• No results found

Berechting bij afwezigheid: mogelijkheid en voorwaarden

Hoofdstuk 8 De Europese context: EVRM en EHRM

8.3 Berechting bij afwezigheid: mogelijkheid en voorwaarden

Het aanwezigheidsrecht van de verdachte is ook volgens het EHRM niet absoluut in die zin dat nimmer berechting bij afwezigheid van de verdachte mogelijk zou zijn. Het aanwezigheidsrecht is in de eerste plaats een recht van de verdachte, waarvan geen gebruik hoeft te worden gemaakt; van dat recht kan afstand worden gedaan. Bovendien heeft ook het EHRM er oog voor dat een moeilijk te bereiken verdachte de berechting van strafbare feiten binnen een redelijke termijn kan frustreren (zie nader en separaat hierna). Daarom acht het EHRM in sommige gevallen onder bepaalde voorwaarden een behandeling van de zaak bij verstek en daarop uitgevaardigd verstekvonnis toelaatbaar. Maar dat blijft in de benadering van het EHRM toch uitzondering: slechts indien aan bepaalde omstandigheden is voldaan, kan een verstekbehandeling plaatsvinden op een wijze die in overeenstemming is met het in het EVRM bepaalde.

Het karakter van een op grond van de omstandigheden van het geval te rechtvaardigen uitzondering op de hoofdregel van de berechting in aanwezigheid van de verdachte, brengt mee, dat van cruciaal belang is in hoeverre de verdachte op de hoogte was van de tegen hem lopende procedures en beslissingen. Daarbij is vervolgens van belang dat het Europese Hof in dat kader uit het in artikel 6 EVRM bepaalde afleidt dat de overheid de plicht heeft om de verdachte er van op de hoogte te stellen dat er een proces tegen hem loopt; een voorwaarde om een verstekbehandeling te laten plaatsvinden is allereerst dat een verdachte op de hoogte is, en de overheid er voldoende aan

241

EHRM 21 september 1993, Kremzow tegen Oostenrijk, zaaknummer 12350/86, par. 63 en EHRM 18 oktober 2006, Hermi tegen Italië, zaaknummer 18114/02, par.67.

moet hebben gedaan om de verdachte op de hoogte te stellen, van het proces en van de datum ter terechtzitting door middel van (correcte) betekening van de dagvaarding door de overheid, in een taal die de verdachte begrijpt. Hoewel het Europese Hof niet voorschrijft welke procedure Lidstaten precies moeten volgen, vloeit deze inspanningsplicht rechtstreeks voort uit de verantwoordelijkheid van de Lidstaten er voor te zorgen dat een verdachte zijn rechten die uit Verdrag volgen, effectief moet kunnen waarmaken.

Een verstekbehandeling kan vervolgens pas plaatsvinden als een verdachte op een vrijwillige en ondubbelzinnige manier afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn (waiver).243 Om rechtsgeldig te zijn, stelt het Europese Hof dat een waiver ‘must not run counter to any important public interest, must be established in an unequivocal manner and must be attended by minimum safeguards commensurate to the waiver’s importance’.244 Los van de eisen aan een waiver die in deze paragraaf aan de orde is, verdient opmerking dat het Europese Hof ook aan een ‘important public interest’ betekenis toekent om een waiver niet te accepteren. Hierin ligt een erkenning voor acceptatie van een gerechtelijk bevel tot medebrenging op grond van de overtuiging van een gerecht dat de aanwezigheid van de verdachte ter terechtzitting voor een adequate strafrechtelijke rechtshandhaving (waarvan het belang van de verdachte zelf ook steeds deel uitmaakt) noodzakelijk is.245 Als een verdachte op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de terechtzitting- dus op de juiste wijze is gedagvaard- en vervolgens uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven niet te zullen verschijnen, kan de rechter een waiver aannemen.246 Het is daarbij van belang dat de verdachte zich er van bewust is wat de consequenties van deze waiver zijn.247

Als de verdachte niet uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven niet te verschijnen, kan als uitgangspunt van een vrijwillige en ondubbelzinnige afstand van het recht op behandeling in aanwezigheid slechts worden gesproken indien een verdachte bij ‘notification in person’ over zijn strafzaak is geïnformeerd.248 Als een verdachte namelijk daadwerkelijk en op de juiste

243 EHRM 23 februari 1999, De Groot tegen Nederland, zaaknummer 34966/97, NJ 1999, 641 en EHRM 23 november 1993, Poitrimol tegen Frankrijk, zaaknummer 14032/88.

244 EHRM 13 maart 2012, Nefedov tegen Rusland, zaaknummer 40962/04, par. 40, EHRM 1 maart 2006, Sejdovic tegen Italië, zaaknummer 56581/00, par. 86 en EHRM 18 oktober 2006, Hermi tegen Italië, zaaknummer 18114/02, par. 73.

245 EHRM 21 februari 1990, Hakansson en Sturesson tegen Zweden, zaaknummer 11855/85, par. 66-67, EHRM 30 november 2000, Kwiatkowska tegen Italië, zaaknummer 52868/99, EHRM 1 maart 2006, Sejdovic tegen Italië, zaaknummer 56581/00, par.86 en EHRM 18 oktober 2006, Hermi tegen Italië, zaaknummer 18114/02, par.67.

246 H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, Dagvaarding en berechting in aanwezigheid. De

Nederlandse betekeningsregeling in rechtshistorisch en Europees perspectief, Amsterdam: Thesis

1998, p.17, EHRM 14 juni 2001, Medenica tegen Zwitserland, zaaknummer 20491/92, par.55, EHRM 18 mei 2004, Somogyi tegen Italië, zaaknummer 67972/01, par. 67 en EHRM 1 maart 2006, Sejdovic tegen Italië, zaaknummer 56581/00, par.83.

247 EHRM 13 maart 2012, Nefedov tegen Rusland, zaaknummer 40962/04, par. 40, EHRM 27 maart 2007, Talat Tunc tegen Turkije, zaaknummer 32432/96, par. 96 en EHRM 9 september 2003, Jones tegen het Verenigd Koninkrijk, zaaknummer 30900/02.

manier in persoon is gedagvaard, kan met zekerheid gesteld worden dat de verdachte op de hoogte is van zijn vervolging en het tijdstip van de terechtzitting. Gecombineerd met dat gegeven kan uit het enkel niet verschijnen van de verdachte vervolgens dan in beginsel geconcludeerd worden dat hij- vrijwillig en ondubbelzinnig- afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.249

De vraag rijst of deze formulering van ‘notification in person’ altijd een daadwerkelijke betekening aan de persoon van de verdachte vereist, of dat sprake is van een autonoom begrip dat niet zonder meer uitsluitend gelijk mag worden gesteld met ‘betekening in persoon’ uit het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Knigge meent in zijn noot onder de zaak De Groot tegen Nederland dat dit laatste het geval is. Volgens hem is het aannemelijk dat aan het begrip ook betekening aan een huisgenoot of gemachtigde kan worden begrepen.250

Verdachten die geen gevolg willen geven aan een oproep voor het gerecht te verschijnen, blijven volgens het EHRM wel het recht houden zich door een advocaat te laten verdedigen.251 Dat is in feite een bepaalde manier om het aanwezigheidsrecht uit te oefenen, een manier die het nationale recht dan niet onmogelijk moet maken. In de zaak Van Pelt tegen Frankrijk had de verdachte geen gevolg gegeven aan diverse oproepingen. De advocaten verzochten in afwezigheid van de cliënt te mogen pleiten, maar de Franse rechters weigerden dit op grond van rechtspraak die bijstand verbood aan cliënten die op de hoogte waren van een zitting en beroep deden op verhindering die niet werd geaccepteerd.252 Het Europese Hof oordeelde daarentegen dat het Franse Hof de advocaat had moeten toelaten omdat het verdedigingsbelang zo groot was, dat het recht op juridische bijstand de verdachte niet kon worden ontzegd, zelfs niet nu de verdachte zonder geldig excuus afwezig was, terwijl hij op de juiste wijze was opgeroepen.253 Als gevolg van dit arrest heeft de Cour de Cassation de rechtspraak bijgesteld: voortaan moet de advocaat van een behoorlijk in persoon gedagvaarde persoon die geen geldig excuus voor zijn niet verschijnen heeft opgegeven, op de zitting worden gehoord als hij daartoe door zijn niet verschenen cliënt is gemachtigd. 254 In de zaken Lala en Pelladoah tegen Nederland gaf het hof eveneens aan, dat het in strijd is met artikel 6 om het recht op rechtsbijstand afhankelijk te stellen van de aanwezigheid van de verdachte. In het belang van een fair en rechtvaardig strafproces wordt het heel belangrijk gevonden dat de verdachte aanwezig is bij zijn berechting, maar ook dat hij adequaat wordt verdedigd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Als gevolg daarvan is volgens het EHRM het feit dat de verdachte niet verschijnt, ondanks deugdelijke dagvaarding, geen rechtvaardiging om hem het

249

Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg 1998, p. 17.

250 EHRM 23 februari 1999, De Groot tegen Nederland, zaaknummer 34966/97, NJ 1999, 641, m.nt. Kn.

251 Corstens en Pradel 2003, p.399.

252

EHRM 23 mei 2000, Van Pelt tegen Frankrijk, zaaknummer 31070/96.

253 EHRM 23 mei 2000, Van Pelt tegen Frankrijk, zaaknummer 31070/96, par. 66-70.

recht van art. 6 lid 3, om door de raadsman te worden verdedigd, te ontzeggen.255 Dit punt moet overigens niet worden verward met de opvatting dat het verschijnen van de raadsman een gebrek in de betekening van de dagvaarding aan de verdachte zou kunnen ‘helen’. Dat is niet het geval (zie ook hierna onder VIII); al is het antwoord op de vraag of de raadsman de afwezige verdachte heeft kunnen vertegenwoordigen, mede van belang of sprake is geweest van een schending van art. 6 EVRM.

8.4 Berechting bij afwezigheid: reikwijdte inspanningsplicht van de