• No results found

Het Functioneel Parket i.o

In document Uit onverdachte bron (pagina 124-127)

Ketenpartners in het bestuurlijk domein7

7.5 Het Functioneel Parket i.o

Het OM is verantwoordelijk voor de opsporing door de bijzondere opspo-ringsdiensten (FIOD-ECD, AID, VROM-IOD en SIOD). Het kabinetsstand-punt inzake de BOD’en89was voor het college van PG’s aanleiding zich te beraden op de wijze waarop het OM zijn bestuurlijke rol speelt ten opzichte van de vakdepartementen en de daaronder ressorterende opsporingsdien-sten. Op 6 februari 2001 besloot het college tot de oprichting van het Functioneel OM (FOM) dat daarna is omgedoopt tot Functioneel Parket i.o. Bij het uitoefenen van het gezag over de opsporing door BOD’en spelen twee partijen een rol: in de eerste plaats het desbetreffende vakdeparte-ment, dat werkt vanuit het perspectief op welke wijze de opsporing dienst-baar kan zijn aan de beleidsmatige doelen van het departement. In de tweede plaats het OM, dat het gezag heeft over de opsporing, waarbij recht-matigheid van opsporingshandelingen alsmede prioritering van achterlig-gende rechtsbelangen (zoals de integriteit van het financieel verkeer of ecologische waarden) worden meegewogen.90Per 1 april 2002 is het Functioneel Parket i.o. haar werkzaamheden op de terreinen van financiële en economische criminaliteit, milieu, landbouw en sociale zekerheid begonnen. Het betreft terreinen waarop het OM nog niet of nog niet genoeg thuis is en waar hoogwaardige kennis en kunde noodzakelijk wordt geacht. Expertise op de bijzondere handhavingsterreinen wordt in het FP gebun-deld. De officieren van justitie die werkzaam zijn bij het FP spelen een leidende rol bij de afhandeling van complexe zaken. Het parket is verant-woordelijk voor de centrale intake, selectie en aansturing van de zaken van de vier bijzondere opsporingsdiensten. Het streeft stroomlijning na van de diverse afspraken en arrangementen die op het terrein van o.a. de financiële wetgeving al bestaan. Het FP neemt namens het college deel aan de voor-bereidende onderhandelingen voor de handhavingsarrangementen met de BOD’en. Jaarlijks verwacht het ongeveer 1.000 zaken te behandelen. Daarvan zijn er 100 tot maximaal 200 afkomstig van de AID, ongeveer 450 tot 500 van de FIOD-ECD en nog eens 100 voor het werkgebied van de voormalige ECD, en 100 tot ruim 200 van de SIOD.

Door het college van PG’s is op 23 september 2003 besloten om ook de gezagsfunctie over de IFT’s onder te brengen bij het Functioneel Parket. De relatie van het FP naar de keten ongebruikelijke transacties kent een organisatorische en een inhoudelijke component. Organisatorisch omdat de functie van LOvJ-MOT sinds 1 januari 2003 deel uitmaakt van het FP. Volgens de nota Integriteit Financiële Sector en Terrorismebestrijding, zou de inbedding van de Landelijk Officier Witwassen (hiermee wordt de LOvJ-MOT bedoeld) in het FP het OM beter in staat stellen deze in de eerste

126 Uit onverdachte bron

89 Kamerstukken II, 1999-2000, 26 955, nr. 1. 90 Kamerstukken II, 2002-2003, 28 880, nr. 20, p. 21.

Integriteitsnota toegekende personele capaciteit daadwerkelijk op het terrein van de witwasbestrijding in te zetten. Ook werd verwacht dat van de grotere herkenbaarheid een eveneens grotere wervingskracht uit zou gaan, opdat de toegekende personele capaciteit ook daadwerkelijk kan worden ingevuld. Aan beide aspecten heeft het in de periode na de Integriteitsnota 1997 ontbroken, zo werd geconstateerd.91

De inhoudelijke relatie van het FP naar transactie-informatie loopt via de FIOD-ECD, die onder gezag van het FP actief is met de bestrijding van witwassen.

7.6 De LOvJ-MOT

Vanuit de veronderstelling dat het achterblijven van het rendement van de MOT-meldingen vooral te maken had met de beperkte omvang van de infor-matiestroom van het MOT naar de opsporingsinstanties, was in eerste instantie de gedachte om de LOvJ inzage te geven in het MOT-register. Overigens met instandhouding van de bufferfunctie door het handhaven van de exclusieve bevoegdheid van het hoofd MOT om een ongebruikelijke transactie al dan niet als verdacht aan te merken. Het was ook in dit kader – dat werd aangeduid met de materiële controle op het MOT – dat de minister van Financiën de benodigde gelden beschikbaar wilde stellen. Ze werd verondersteld als effect te hebben dat meer door de financiële instel-lingen gemelde ongebruikelijke transacties als verdacht zouden kunnen worden aangemerkt.92Met name zou dit effect mogen worden verwacht ten aanzien van subjectieve meldingen waarvan het mogelijk verdachte karakter beter zou kunnen worden ingeschat door de LOvJ vanuit zijn kennis van, en plaats in het opsporingsveld. In de nota Integriteit Financiële Sector van 19 december 1997 waren de voorstellen ter versterking van de positie van de LOvJ vervat. Gezien de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie als beheerder van het MOT zou een ‘materiële controle’ staatsrechtelijk geen juiste situatie zijn en werd het accent van de verantwoordelijkheid van de LOvJ gelegd op het sturen van de verdachte transacties die het MOT aanreikt in de zin van het volume en de bruikbaarheid van de informatiestroom vanuit het Meldpunt naar de opsporingsinstanties. De exclusieve bevoegd-heid van het hoofd MOT tot het aanmerken van ongebruikelijke transacties als ‘verdacht’ bleef ongewijzigd gezien de essentie van deze bevoegdheid voor de bufferfunctie van het MOT tussen financiële instellingen en het opsporingsapparaat.

In diverse notities is onder verschillende benamingen een instemmings-recht of eindbeslissingsbevoegdheid van de LOvJ beschreven voor een

127

Ketenpartners in het bestuurlijk domein

91 Kamerstukken II, 2001-2002, 28 106, nr. 2, p. 39-40. 92 Ministerie van Financiën, memo van 4 juni 1997.

aantal beheerskwesties betreffende het BLOM. Deze constructie is net zo strijdig met de wet en de verantwoordelijkheid van de minister van BZK als de controlerende taak die de LOvJ in eerste instantie was toegedacht op het MOT-register. Blijkens de Politiewet 1993 (artikel 39 lid 2) stelt de Raad voor het KLPD o.a. de organisatie, begroting en formatie vast die de instemming behoeven van de minister van BZK. De gekozen constructie waarbij de LOvJ instemmingsrecht of eindbeslissingsbevoegdheid heeft voor een aantal beheerskwesties betreffende het BLOM, verhoudt zich niet tot de verant-woordelijkheid van de Raad voor het KLPD en de minister van BZK.

De functie van LOvJ-MOT kent geen specifieke wettelijke verankering, maar kan worden gezien als invulling van de begrippen Openbaar Ministerie of officier van justitie, zoals die in bijvoorbeeld de Wet MOT en het besluit politieregisters voorkomen betreffende het verzoeken om gegevensverstrek-king uit het MOT-register. Materieel worden die activiteiten uitgevoerd door het BLOM, behalve wanneer een LOvJ-sub 3-verzoek wordt gedaan. De lan-delijke officier ziet erop toe dat het BLOM op een rechtmatige, efficiënte en effectieve manier gebruikmaakt van de gegevens over de verdachte transac-ties en ervoor zorgt dat de gegevens die het verstrekt aan de opsporingsin-stanties rechtmatig zijn verkregen en inhoudelijk voldoende kwaliteit hebben om bruikbaar te zijn voor de afnemers. De LOvJ is ongeveer één dag per week bij het BLOM voor werkoverleg en operationeel overleg. Het BLOM wil graag meer inhoudelijk overleg over o.a.:

– de verstrekking van informatie aan het buitenland/derden; – operationele zaken;

– visie op inrichting en inhoud van startprocessen-verbaal; – inhoudelijke beoordeling om tot verdenking te komen.

De LOvJ wordt in zijn functie direct bijgestaan door een beleidsmedewerker. De LOvJ participeert in verschillende beleidsvoorbereidende organen, is voorzitter van de werkgroep terrorismebestrijding en terrorismefinanciering van het FEC en zit ook namens het OM in het Sanctiewetoverleg over tegoe-den die eventueel geblokkeerd moeten wortegoe-den in het kader van terrorisme-bestrijding. Voor het coördineren van de uitwisseling van gegevens tussen de Dutch FIU-desk en buitenlandse meldpunten, heeft de LOvJ zitting in de internationale Egmont-groep, die zich richt op de stroomlijning van het uitwisselingsproces.

De LOvJ vormt het gezag over het BLOM met dien verstande dat het BLOM via het KLPD ook valt onder het Landelijk Parket. De LOvJ heeft niet het gezag over het MOT. Zo kon het convenant tussen MOT en AIVD gesloten worden, terwijl de LOvJ het daar niet mee eens was. Een vergelijkbaar vraag-stuk speelt ten aanzien van de prestaties door MOT en BLOM in het kader van samenwerking in de MBA-unit. Volgens het Actieplan MOT-BLOM

zouden daar 500 subjecten93extra uit moeten komen. Als het MOT dit aantal haalt, is zij geslaagd maar zit vervolgens de LOvJ met het probleem om de zaken gedaan te krijgen.

7.7 De begeleidingscommissie MOT (BC-MOT)

In document Uit onverdachte bron (pagina 124-127)