• No results found

De onderzoeksinstrumenten Event-logging

In document Uit onverdachte bron (pagina 61-69)

Opzet en inrichting van het onderzoek3

3.3 De wijze van dataverzameling en analyse

3.3.1 De onderzoeksinstrumenten Event-logging

Procesanalyse: – van procesontwerp • • – van proceswerking • • • • Systeemanalyse • • • • • Tracking: – forward • • • – backward • • • Experimenten: – laboratorium • • • – veld • • • 3.3.1 De onderzoeksinstrumenten Event-logging

Sinds de inwerkingtreding van de Wet MOT hebben zich nogal wat exogene gebeurtenissen en beleidsveranderingen voorgedaan (events). Het is belang-rijk om vast te stellen of en in welke mate deze van invloed zijn geweest op de prestaties en effectiviteit van de keten ongebruikelijke transacties. Vandaar dat als onderdeel van deze evaluatie vanaf de datum van de inwer-kingtreding van de Wet MOT een zogenaamde event-log is geconstrueerd waarin relevante gebeurtenissen volgens het tijdstip waarop ze zich hebben voorgedaan zijn gerangschikt. Daaraan zijn de performance- en productie-resultaten (detailniveau maand) aan toegevoegd zodat gebeurtenissen en resultaten tot elkaar konden worden verhouden. Het uiteindelijke doel van deze vergelijking was om twee zaken te achterhalen:

– de mate van (on)gevoeligheid van prestaties voor bepaalde (typen) events;

– de eventuele relatie tussen knelpunten in de prestaties van de keten en de events.

Procesanalyse

De procesanalyse heeft bestaan uit het doorgronden van de opeenvolgende bewerkingen (invoer-doorvoer-uitvoer) in de keten ongebruikelijke transac-ties en de afzonderlijke ketenonderdelen. In eerste instantie heeft de analyse zich gericht op het procesontwerp. Aanvankelijk veronderstelden wij dat in een informatie-intensieve omgeving als de keten ongebruikelijke trans-acties, de analyse van het procesontwerp eenvoudig zou kunnen plaats-vinden op basis van ruim voorhanden procesbeschrijvingen. Dat bleek minder het geval. De onderzoekers hebben daarom zelf een reconstructie van het procesontwerp gemaakt op basis van documenten en interviews. Dit procesontwerp is afgezet tegen het feitelijk procesverloop.

63

Systeemanalyse

De informatie-intensiteit in de keten ongebruikelijke transacties is groot. De beheersing ervan is voor een belangrijk deel afhankelijk van automatise-ring. De wijze waarop die automatisering is ingericht en wordt benut, en de systemen die daarbij in gebruik zijn, zijn onderzocht onder de noemer systeemanalyse. Met behulp van interviews en documenten zijn de systemen en hun functionaliteiten in kaart gebracht. De systemen inclusief hun data zijn ook beoordeeld in werking en met behulp van demonstraties door de systeembeheerders. In de keten ongebruikelijke transacties worden ook automatiseringssystemen gebruikt die niet exclusief zijn toegesneden op de verwerking van transactie-informatie maar een veel breder doel dienen. Deze zijn niet systeemtechnisch beoordeeld maar door middel van het veldexperiment wel op functionaliteit en betrouwbaarheid van gegevens. Tracking

Onder de noemer tracking is de feitelijke procesgang die specifieke trans-acties afleggen in de keten gevolgd. Met als doel zo mogelijk te achterhalen welke type afweging en bewerking plaatsvinden in achtereenvolgende processtappen binnen de keten ongebruikelijke transacties. Tracking was niet bedoeld en ook niet opgezet om tot representatieve uitspraken te komen. Twee soorten tracking zijn toegepast:

1 forward-tracking: het volgen van transacties te beginnen bij het MOT, nadat een transactie als ongebruikelijk is gemeld, en eindigend bij één van de ketenpartners;

2 backward-tracking: het achterwaarts volgen van het spoor van een ongebruikelijke of verdachte transactie vanaf een ketenpartner terug naar het beginpunt bij het MOT.

Voor beide vormen van tracking zijn sets samengesteld van voldoende transacties of gebundelde transacties, uitgaande van spreiding van de trans-acties over jaar, regio en indicatoren.

Ad 1. Forward-tracking

Deze vorm van tracking betreft het spoor van concrete afzonderlijke trans-acties vanaf de input als ongebruikelijk bij het MOT tot en met de bijdrage aan een opsporingsonderzoek en de vervolging. Aan forward-tracking is op twee manieren invulling gegeven:

– analyse van onderzoeksmodules zoals bijgehouden door het BLOM; – analyse van de bevragingen zoals door het veld gedaan op het Intranet

Verdachte Transacties (IVT).

Alle informatie die het BLOM bekend is over bepaalde door hen zelf bij afnemers onder de aandacht gebrachte verdachte transacties en het gebruik daarvan, wordt opgeslagen in het automatiseringssysteem Winston.

Het systeem omvat een onderzoeksmodule en een analysemodule.

De onderzoeksmodule bevatte per peildatum (15 juli 2003) 1910 onderzoeks-voorstellen/LOvJ-verzoeken. In de analysemodule waren 390 zaken opgeno-men.

Het zich als onderzoekers alleen verlaten op de informatie uit de onder-zoeksmodules heeft als belangrijk nadeel dat alleen die transacties worden meegenomen die door het BLOM extra onder de aandacht van de politiere-gio’s is gebracht. Van verdachte transacties waarvoor dat niet het geval is (met uitzondering van de LOvJ-bevraging) kan men via de onderzoeksmo-dule ook niet achterhalen wat ermee is gebeurd. Om die reden is aanvullend een steekproef genomen uit de bevragingen door politieregio’s van het IVT. Uit het door ons geanalyseerde IVT-logbestand kon vanaf 2001 worden achterhaald wie in een regio het IVT bevraagd heeft. Deze zogenaamde IVT-tracking is eigenlijk een bijzondere vorm van forward-IVT-tracking. Gezien het aantal transacties dat binnen het IVT is opgenomen, was een steekproef noodzakelijk. Niet iedere politieregio maakt met dezelfde intensiteit gebruik van het IVT. Bovendien zijn niet alle regio’s op hetzelfde moment op het IVT aangesloten. De ene regio was daardoor sterker in de IVT-logfile vertegen-woordigd dan de andere. Op zich was dat geen groot probleem omdat IVT-tracking evenmin als de andere IVT-trackingsvormen beoogde een representa-tief beeld te schetsen. Uit de gebruikers van het IVT die de laatste twee jaar hebben ingelogd is ‘at random’ een steekproef getrokken van 10%. Totaal leverde dat 47 IVT-bevragers op waaraan schriftelijk een aantal vragen is voorgelegd met het verzoek deze per e-mail te beantwoorden. Voorzover beantwoording is uitgebleven, zijn de respondenten telefonisch benaderd. Ad 2. Backward-tracking

Als tweede vorm is backward-tracking toegepast in het onderzoek. Deze vorm begint aan het eind van de keten om die vervolgens terug naar het begin af te lopen. Het verschil met forward-tracking is dat de start van het ketenproces niet ligt bij het MOT maar bijvoorbeeld bij een politieregio. Backward-tracking heeft in het onderzoek per definitie plaatsgevonden op andere transacties dan forward-tracking. Twee vormen van backward-tracking zijn onderscheiden:

– LOvJ-verzoeken; – witwasonderzoeken.

LOvJ-verzoeken representeren het initiatief van een opsporingsorganisatie zelf om op zoek te gaan naar transactie-informatie. Door ons is nagegaan in welk kader die verzoeken zijn gedaan (welk type onderzoeken bijvoorbeeld), wat men ermee beoogde (wat dacht men aan de informatie te hebben), wat het heeft opgeleverd aan transactie-informatie en of de verwachting van de mogelijke bijdrage van transactie-informatie ook bewaarheid is geworden. Rekening houdend met de jaren waarover LOvJ-verzoeken zijn bewaard en de verhouding in aantal verzoeken per jaar, is een steekproef getrokken van

65

in totaal 85 LOvJ-verzoeken. De steekproef is genomen uit het bestand dat het BLOM bijhoudt van LOvJ-verzoeken. Op basis van de steekproef zijn voor elk LOvJ-verzoek afzonderlijk de gegevens van het BLOM en het MOT opgevraagd. De aanvrager van het LOvJ-verzoek is schriftelijk een aantal vragen voorgelegd met het verzoek deze per e-mail te beantwoorden. Voorzover beantwoording is uitgebleven, zijn de respondenten telefonisch benaderd.

De zelfstandige strafbaarstelling van witwassen per 15 december 2001 maakt het beter mogelijk om witwaszaken exclusief te traceren binnen de bestanden van politie en OM. Voorafgaande aan deze datum vond vervol-ging van witwassen uitsluitend plaats onder de helingbepalingen, die niet exclusief op deze delictsoort zijn gericht. Dat gaf problemen bij het detecte-ren en tellen van witwaszaken. Via het Parket-Generaal is door ons het Compas-systeem23bevraagd met als ingang artikel 420 Sr (bis, ter en quater). Dat leverde 155 zaken op, met dien verstande dat in Compas iedere

verdachte als één zaak wordt geteld. Om efficiëntieredenen is het onderzoek verder gericht op de vijf arrondissementen met de meeste witwaszaken. Van vier van deze arrondissementen zijn alle zaken in het onderzoek betrok-ken. Het vijfde arrondissement had een dermate groot aantal zaken dat elke vijfde zaak is geselecteerd voor nadere analyse. Totaal bracht dat het aantal nader te onderzoeken witwaszaken op 44.

Experimenten

Tracking is geen geschikt instrument om te achterhalen of ongebruikelijke transacties ten onrechte niet als verdacht zijn doorgeleid. Daarom hebben aanvullend twee experimenten plaatsgevonden: een laboratoriumexperi-ment en een veldexperilaboratoriumexperi-ment.

Met een laboratoriumexperiment is nagegaan of de veronderstelling klopt dat er in de database met ongebruikelijke transacties veel meer als verdacht aan te merken transacties voorkomen. De essentie van het laboratorium-experiment bestond eruit dat alternatieve zoekvragen op de ongebruikelijke transacties zijn losgelaten. Het laboratoriumexperiment is uitgegaan van delictsoorten waarvan werd verondersteld dat ze aansloten op de beleids-keuzes in de gemiddelde politieregio. Op 18 juni 2003 heeft het experiment gedurende één dag plaatsgevonden. Door afmeldingen op het laatste moment waren de deelnemers uit de politieregio’s ondervertegenwoordigd, maar desondanks kon het met 14 deelnemers doorgang vinden. Het deel-nemersveld bestond uit inhoudelijke experts uit politie (divisie recherche en kernteam), het MOT, en het BLOM en werd aangevuld met de onderzoekers waaronder een econometrist en een accountant. Op de experimentdag zelf is op een gestructureerde manier het eerste deel van de ochtend gebruikt

66 Uit onverdachte bron

voor het ontwikkelen van sterk van elkaar verschillende typologieën. De deskundigen van MOT en BLOM pasten in de MBA-kamer de typolo-gieën toe op zowel de buffer met ongebruikelijke transacties als op Winston. De resultaten van de toepassing werden plenair besproken met de inhoude-lijke en technische experts.

Het laboratoriumexperiment betrof een beperkt deel van de keten ongebrui-kelijke transacties dat werd bestudeerd in een gecontroleerde (laborato-rium) omgeving. Om meer informatie te verzamelen over de bruikbaarheid en het gebruik van transactie-informatie door opsporingsinstanties heeft ook een veldexperiment plaatsgevonden. Aan het experiment lag de gedachte ten grondslag dat ook in andere opsporingsonderzoeken dan uitsluitend naar witwassen (of financieel-economische criminaliteit) een relatie te leggen is met verdachte transactie-informatie. De zes politieregio’s die al meewerkten aan de evaluatie van de keten ongebruikelijke transacties in de vorm van interviews, is ook gevraagd de basis te willen vormen voor het experiment. Vijf van de zes regio’s hebben ingestemd, één regio heeft vanwege gebrek aan personele capaciteit niet deelgenomen. Van de regio’s werd gevraagd om uit een aantal lopende onderzoeken die in een operatio-neel stadium verkeerden alle voorkomende subjecten (persoonsnamen) te halen, tot een maximum van totaal ongeveer 75 per regio. Het peilmoment waarop de subjecten werden verzameld was niet van belang in het kader van het doel van het experiment. Het ging erom of de subjecten op een of andere wijze in verband te brengen zijn met transactie-informatie. De subjectnamen zijn van regionale onderzoeken en van onderzoeken op districtsniveau verzameld volgens een streefverhouding van 50%-50%. Dit laatste is niet in alle regio’s het geval geweest; één regio heeft slechts subjectnamen uit regionale onderzoeken aangeleverd.

De vraag van de onderzoekers was of de onderzoeken op districtsniveau ook raakvlakken kennen met transactie-informatie. Het antwoord op die vraag stond los van de waarde die deze informatie voor het onderzoek zou hebben. De subjectnamen zijn verzameld uit lopende onderzoeken zonder een voorselectie te maken naar bijvoorbeeld delictsoort. Er zijn niet hier en daar bij een onderzoek subjectnamen ‘weggeplukt’; alle subjecten die in een onderzoek voorkwamen, zijn meegenomen. Uiteindelijk werden totaal 381 subjecten verzameld volgens de verdeling in tabel 1 en tabel 2.

67

Alle verzamelde persoonsnamen werden achtereenvolgens gecheckt met: 1 het landelijke MRO waarin subjecten uit rechercheonderzoeken zijn

opgenomen die voldoen aan bepaalde criteria;

2 de landelijke index van subjecten die zijn opgenomen in een CIE-bestand;

3 het regiospecifieke deel van het IVT, waarin alle aan de eigen regio door-gemelde verdachte transacties opgenomen;

4 het landelijke IVT waarin alle door de regio’s vrijgegeven verdachte trans-acties voorkomen;

5 het MOT-register waarin alle ongebruikelijke transacties zijn opgenomen (door middel van een LOvJ-verzoek).

De uitkomsten waren niet bedoeld om inhoudelijk mee te gaan recherche-ren. Het doel van het experiment was om na te gaan welke hits de check zou opleveren. Ook verdachtbepaling van de gecheckte subjecten was niet aan de orde.

68 Uit onverdachte bron

Tabel 1: Subjecten veldexperiment per niveau naar regio

Niveau Regio 1 Regio 2 Regio 3 Regio 4 Regio 5 Totaal

District 40 0 35 67 3 145

Regio 18 29 55 48 0 150

Overige 33 0 0 0 53 86

Totaal 91 29 90 115 56 381

Tabel 2: Aantal subjecten veldexperiment naar regio en delictsoort

Delictsoort Regio 1 Regio 2 Regio 3 Regio 4 Regio 5 Totaal

Moord/doodslag (poging) 18 18 Brandstichting 5 5 Fraude 3 4 7 Geweld 4 4 Heling 6 1 10 17 Inbraak 3 9 12 Onbekend 2 2 Ontvoering 1 1 Overvallen 67 4 8 79 Schietwapens en munitie 42 4 46 Verdovende middelen 6 29 80 47 14 176 Vuurwerk Onderzoek 1 1 Witwassen 4 4 Zedendelicten en mensensmokkel 9 9 Totaal 115 29 90 91 56 381

3.3.2 De onderzoeksbronnen

Behalve als onderdeel van de hiervoor beschreven instrumenten, komen de onderzoeksmethoden ook op zichzelf staand voor in de onderzoeksopzet. In die vorm worden ze hierna kort beschreven.

Documenten

Een deel van de te verzamelen informatie werd verkregen door het inventa-riseren, analyseren en vergelijken van informatie uit documenten. Bijlage 2 geeft daarvan een overzicht. In de voorbereidingsfase tot het eigenlijke veldwerk is de documentstudie vooral gericht geweest op het detailleren van het onderzoeksplan en het opzetten van de quick scan middels het ARS (zie volgende paragraaf ). Daarna is het documentenonderzoek gericht geweest op het opstellen van hypothesen en het samenstellen van de event-log. Dat betrof in een aantal gevallen documenten voor intern beraad binnen de betrokken actoren zoals memo’s, brieven en persoonlijke aantekeningen op stukken. Deze notities waren van belang voor het kunnen doorgronden van de processen en de overwegingen van partijen om bepaalde standpunten in te nemen. Gezien de referentieperiode van het onderzoek waren deze notities in verschillende periodes door verschillende personen opgesteld. Deze personen zijn niet allen door de onderzoeker geraadpleegd, zodat zij ook niet in alle gevallen door de onderzoekers zelf op de hoogte zijn gesteld van het feit dat over de documenten werd beschikt. Persoonlijke standpun-ten werden overigens regelmatig door officiële standpunstandpun-ten geformaliseerd. Dat gold niet voor alle overwegingen. Van deze informatie is zodanig gebruikgemaakt dat ze niet herleidbaar is tot personen. Een werkwijze waardoor in overeenstemming werd gehandeld met artikel 11 lid 2 van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). Conform het gebruik van het materiaal dat is verkregen uit de interviews, zijn ook persoonlijke opvattin-gen die blijken uit interne notities niet letterlijk geciteerd maar als waar-neming van de onderzoekers zelf verwoord. Wel is in het belang van de verifieerbaarheid steeds in neutrale termen de bron vermeld.

Literatuur

Er is meer onderzoek verricht naar zowel het functioneren van de MOT-keten, financieel rechercheren in het algemeen en naar rechercheprocessen in het algemeen. Voor de operationalisatie van de onderzoeksvragen en voor de analyse van de onderzoeksgegevens is o.a. gebruikgemaakt van deze onderzoeken. Voor hetzelfde doel zijn organisatiekundige theorieën in het onderzoek gebruikt. Bijlage 1 bevat een overzicht van de gebruikte litera-tuur.

Individuele interviews

Interviews hebben plaatsgevonden op individueel en groepsniveau. Omdat

69

het in het onderzoek niet zozeer ging om algemene en globale opinies als wel om het doorgronden van de mechanismen die ten grondslag liggen aan knelpunten, hebben de interviews een diepgravend karakter gehad waaraan in 10% van de gevallen door meerdere respondenten gelijktijdig werd deel-genomen. En dat kon ook in een onderzoek waarin niet de representativiteit centraal stond. De nadruk van de interviews heeft gelegen op vertegen-woordigers van het tactisch en uitvoerend niveau. Een deel van de interviews is uitgelopen op een demonstratie van systemen en procedures ter onder-steuning van het beweerde. In totaal zijn 66 gesprekken gevoerd met 71 personen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat in zes gevallen het interview met twee personen gelijktijdig heeft plaatsgevonden, dat één interview is gevoerd met drie personen en dat met drie personen tweemaal is gesproken.

Groepsinterviews

Er hebben twee groepsinterviews plaatsgevonden met als doel om snel een beeld te krijgen van pijnpunten in de keten en het onderzoek te kunnen concentreren. Met behulp van het ARS©-systeem (Audience Response Survey) zijn op elektronische wijze in afzonderlijke sessies de medewerkers van het MOT en van het BLOM bevraagd. Na de bevraging werden de geaggregeerde resultaten aan de groep gepresenteerd en bediscussieerd. Data

Informatieverwerking staat in de keten ongebruikelijke transacties centraal. Daarbij gaat het om indrukwekkende hoeveelheden gegevens die niet zonder geautomatiseerde hulpmiddelen kunnen worden verwerkt. De databestan-den waarin deze gegevens zijn opgeslagen, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de objectivering van de onderzoeksresultaten, met name voor wat betreft het analyseren van knelpunten met behulp van tracking, het beoordelen van de kwaliteit en bruikbaarheid van input- en outputgegevens, en voor het voeden van de omschreven experimenten. Achtereenvolgens is van de volgende data gebruikgemaakt:

– het MOT-register met ongebruikelijke transacties;

– een extractie van de onderzoeksmodule en analysemodule uit Winston; – een extractie van de LOvJ-module van Winston;

– de logfile op het IVT;

– een extractie uit Compas voor wat betreft de 420 Sr. Participatie

Aan een aantal deelprocessen uit de keten is door de onderzoekers daadwer-kelijk deelgenomen. Het betrof de activiteiten in de MBA-kamer, en de check van subjectnamen op het VROS.

Inzicht in de ontwikkeling van de keten ongebruikelijke transacties is van belang voor het kunnen plaatsen van de bevindingen van het onderzoek. Die ontwikkeling is onder te brengen in vier fasen: de pioniersfase, de consolidatiefase, de integratiefase en de professionaliseringsfase. De karak-teristieke gebeurtenissen waarop het hoofdstuk leunt, zijn vanwege hun omvang opgenomen als bijlage 4.

In document Uit onverdachte bron (pagina 61-69)