• No results found

Afsluiting en beantwoording van de centrale onderzoeksvraag

Hoofdstuk 9 Slotbeschouwing: enige voor Nederland relevante conclusies

9.9 Afsluiting en beantwoording van de centrale onderzoeksvraag

Nadat in het bovenstaande uit de resultaten van de inventarisatie van het recht van de onderzochte landen enige conclusies voor de verdere rechtsontwikkeling in Nederland zijn worden geformuleerd, zij tot slot de algemene lijn van de uitkomst van het onderzoek nog eens als volgt onder woorden gebracht met de vertaling daarna in de beantwoording van de centrale onderzoeksvraag.

9.9.1 De hoofdlijn

Bij het onderzoek naar regelgeving en praktijk moet in het oog worden gehouden dat het enerzijds gaat om een regeling die de praktijk van de strafvordering moet

bevorderen in het grote aantal gevallen waarin adequate betekening geen probleem is. In die gevallen is een (daadwerkelijk) adres van de verdachte bekend of gemakkelijk te achterhalen en kan de verdachte op dat adres ook worden bereikt. Er is ook een groep gevallen waarin de betekening moeilijker is. Dan is een adequate regeling van de betekening nodig om het strafproces überhaupt zijn voortgang te laten hebben.

Daarbij kan uit het onderzoek blijken dat het bij de inrichting van de regeling en de praktijk van de betekening aan de ene kant gaat om hele praktische uitvoeringszaken, waarin het daadwerkelijk opsporen van een woon- of verblijfadres en het aldaar, of anderszins in persoon betekenen, van belang wordt geacht en wordt gezien en gevoeld als een belangrijke deel van de adequate voorbereiding van een strafzaak, vóór de berechting maar ook dan al met het oog op daadwerkelijke executie. Het is van belang dat er een orgaan is, of dat er organen zijn, die zich voor die betekening in de hier bedoelde zin verantwoordelijk voelen en die de feitelijke uitvoering ook kunnen sturen of zelf uitvoeren. In praktische zin zal ook de elektronische betekening zijn plaats onvermijdelijk gaan innemen. Het onderzoek leert, dat als een aanzet tot de mogelijkheid van het elektronisch betekenen wordt gezocht in het ontwikkelen van die mogelijkheid in gevallen die zich daar gemakkelijk voor lenen en waarin ‘partijen’ kunnen kiezen voor deze vorm van betekening, er wettelijk niet eens zo heel erg veel geregeld hoeft te worden. De feitelijke erkenning als betekeningsmodaliteit zal wel nodig zijn. Van belang is met name dat deze modaliteit niet van boven af aan de praktijk wordt opgelegd, maar de groei ervan ‘van onder op’ wordt gefaciliteerd.

Tegelijk met deze praktische aspecten raakt de regeling van de betekening ook aan de grondslagen van de strafvordering in elk land. Het maakt voor die regeling bepaald uit of het strafproces bijvoorbeeld uitgaat van de aanwezigheid van de verdachte ter terechtzitting, of dat gemakkelijk veroordeling bij verstek mogelijk is. Die relatie met de grondslagen van de strafvordering maakt, dat men niet te gemakkelijk dergelijke grondslagen moet gaan veranderen, alleen om de betekening met het oog op verbetering van de tenuitvoerlegging in regeling of praktijk te verbeteren, hoewel anderzijds die grondslagen van een systeem ook weer niet te gemakkelijk als onveranderd moeten worden beschouwd. Belangrijker is het omgekeerde: als over (wijziging van) grondstructuren van strafprocesrecht wordt nagedacht, moeten de consequenties en mogelijkheden voor (verbetering van) betekening in regeling en praktijk, ook met het oog op verbetering van de mogelijkheden van executie van strafrechtelijke beslissingen in de beschouwingen worden betrokken. Voor Nederland is dan van belang dat aan de aanwezigheid van de verdachte ter terechtzitting in de laatste jaren weer wat meer gewicht wordt toegekend. Van groter belang is het proces van verandering door de maatregelen in het kader van de versterking van de slagvaardigheid van het strafrecht. Getracht wordt sneller op een strafbaar feit te reageren, ook met onmiddellijk ingaande maatregelen van gedragsbeïnvloedende vrijheidsbeperking. Dat biedt meer mogelijkheden om dat eerste politie- of justitiecontact niet te beëindigen zonder dat van de verdachte een woon- of verblijfadres is vastgesteld, bijvoorbeeld aan de hand van zijn ID-bewijs, en hem ook te verstaan is gegeven dat dat adres ook als betekeningsadres zal worden gebruikt, met rechtsgevolg, bijvoorbeeld de aanvang van een rechtsmiddeltermijn, vanaf het moment van betekening. Het recht van andere landen laat zien dat aldaar

dergelijke opties worden gebruikt, zonder dat dit tot onwerkbare praktijken of reeds naar zijn grondslag, tot strijdigheden met het EVRM leidt. Er kan niet genoeg worden benadrukt hoezeer het vastleggen van een adres waar de verdachte kan worden bereikt in de eerste fase van het strafproces (aan de voorkant) van belang is voor de efficiëntie van het vervolg, inclusief de executie van een op te leggen sanctie. Dat geldt zeker voor het gebruik van de nieuwe modaliteit van de directe uitvoerbaarheid van de rechterlijke beslissing. Ook normatief (het adres heeft rechtsgevolg, de verdachte wordt geacht op de hoogte te zijn en een adreswijziging te melden), leert de bestudering van het recht van andere landen dat versterking van de consequenties van betekening – ten opzichte van de huidige uitgangspunten van het Nederlandse recht – nog mogelijk is, ook binnen de grenzen van het EVRM. Een stap in deze gedachtegang is de in andere landen bestaande modaliteit dat ook aan de betekening aan een ander dan de verdachte onder omstandigheden rechtsgevolg voor de verdachte kan worden toegekend, zij het dat zulks, gelet op het EVRM, in geen der landen bestaat zonder de correctiemogelijkheid voor de verdachte die er geen verwijt van kan worden gemaakt dat een te betekenen stuk hem niet bereikt heeft. Op die regeling en de coulance in de toepassing ervan, komt het dan aan.

Hoe men de regeling en praktijk van de betekening in praktisch opzicht of in grondslagenniveau wil bekijken, telkens komt het op de daadwerkelijke uitvoering van de betekening aan, waarin het optimale wordt gedaan om de betekening feitelijk te kunnen uitvoeren aan een adres dat maximale zekerheid biedt dat de verdachte aldaar – direct of indirect – kan worden bereikt. Daarbij kan uit het onderzoek blijken dat andere landen, ook binnen de grenzen van het EVRM, verder reikende vormen van verantwoorde, van rechtsgevolgen voorziene betekeningsmodaliteiten kennen dan Nederland naar de huidige stand van zaken. Maar ook dan geldt in de eerste plaats: betekenen moet je doen.

9.9.2 Beantwoording van de centrale onderzoeksvraag

De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek is: welke regelingen en modaliteiten bestaan er in de onderzochte landen inzake de betekening van stukken in strafzaken die kunnen bijdragen aan de verbetering van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen in Nederland? In hoeverre zijn die regelingen en modaliteiten werkbaar en in hoeverre zijn zij, in het licht van het EVRM en EHRM acceptabel?

Voorop moet worden gesteld dat, anders dan op het eerste gezicht lijkt, de inrichting van regelgeving en praktijk van de betekening van gerechtelijke stukken in strafzaken gemakkelijk raakt aan de grondslagen van de inrichting van het strafproces. Dat zet aan tot terughoudendheid ten aanzien van wijzigingen van de regeling van de betekening als zodanig. Vertaald naar de bewoording van de centrale onderzoeksvraag met alle voorzichtigheid die bij een dergelijke, te korte vertaling onvermijdelijk is, komt de grote lijn uit het onderzoek neer op de navolgende antwoorden, conclusies en aanbevelingen.

1. Een (verdere) versterking en concentratie op de verantwoordelijkheid voor de betekening, zo mogelijk in persoon, als explicieter onderdeel van het voorbereidend onderzoek in strafzaken lijkt te zijn aangewezen.

2. Als de Nederlandse strafrechtspleging zo zou worden aangewend dat de verdachte feitelijk vaker in persoon ter zitting aanwezig zou zijn, zou de wetgever nader moeten aangeven wanneer zulks het geval moet zijn. Omgekeerd moet echter niet de aanwezigheid van de verdachte ter zitting als uitgangspunt worden genomen, enkel om de betekening en daarmee de tenuitvoerlegging te verbeteren omdat een te grote nadruk op ‘berechting in aanwezigheid’ ook een belasting voor een voortvarende berechting meebrengt. 3. Vormen van betekening aan een ander dan de verdachte of veroordeelde, die

wel – als uitgangspunt – gelden als betekening aan de verdachte, bestaan en functioneren in andere rechtsstelsels en zijn als zodanig niet in strijd met het EVRM. Dat geldt ook voor modaliteiten van betekening aan een adres van de verdachte, zonder dat de betekening in persoon heeft plaatsgevonden. Dergelijke modaliteiten worden als zodanig ook gebruikt, al leiden zij soms tot aanvullende jurisprudentie in de toepassing van de gedetailleerde regeling en al is een achtervangregeling voor de verdachte altijd aanwezig en noodzakelijk. Omdat deze modaliteiten in het buitenland van praktische betekenis zijn, verdienen zij voor Nederland nadere overweging, ook in het kader van de versterking van de slagvaardigheid van de strafrechtelijke handhaving.

4. Betekening aan (het kantoor van) de raadsman, welke te gelden heeft als betekening aan de verdachte, komt in een aantal van de onderzochte landen voor. Aangezien de betekening ook hier aan een ander dan de verdachte plaatsvindt, gelden ter zake ook wel praktische en juridische bezwaren. Als extra praktische bezwaar speelt mee dat de raadsman ook niet altijd weet waar zijn cliënt zich bevindt. Eventuele introductie van deze variant in het Nederlandse strafprocesrecht, hangt ook samen met uitgangspunten aangaande rol en functie van de raadsman en de relatie tot zijn client; die schuift op van bijstand naar vertegenwoordiging. Dergelijke aspecten zijn geen voorwerp van beschouwing in dit onderzoek.

5. Een uniforme eenvormige regeling van de uitvoering van de betekening voor civiel recht, strafrecht en bestuursrecht, verdient aanbeveling omdat de verschillende rechtsgebieden dan eenvoudiger van de voordelen van ontwikkelingen en modaliteiten van betekening in de andere rechtsgebieden kunnen ‘profiteren’.

6. De eerste stap van erkenning van de mogelijkheid van elektronische betekening zou door de wetgever kunnen worden gezet: het te zeer ‘dicteren’ van (het gebruik van) deze variant aan de praktijk, is niet wenselijk. Daarbij is elektronische betekening in strafzaken, vanwege zijn belang van rechtsgevolg verbonden gebleken aan geldige betekening, een moeilijke variant van wederkerige ‘twee-wegcommunicatie’, die ook aan de eisen van veilige communicatie moet voldoen. Zij zal daarmee eerder een sluitstuk zijn van geleidelijke, onvermijdelijke en reeds zichtbare ontwikkeling zijn dan voorloper in de in veel landen nog broze ontwikkeling.