• No results found

Twee algemene aspecten bepalen de context

Hoofdstuk 9 Slotbeschouwing: enige voor Nederland relevante conclusies

9.2 Twee algemene aspecten bepalen de context

Bij de beantwoording van de vraag naar de betekenis voor Nederland van de in de vorige hoofdstukken gepresenteerde onderzoeksresultaten van de diverse landen, bepalen twee algemenere aspecten de context waarin de centrale onderzoeksvraag moet worden beantwoord. Dat betreft enerzijds de betekenis en invloed van het EVRM. Dat betreft anderzijds het gegeven dat bij de beoordeling en waardering van het recht van andere landen voor de betekenis voor Nederland, altijd ook traditionele, typisch Nederlandse uitgangspunten van de systematiek van het straf(proces)recht een rol van betekenis spelen. Alvorens afzonderlijk aandacht te besteden aan enkele, meer inhoudelijke en concrete thema’s in zake de inrichting van de betekening in strafzaken met het oog op de verbetering van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen in Nederland, verdienen deze twee factoren enige afzonderlijke aandacht.

9.2.1 Plaatsbepaling EVRM

Het hoofdstuk over de verkenning van het EVRM heeft opgeleverd dat ten aanzien van de verschillende modaliteiten van betekening die in de verschillende hoofdstukken naar voren zijn gebracht, in Straatsburg niet op overwegende bezwaren stuiten. Hier en daar komt het wel, en met name op de invulling in concreto aan. De uitkomst van dat hoofdstuk biedt daardoor mede ruimte voor een afsluitende beschouwing met enige, voor Nederland relevante beschouwingen. Voor een goede plaatsbepaling van het EVRM bij de beschouwing van de betekenis van de inventarisatie van het recht van andere landen voor Nederland is dan het volgende in het bijzonder nog van belang. Het EVRM bevat geen regels inzake de betekening van stukken. Het verdrag - in het bijzonder art. 6 EVRM - bevat bepaalde, voor een eerlijk proces noodzakelijke minimumrechten voor de burger die betrokkenheid in een procedure waarin de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging aan de orde is. Vanuit dat perspectief zijn het recht van die burger om in zijn aanwezigheid te worden berecht en zich goed geïnformeerd te kunnen verdedigen, de vrijwaring van de verplichting om mee te werken aan de eigen veroordeling, e.d. van belang. De regeling en de praktijk van de betekening in strafzaken zal aan deze minimumrechten letterlijk ‘recht’ moeten doen. Dat zijn overigens belangen die de inhoud en vormgeving van de regeling en praktijk van de betekening in het nationale recht van de onderscheiden landen ook mee bepaalt. Daarom hoeft het niet onmiddellijk te verbazen dat nationale modaliteiten van betekening niet meteen op het EVRM afstuiten. Omgekeerd beoogt de regeling van de betekening in alle landen en rechtstelsels ook de efficiëntie en slagvaardigheid van de strafrechtelijke rechtshandhaving door vervolging en berechting te dienen, een belang waarvoor ook ‘Straatsburg’ niet doof is. Zo is ook naar Straatsburgs recht de veroordeling van een niet in persoon gedagvaarde verdachte bij verstek niet principieel onmogelijk; het gaat eerder om de voorwaarden waaronder zulks mogelijk is. Bij een beschouwing van de onderzoeksresultaten uit de verschillende landen op de mogelijke betekenis voor Nederland moet daarbij in het oog worden gehouden dat het EVRM telkens vooral beziet of de toepassing van de regeling van de betekening in het concrete geval in totaliteit bezien (‘procedure as a whole’) nog een fair trial heeft opgeleverd. Wil men gegronde klachten in Straatsburg voorkomen dan moet dus, naast de inrichting van de regelgeving, ook de toepassing ervan in de praktijk in het oog worden gehouden; verdragsconforme toepassing kan discussie over en veroordeling van de grondslagen en uitgangspunten van de wettelijke regeling van de betekening als zodanig helpen voorkomen. De in Zwitserland uitdrukkelijk gekozen invulling van de toepassing van de herstelmogelijkheid (‘Wiederherstellung’), zodanig dat het recht van de verdachte op (alsnog) berechting in zijn aanwezigheid betrokken wordt bij de vraag of hij aannemelijk kan maken dat hem geen verwijt ervan kan worden gemaakt dat hij bij de eerdere behandeling van zijn zaak verstek heeft laten gaan, kan daarbij als voorbeeld worden genoemd.

9.2.2 Verbinding met bepaalde grondslagen van (proces)recht

De problematiek van de betekening van gerechtelijke stukken in strafzaken betreft enerzijds de regeling van de adequate inrichting en uitvoering van die betekening in wetgeving en praktijk. Zij betreft anderzijds de plaats en functie van die betekening in het geheel van de strafrechtspleging in een concrete strafzaak, zoals de vraag naar de mogelijkheden van verstekveroordeling. Reeds in dat laatste aspect raakt de kwestie van de betekening aan grondslagen van het (Nederlandse) strafprocesrecht. Maar ook in de regeling en uitvoering van de betekening als handeling van de strafvorderlijke overheid, schuilen kwesties op grondslagenniveau. Of, bijvoorbeeld, betekening aan een huisgenoot of aan de werkgever van de geadresseerde mogelijk wordt geacht, hangt samen met opvattingen in recht en samenleving over samenwonen onder één dak, respectievelijk over verhoudingen tussen werknemer en werkgever. Of betekening aan de verdachte via het adres van zijn raadsman kan verlopen, hangt samen met de wettelijke positie van de raadsman en de opvattingen daarover in de rechtscultuur van een bepaald land. Daarin wijkt bijvoorbeeld Duitsland nogal af van Nederland. Ook de vraag of van de verdachte in zake de betekening in bepaalde gevallen en tot op zekere hoogte ook mag worden verwacht dat hij zich van mogelijke betekening op de hoogte houdt, gaat dieper dan het enkele debat of we daartoe een regeltje in de wet moeten opnemen. Het Zwitserse voorbeeld, waarin een dergelijke plicht nog het meest van alle onderzochte landen doorklinkt maar dat ook alleen omdat iets in die richting in de ‘Grundsatz von Treu und Glauben’ in de grondwet aangeduid is, moge hier als voorbeeld dienen.

Hoezeer de concrete regeling en praktijk van zoiets heel praktisch als (mogelijkheden tot) adequate betekening van dagvaarding en vonnis ook voor het welslagen van de strafrechtelijke rechtshandhaving in concrete zaken en als onderdeel van slagvaardige en geloofwaardige strafrechtspleging in zijn geheel en de verbetering van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen in het bijzonder, van belang is, moet er toch voor worden gewaakt en gewaarschuwd om, louter ten behoeve van de verbetering van de betekening, tot de wenselijkheid van veranderingen op dit grondslagenniveau te concluderen. Daartoe wordt de regeling van de betekening in wet en praktijk enerzijds dan toch weer als van net iets te weinig gewicht ervaren. Belangrijker is, dat veranderingen op dat grondslagenniveau best aan de orde kunnen zijn, maar dan toch bij voorkeur vooral als zij ook door andere argumenten die voor dergelijke veranderingen in bepaalde richtingen pleiten, kunnen worden geschraagd. Gelet hierop zal in het onderstaande, bij het formuleren van de betekenis van het onderzoek voor Nederland enerzijds het zoeklicht worden gericht op de betekening, maar wel onder de aantekening dat het daarbij gaat om grondslagen van de inrichting van het strafproces in regeling en praktijk. Daardoor kan noch moet de conclusie uit een onderzoek naar betekening, niet onmiddellijk worden omgezet in een aanbeveling tot wetswijziging, hoezeer een dergelijke wijziging ook voor de verbetering van de betekening in regeling en praktijk van belang zou kunnen zijn. Tegelijk: uit de discussie over bepaalde andere punten van de inrichting van de strafrechtspleging dan de betekening zijn inderdaad voldoende argumenten aan de orde om bepaalde grondslagen van het Nederlands strafprocesrecht (opnieuw) ter discussie te stellen. Waar zulks dan ook vanuit het onderwerp van de betekening en in verband daarmee

de versterking van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, aan de orde is, zal in het onderstaande aan die bredere context van discussie enige aandacht worden besteed.

9.2.3 Relativering

Wellicht is ter afsluiting van deze algemene opmerkingen over de context van de problematiek van dit onderzoek nog een specifieke relativering op z’n plaats. Voor een deel raakt de betekening, en de wijze waarop die functioneert, ook aan de inrichting van de maatschappij als zodanig. Die maatschappij wordt ingewikkelder en onoverzichtelijker. Personen zijn gemakkelijker onzichtbaar of juist op verschillende locaties aanwezig. Bijstelling van de betekeningsregeling kan dan aangewezen zijn, ook omdat de betekening daardoor in ‘gemakkelijke gevallen’ nog kan worden verbeterd. Maar de toenemende ingewikkeldheid van de structuren in de samenleving is op zichzelf niet een fenomeen dat, met welk systeem van betekening in regeling en praktijk dan ook, weer – enkel voor het strafrecht – terug te vereenvoudigen is. Het Noorse geduld met daadwerkelijke strafrechtspleging omdat en zolang in die ingewikkelde samenleving een verdachte niet voldoende getraceerd is om de strafzaak tegen hem in zijn aanwezigheid door te zetten en te behandelen, is ook een soort bodembesef dat bij het waarderen van de resultaten van het onderzoek voor Nederland van belang is.