien van fraude en financieel rechercheren. De ernstbeleving van politie-mensen over de bestrijding van fraude werd gerelateerd aan de volgende factoren (de naamgeving tussen haakjes is nieuw toegevoegd):

– de afweging van de maatschappelijke gevolgen ten opzichte van andere delictvormen (ontwrichtingsperceptie);

149

Ketenpartners in het bestrijdingsdomein

113 In principe, omdat wanneer een regio bijvoorbeeld een informatieverzoek neerlegt bij het MOT, dat voor het meldpunt aanleiding kan zijn om ongebruikelijke transacties door te melden die tot dat moment niet gedetecteerd waren als mogelijk verdacht.

– de mate waarin men zich afficheert met de aangever (slachtofferperceptie);

– de aan de dader toegedichte economische motieven (daderperceptie); – de mate waarin het onjuiste gedrag algemeen voorkomt

(acceptatieper-ceptie).

Fraude in het algemeen kende een lage ernstbeleving omdat het als een algemeen gebruik werd gezien, met geringe maatschappelijke effecten, waar vooral mensen of onpersoonlijke instellingen die het toch al goed hadden het slachtoffer van werden en waar de dader handelde uit een niet-gekwali-ficeerd economisch motief. Bij gelijkblijvende beoordelingen op de andere dimensies, werd fraude als ernstiger gewaardeerd wanneer er sprake was van een gekwalificeerd economisch motief: zelfverrijking ten koste van minderbedeelden, het gebruik van chantage, misbruik van een hiërarchi-sche positie, of misleiding van tussenpersonen. Als minder goed te duiden variabelen speelden recidive en illegaliteit van het verblijf van de dader in Nederland een rol bij de ernstbeleving.

In de evaluatie van het project Financieel Rechercheren was het aantal waarnemingen veel groter dan in dit onderzoek naar de keten ongebruike-lijke transacties. Wanneer we met inachtneming van die beperking en de daaruit voortvloeiende restrictie voor de interpretatie van de onderzoeksre-sultaten het delict witwassen beoordelen volgens dezelfde dimensies, ontstaat het volgende beeld. Het ontwrichtende maatschappelijke effect van witwassen wordt hoger ingeschat dan dat van fraude. Witwassen verbindt men met een onderliggend delict waarmee veel geld wordt verdiend en met ernstige maatschappelijke effecten. Drugshandel en mensenhandel zijn daarvan voorbeelden. Delictsoorten die hoge affiniteit opleveren met de slachtoffers. Bij fraude treedt die associatie niet op. Degene die witwast wordt gezien als een vrij grote crimineel die op een continue basis de beschikking krijgt over crimineel verkregen geld. In tegenstelling tot fraude, dat in de perceptie van politiemensen door iedereen wordt gedaan, kent witwassen een lage acceptatie onder politiemensen.

Zou beschikbare capaciteit en tijd geen rol spelen, dan zou het nog moeite kosten om politiemensen aan te zetten tot de aanpak van fraude. Dat geldt in veel mindere mate voor het delict witwassen. We hebben de meest voorkomende uitspraken die de percepties in het onderzoeksveld over het gebruik van transactie-informatie typeren onder elkaar gezet. Een uitspraak is opgenomen wanneer door minimaal vijf respondenten dezelfde of een soortgelijke opmerking is gemaakt. Dat maakt ze nog niet representatief voor het totale onderzoeksveld maar dat was ook niet het uitgangspunt. Op zijn minst vormen ze een staalkaart van hoe er in het veld tegen de witwasbestrijding door de politie wordt aangekeken. Het betreft uitspraken

uit het totale onderzoeksveld. Door deze vorm van weergeven is het overi-gens mogelijk dat constateringen elkaar teoveri-genspreken.

– ‘Het is een probleem om een zaak weggezet te krijgen. Tijdens de euro-conversie was dat anders. Toen werd er wat meer prioriteit aan gegeven. Nu is de prioriteit eraf.’

– ‘Het beste is als de verdachte transacties aansluiten bij de criminele handelingen in de regio. Op het moment dat de informatie past binnen de regio is deze gemakkelijker weg te zetten.’

– ‘Een andere bottleneck is de gedateerdheid van het product. Maar waar met een heterdaad wordt gekomen, pakken we wel op. Ook als het niet eens zo heel erg gedateerd is wordt het lastig.’

– ‘Je ziet een soort hopeloosheid voor je (bij BLOM). Men smeekt bijna om input uit het veld.’

– ‘Op het moment dat men in de regio’s zeker weet punten te kunnen scoren en met een korte klap een zaak te kunnen draaien, is dat gemakkelijker van de grond te krijgen dan wanneer één en ander nog ondoorzichtig is.’ – ‘Je zou bijna met contracten moeten werken met de regio’s, waarbij je

ruimte overlaat voor zaken die spontaan opborrelen. Het MOT en BLOM kunnen het wel voor hun eigen hobby doen, maar dan heb je er niets aan.’ – ‘Kijk je naar politieland dan kan de MOT-informatie zo verschrikkelijk veel

verschillende doeleinden dienen. Je begrijpt niet dat men het niet gebruikt.’

– ‘Waarom energie steken in dossiers als je nu al weet dat de politie er niets mee doet?’

– ‘Bij het vervolgtraject is het ook niet altijd handig om gebruik te maken van verdachte transacties. Een officier kan redeneren dat de extra verdachte transacties alleen maar ballast zijn (als ze de dader al hebben).’ – ‘Langdurige onderzoeken worden te weinig gedaan. Financiële

onderzoe-ken zijn veelal langdurige onderzoeonderzoe-ken.’

– ‘Er hoeft ook niets te gebeuren (bijvoorbeeld een grote zaak) en je hebt geen capaciteit meer.’

– ‘MOT-meldingen worden nauwelijks gebruikt, en dienen meer ter onder-steuning om het verhaal te kleuren.’

– ‘Binnen de ZwaCri is het gebruik van MOT-meldingen nog vrij nieuw en wordt er nog weinig mee gedaan.’

– ‘Het is de schuld van de organisatie. Als je kijkt naar de Raad van de Hoofdcommissarissen dan wordt daar iets beslist waaraan geen invulling wordt gegeven door de individuele korpschefs.’

We voegen er nog twee uitspraken aan toe die naar voren kwamen uit de evaluatie van het project Financieel Rechercheren:115

151

Ketenpartners in het bestrijdingsdomein

– ‘De HARM-methodiek spreekt als korte klap niet alleen aan vanuit recherchefilosofie, maar vooral ook vanwege de beperkte tijd die het vraagt.’

– ‘Men ziet de HARM-methodiek ook als een poging om indruk te maken op de banken. Om te laten zien dat er wel degelijk iets gebeurt met MOT-meldingen.’

De onmogelijkheden om als politie aan witwasbestrijding te doen in termen van tijd en capaciteit zijn dezelfde als bij fraude. Maar kennis en kunde zijn opvallend genoeg nauwelijks als redenen genoemd waarom het witwassen niet zou worden opgepakt. In het veld vindt men het niet zozeer een moei-lijke kwestie, als wel een tijdrovende en met een onzekere afloop. De HARM-methodiek heeft positief gewerkt op het enthousiasme voor de witwas-bestrijding.

De houding ten opzichte van transactie-informatie als instrument van finan-cieel rechercheren

In het politieveld is men positief over het nut van transactie-informatie. Dat geldt vooral het (boven)regionale niveau (CIE, IFT/BRT, BFR). Op districts-niveau is men veel minder bekend met het fenomeen. De bijdrage van transactie-informatie aan opsporingsonderzoeken wordt genuanceerd. Het wordt vooral genoemd als stuurinformatie. Dat wil zeggen dat het helpt om beelden te completeren waarop onderzoekskeuzes kunnen worden geba-seerd of beleidsrichtingen kunnen worden vastgesteld. Een opvallende con-statering, waar de inspanningen van een BLOM veel meer gericht zijn op het afzetten van transactie-informatie in concrete onderzoeken en minder als algemene ‘intelligence’. Transactie-informatie is volgens de meeste respon-denten uit het politieveld niet iets wat in de basispolitiezorg een rol speelt en dat is naar hun idee ook terecht. In het politieveld ziet men het buiten de financieel rechercheurs ook niet als een instrument van financieel recher-cheren (zoals bijvoorbeeld het opstellen van kasvergelijkingen) maar als een vorm van informatie zoals er zoveel informatie bijeen komt in onderzoeken. Anders dan uit interviews opgetekende percepties is het lastig om de houding ten aanzien van transactie-informatie als instrument te meten. Afgaande op de mening van en het beeld uit de door ons geïnterviewde respondenten uit de regio’s, wordt door de politie het gebruik van trans-actie-informatie vooral gezien als van belang voor de aanpak van witwassen in met name onderzoeken op het regionale niveau (dus niet voor onderzoe-ken in de districten of afdelingen).

Door middel van een veldexperiment in vijf politieregio’s is in het kader van dit onderzoek getracht daar indirect informatie over te verzamelen. Gebaseerd op de perceptie uit de interviews, ging het experiment uit van drie werkhypothesen:

1 Het belang dat men toekent aan transactie-informatie zou mede kunnen blijken uit de mate waarin het MRO116is ingevuld, omdat het MRO een belangrijke bron is met behulp waarvan de verdachtbepaling plaatsvindt. Wanneer men voldoende bekend is met dat belang, zou dat kunnen blijken uit een sluitend MRO-bestand. Omdat het MRO meer doelen dient dan het beoordelen of transactie-informatie als verdacht kan worden aangemerkt, is dit een nogal indirecte relatie.

2 Transactie-informatie zou niet alleen voor onderzoeken naar witwassen van belang kunnen zijn, maar voor alle opsporingsonderzoeken. Als dat kan worden aangetoond, heeft het veld een reden om er breder gebruik van te maken.

3 Transactie-informatie zou niet alleen voor het regionaal niveau van nut kunnen zijn, maar ook op districtsniveau. Als dat kan worden aange-toond, hebben ook districten een reden om er gebruik van te maken. De eerste hypothese heeft een meer diagnostische achtergrond. De uitkom-sten van het onderzoek naar de tweede en derde hypothese zijn vooral van belang om het nut van transactie-informatie eventueel extra onder de aandacht te brengen met als doel de afname van die informatie te vergroten. Het experiment heeft eruit bestaan dat van alle subjecten die op enig moment in een onderzoek op regionaal of districtsniveau een rol speelden (totaal 381) is gecheckt of ze in het MRO stonden geregistreerd. Na een correctie wegens het door een regio niet correct uitvoeren van het experi-ment, resteerden 367 subjecten. Van deze subjecten bleek 54% niet geregistreerd te staan in het MRO. Het grootste deel daarvan (bijna 59%) betreft subjecten uit onderzoeken op districtsniveau. Betrekken we bij de interpretatie van deze aantallen de criteria die gelden voor melding aan het MRO (onderzoeksduur meer dan 5 dagen; voorlopige hechtenis toegelaten; regio-overstijgend karakter) dan is niet exact aan te geven hoeveel subjecten in het MRO hadden moeten staan. Met name het laatste criterium is sterk subjectief. Gezien het kaliber van de zaken waarin de subjecten voor-kwamen, durven we de stelling aan dat het MRO slecht wordt gevuld. Als dit een maat zou zijn voor de houding ten opzichte van het gebruik van trans-actie-informatie, dan is de uitkomst negatief.

153

Ketenpartners in het bestrijdingsdomein

116 Het MRO (Melding Rechercheonderzoeken) is een index waarin subjecten voorkomen die ergens in Nederland voorkomen in onderzoeken van een bepaalde zwaarte. Met behulp van het MRO kunnen politie-regio’s zien waar in het land eventueel nog meer interesse bestaat voor bepaalde subjecten. Als een subject dat in het MRO voorkomt, een ongebruikelijke transactie heeft verricht, leidt dat automatisch tot de kwalifi-catie verdachte transactie.

Het is de vraag wat het vanuit het oogpunt van transactie-informatie zou hebben opgeleverd als het MRO volledig gevuld zou zijn. Als we eerst kijken naar de subjecten die wel in het MRO waren geregistreerd, dan stond bijna 11% van hen in relatie tot transactie-informatie. Deze transacties had het MOT ook keurig doorgemeld aan de regio’s als verdacht. Van de subjecten die niet in het MRO waren opgenomen (189) bleek ruim 7% te relateren aan 51 ongebruikelijke transacties, waarvan 2,5% betrekking had op subjecten die een rol speelden in districtsonderzoeken.117Door het ontbreken in de MRO-index zijn deze transacties niet automatisch doorgemeld, maar handmatige doormelding door het MOT heeft wel plaatsgevonden. Ondanks de beperkte betrouwbaarheid van het MRO heeft het veldexperiment geen subjecten opgeleverd waarvan de aanwezige transacties niet waren doorgemeld.

154 Uit onverdachte bron

117 Politieregio 2 heeft alleen de gevraagde informatie voor regionale onderzoeken aangeleverd. Tabel 6: Opname van subjecten in MRO versus verdachte transacties

Politieregio MRO met MRO zonder Geen MRO; Geen MRO; Totaal

verdachte verdachte wel verdachte geen verdachte transacties transacties transacties transacties

1 District 2 11 5 22 40 Regio 5 9 2 2 18 Overige 10 21 1 1 33 Totaal regio 1 17 41 8 25 2 District Regio 12 17 0 0 29 Totaal regio 2 12 17 0 0 3 District 0 8 0 27 35 Regio 2 7 5 41 55 Totaal regio 3 2 15 5 68 4 District 0 3 0 62 65 Regio 1 14 1 20 36 Totaal regio 4 1 17 1 82 5 District 0 3 0 0 3 Regio Overige 8 36 0 9 53 Totaal regio 5 8 39 0 9 Totaal 40 129 14 184 367

Van de subjecten waarvan transactie-informatie aanwezig was (wel en niet MRO-geregistreerd bij elkaar opgeteld) had ruim 74% betrekking op de delictsoorten verdovende middelen en overvallen. De veronderstelling dat transactie-informatie vooral te relateren is aan financieel-economische criminaliteit lijkt daardoor niet te worden onderschreven. Feitelijk mag die conclusie niet worden getrokken want het MRO weerspiegelt de onderzoe-ken waar de regio’s mee bezig zijn en dat zijn door het gebrek aan priori-teitstoekenning geen onderzoeken naar financieel-economische crimina-liteit. Daarop komen dus ook geen hits boven. Hypothese 2 is daarmee per definitie bewezen, zo zou men kunnen zeggen, maar omdat onderzoeken naar witwassen nauwelijks voorkomen, is die uitspraak onbetrouwbaar. Tabel 7: Subjecten naar delictsoort

Delictsoort Subjecten met verdachte Totaal subjecten transacties Abs. % Abs. % Verdovende middelen 37 68,5 176 48,0 Overvallen 3 5,6 77 21,0 Schietwapens en munitie 2 3,7 34 9,3 (poging) Moord/doodslag 3 5,6 18 4,9 Heling 0 0,0 17 4,6 Inbraak 4 7,4 12 3,3 Zedendelicten en mensensmokkel 1 1,9 9 2,5 Fraude 1 1,9 7 1,9 Brandstichting 1 1,9 5 1,4 Witwassen 1 1,9 4 1,1 Geweld 1 1,9 4 1,1 Onbekend 0 0,0 2 0,5 Vuurwerk Onderzoek 0 0,0 1 0,3 Ontvoering 0 0,0 1 0,3 Totaal 54 100 367 100

Dan tot slot de derde hypothese. Van het totaal aan subjecten (54) dat in het kader van het experiment gerelateerd kon worden aan transacties (wel en niet MRO-geregistreerd bij elkaar opgeteld), had 13% (7 subjecten) betrek-king op onderzoeken op districtelijk niveau. Van die subjecten betrof het in ruim 9% (5 subjecten) transactie-informatie van subjecten die niet waren geregistreerd in het MRO. Het betreft kleine absolute aantallen die de hypothese beperkt onderschrijven.

In document Uit onverdachte bron (pagina 145-153)