• No results found

De MOT-BLOM-analyse-unit

In document Uit onverdachte bron (pagina 178-181)

Ketenpartners: het inlichtingendomein9

9.4 De MOT-BLOM-analyse-unit

Op 17 december 2001 is gezamenlijke analyse door MOT en BLOM van start gegaan als pilot rond de euroconversie. Doel was om met kennis en exper-tise van beide zijden dagelijks nieuwe meldingen te beoordelen op HARM en andere aanpakwaardige zaken. Deze zaken worden dan direct uitgezet. Ook moeten LOvJ-verzoeken worden verwerkt via deze unit. Tussen de hoofden MOT en Unit Financiële Criminaliteit is een samenwerkingsover-eenkomst getekend. In het Concept Actieplan 2002 van MOT en BLOM, dat de uitwerking bevat van delen uit de Integriteitsnota 2001, wordt als gewen-ste vorm van onderlinge samenwerking een permanente MOT-BLOM analyse-unit voorgesteld. Het doel van de unit is het genereren van een effectievere output van MOT-gegevens. Feitelijk was dat ook de reden om destijds het BLOM op te richten. Ook de uitwerking van het doel roept herkenning op. De unit moet meer transacties doormelden die bruikbaar zijn voor de politie en bijzondere opsporingsdiensten. Daarnaast heeft de unit als taak vanuit de aanbodkant trends en typologieën te ontdekken (evenmin een nieuwe taak).

Per 1 januari 2003 is de MBA-unit officieel gestart. Ze staat onder algehele leiding van de hoofden van het MOT en BLOM en onder coördinatie van de LOvJ-MOT. De unit vormt in de keten geen autonome eenheid maar werkt wel zelfstandig. MOT en BLOM leveren vaste medewerkers die bij toerbeurt zitting nemen in de unit en dan specifieke werkzaamheden uitvoeren. Het MOT stelt vooralsnog zeven medewerkers beschikbaar: twee senior financieel onderzoekers, twee financieel onderzoekers, van wie één tevens de functie van operationele analist heeft, twee assistent financieel onder-zoekers en een strategisch analist. Het BLOM stelt eveneens zeven medewerkers ter beschikking: drie informatiecoördinatoren en vier infor-matieverwerkers. Indien zij werken voor de unit, vallen de medewerkers onder verantwoordelijkheid van het hoofd MOT. Accountmanagers zitten

180 Uit onverdachte bron

139 Aanbeveling 5.3: ‘Voorzie in nadrukkelijke monitoring van het BLOM via de Strategische Beleidsgroep Witwassen, of de Begeleidingscommissie MOT als adviesorgaan naar de korpsbeheerder/het driehoeksover-leg van het KLPD. Niet vanuit wantrouwen naar het BLOM, maar om te voorkomen dat er binnen het BLOM zich knelpunten manifesteren die te laat bekend worden en wellicht een gevolg zijn van externe factoren die door anderen buiten het BLOM zijn te beïnvloeden. Laat het BLOM periodiek rapporteren aan de beleids-groep of de begeleidingscommissie.’

niet in de MBA-unit maar moeten wel zorgen voor aansluiting op regionale prioriteiten. Alle medewerkers van de unit hebben een geheimhoudings-verklaring getekend. Deze houdt voor de BLOM-medewerkers in dat zij wat betreft alle informatie waarvan zij kennisnemen uit de buffer, verplicht zijn tot geheimhouding, totdat bedoelde informatie door het hoofd MOT of diens plaatsvervanger verdacht is verklaard. Voor de MOT-medewerkers geldt dat zij verplicht zijn tot geheimhouding van alle informatie waarvan zij kennisnemen uit andere dan de doorgaans ter beschikking staande politieregisters. De unit heeft direct toegang tot alle registers van MOT en BLOM. De informatiepositie van de unit is aan MOT-zijde afhankelijk van de melders en de kwaliteit van de meldingen. Het onderhouden van de contacten met de melders is de primaire taak van de op te richten intelli-gence-unit. De informatiepositie aan de kant van het BLOM is vooral afhankelijk van wat de accountmanagers aan informatie aanleveren.140 De bruikbaarheid van transactie-informatie in de opsporing wordt in hoge mate afhankelijk gesteld van de actualiteit van de doorgemelde transacties. Daarom bekijkt de unit iedere dag de nieuw binnengekomen transacties om vervolgens de meest interessante die als verdacht kunnen worden bepaald te selecteren. De voorselectie in MOTION wordt uitgevoerd door een unitmedewerker van het MOT die de functie assistent financiële onder-zoeker (AFO) heeft. In beginsel doet de medewerker op de hele database een selectie op registratiedatum. Alle transacties die in de voorselectie terecht komen, mogen niet langer dan drie maanden voor de datum van de voorselectie zijn gedaan. Bij de dagelijkse bezetting en bij ongewijzigd beleid is het verwachte aantal nieuw geregistreerde unieke subjecten per sessie gemiddeld ongeveer 150. Deze schatting is exclusief subjecten die betrokken zijn bij moneytransfer. De eerstvolgende handeling in het selec-tieproces is erop gericht de set gevonden subjecten te verkleinen. In de eerste plaats kunnen de medewerkers een top-zoveel samenstellen door punten te geven op basis van objectieve criteria zoals de hoogte van het transactiebedrag, de frequentie waarmee een subject voorkomt en de lengte van de tekst van de situatiebeschrijving bij de transacties. Dit wordt uitgevoerd door een (senior) financiële onderzoeker en informatiecoördi-natoren. Zij maken het rapport op waarin zij onderbouwen waarom zij op een bepaald profiel of thema willen selecteren. De dagelijkse leiding van de unit moet eerst goedkeuring geven voor selectie. De medewerkers van de unit geven aan dat meestal alles boven de 10 punten wordt bekeken. De criteria zijn eenvoudig (vrij letterlijk gekoppeld aan terrorisme, drugs en mensensmokkel) en weinig doorontwikkeld. De verwachting is dat het BLOM dit gaat doen maar wij vragen ons af of het BLOM hiervoor de juiste expertise in huis heeft. Een belangrijke aanwijzing voor twijfel is het tot nu

181

Ketenpartners: het inlichtingendomein

onvoldoende uit de verf komen van BLOM-taken die vergelijkbaar zijn met die van de MBA-unit. Steeds is dat geweten aan het gebrek aan personele capaciteit. Dat argument gaat niet meer op zodat er ook een situatie ontstaat van ‘met de billen bloot’. Wij hebben tijdens ons onderzoek geen fundamentele beschouwingen van het BLOM over typologieën of trends aangetroffen.

De afspraak in de unit is, dat er dagelijks maximaal twee uur naar transac-ties wordt gekeken, dat er dan mee wordt gewerkt om vervolgens maximaal twee zaken te genereren. Niet zelden is, volgens medewerkers die in de unit werken, de vraag of er geen derde bij kan. Dat wat men oppakt moet ook dezelfde dag worden afgewerkt. Door een aantal factoren wordt dat bemoei-lijkt. Iedere ochtend heeft het BLOM operationeel overleg met als gevolg dat de unit pas later kan starten. Ook zijn er dagen met vergaderingen etc. In sommige gevallen moeten er artikel 10-vragen gesteld worden waarop de ene melder sneller reageert dan de ander, maar wat gemiddeld genomen veel langer duurt dan een dag. Als het bevragen van het buitenland wense-lijk wordt geacht, duurt het legaliseren van informatie soms maanden. De behandeling van LOvJ-verzoeken vindt ook in de MBA-unit plaats, omdat die worden gezien als een rechtstreekse vraag uit de politieregio’s die aangeeft wat men belangrijk vindt.

Het succes van de MBA-unit staat en valt met het vermogen om zaken te selecteren waar de politieregio’s op aan slaan. En dat is nu net het probleem waar ook de MBA-unit tegenaan loopt. Optimalisering aan de voorkant in de keten leidt tot een steeds beter product, maar als de afnemers het niet consumeren, is er toch een probleem. Nog steeds is men binnen het MOT en BLOM te optimistisch over de mogelijkheden van politieregio’s om zaken op te pakken en de mogelijkheid van het BLOM om de regio’s daarop te beïnvloeden. Hier en daar lukt dat redelijk maar tot grote volumes leidt het niet. Het zich mede richten op andere afnemers, of het op hoger niveau besluiten tot afzonderlijke aandacht voor witwasbestrijding, lijkt na jaren ervaring de enige mogelijkheid om tot substantiële vermeerdering te komen van concrete strafzaken (nog los van het feit of het genereren van strafzaken wel het voornaamste doel zou moeten zijn).

De samenwerking in de unit wordt in zijn algemeenheid toegejuicht en in personele zin verloopt de samenwerking goed. De resultaten vinden direct betrokken respondenten nog te mager. Er wordt naar hun mening te weinig geëvalueerd hoe er binnen de MBA-unit gewerkt wordt. Nu is de input nog rijp en groen en is het selecteren van transacties en subjecten afhankelijk van de medewerkers die in de unit dienst doen. Daarmee is men weer terug bij hetzelfde probleem als waarom de unit er is gekomen. Wat in eerste instantie vooral een capaciteitsprobleem leek, blijkt ook (en naar ons inzicht

hoofdzakelijk) een inhoudelijk aspect te kennen. Er bestaat in de sfeer van de verwerking van transactie-informatie een voorkeur om knelpunten met behulp van structuuraanpassingen op te lossen. Inhoudelijke verkenningen van delictsoorten en daaruit voortvloeiende typologieën hebben wij deson-danks beperkt aangetroffen. Het heeft er alle schijn van dat men eigenlijk niet weet hoe daaraan invulling te geven. Dat is geen schande als het maar wordt gesignaleerd en breder in het veld kennis wordt gemobiliseerd om in de inhoud te duiken. Bijvoorbeeld uit politieregio’s, van het FEC, de FIOD-ECD en de Belastingdienst. Dat was destijds ook de gedachte achter de multidisciplinaire opzet van het BLOM.

De afspraken over de samenwerking in de unit tonen aan dat ook op een andere wijze dan uitsluitend fysieke scheiding tussen MOT en BLOM de integriteit van de buffer kan worden gewaarborgd. Dat sluit aan op de analyse uit de ex ante evaluatie141waarin al het precedent werd gesignaleerd dat aan deze ontwikkeling vooraf ging, toen de FIOD-gedetacheerde vanaf 1998 op soortgelijke titel inzage kreeg in de buffer.

De grote winst voor het BLOM is dat het via de MBA-unit als opsporing invloed kan uitoefenen op de prioritering en onderkenning van wat verdachte transacties zijn. Per week investeert het BLOM er 30 manuren in, waarvan het zich nog wel afvraagt of het resultaat voldoende de moeite waard is.

In document Uit onverdachte bron (pagina 178-181)