• No results found

De behaalde voordeelen waren ontegenzeggelijk zeer groot; nochtans waren de Kruisvaarders ver van hun doel, de inneming der stad Damiate verwijderd. Wel was de toren geheel en al van de stad afgescheiden, en kon het niet meer voortdurend van leeftocht en krijgsbenoodigdheden voorzien worden of de bezetting afgelost, maar hij bleef toch een geduchte hinderpaal voor de verovering der stad.

Op het oogenblik dat men er reeds toe begon over te hellen, de stad van de landzijde te bestormen, waar zij zooveel sterker dan aan de rivierzijde van verdedigingswerken was voorzien, trad er een man op in den raad der aanvoerders van de Christenen die voorstelde andermaal een aanval op den toren te ondernemen.

Deze man was Magister Olivier van Santen, scholaster der kerk van Keulen, die na geruimen tijd in Duitschland, Friesland en Vlaanderen den kruistocht gepredikt te hebben, tevens begeerde dien bij te wonen,

en die later tot bisschop van Paderborn en zelfs tot kardinaal verheven werd. 't Is dezelfde die ons een verhaal van het beleg van Damiate heeft nagelaten, welk verhaal een aanvang neemt van het oogenblik dat de stad zelve aangevallen werd, en dat wel uit bescheidenheid des schrijvers, die niet kon besluiten zijne eigene verdiensten te vermelden.

Hij stelde dan voor den toren met een hechter en beter ingericht toestel aan te vallen en tot dekking der grootere onkosten eene aanzienlijke som gelds die hij op zijne reizen en bij zijne predicatiën had ingezameld, ter beschikking der aanvoerders. Daarbij legde hij een nauwkeurig uitgewerkt plan over, dat aanstonds algemeene goedkeuring en instemming vond, en dat aanleiding gaf tot eene onmiddellijke uitvoering onder zijn toezicht.

Vooreerst liet hij de twee grootste schepen der vloot met zware kabels naast elkaar vastsjorren en daarenboven de beide verdekken met dikke eikenhouten balken aan elkander verbinden, die vooral aan de uiteinden met stevige ijzers werden

vastgeklonken.

Onderling was er tusschen die beide vaartuigen geen verwrikken meer mogelijk. Daarna richtte hij op vier punten aan de buitenste verschansing gelegen, vier der hoogste en zwaarste masten op die er te vinden waren, en verbond de vier toppen op volkomen gelijke hoogte door middel van raas. Dwars over deze raas liet hij een vloer van dunnere balken bevestigen, en op dien vloer, of liever die soort van zoldering liet hij een houten toren optrekken, waarvan het bovengedeelte weder met vier

strak aangehaalde kettingen aan de voor- en achterstevens der beide vaartuigen bevestigd was.

Aan den houten toren weder bevestigde hij sterke valbruggen, die zoo lang waren dat zij eenige elleboogslengten buiten de projectie der boorden van de beide vaartuigen uitstaken en, neergelaten, nog hooger waren dan de Nijltoren zelf.

De ruimte onder den houten toren werd tevens van een afdak van stevige planken voorzien, dat door het van onderen hooger of lager ondersteunen, terwijl het aan de bovenzijde van hengsels was voorzien, naar verkiezing vlakker of steiler kon gesteld worden.

Dat afdak moest dienen om hen, en dat was het meest oorspronkelijke in Meester Oliviers vinding, die, terwijl men van uit den houten toren den vijand van boven bestookte, ijverig arbeidden aan het doorboren van den torenmuur beneden, te dekken tegen alles waarmee de vijand hen trachtte af te weren.

Nadat de constructie van dit toestel door de aanvoerders goedgekeurd was, werd al het hout, voor zoover het blootstond aan het vuur der vijanden, geheel bekleed met versche runder- en kameelenhuiden om te beletten, dat het vuur vatte.

Waren de belegeraars ook al eenigszins ontmoedigd geworden door den ongunstigen uitslag van den eersten aanval op den toren, de degelijkheid der samenstelling van het nieuwe krijgsgevaarte bezielde hen met vol vertrouwen.

De wijze waarop het bemand werd strekte mede om dat vertrouwen te versterken. Want niet de eerste de beste die zich aanbood, werd tot deelneming aan

dit stoute waagstuk toegelaten; maar slechts zij werden daarvoor gekozen, die bij vroegere gelegenheden blijken hadden gegeven van tegenwoordigheid van geest, spierkracht en doodsverachting.

Zóó bemand, bood het toestel een vrij zeker middel tot slagen aan. Het verwondert ons niet, dat Walram van Montaigu en Wimbert tot de

uitverkorenen behoorden, wien zonder bedenken eene plaats onder de aanvallers werd aangewezen. Zooveel mogelijk werd tevens op nationaliteit gelet, opdat in het Christenheir geen gevaarlijke naijver zou ontstaan.

Na een plechtige processie stelde men den dag voor het wapenfeit bestemd, vast op den vierentwintigsten Augustus, welke dag op een Vrijdag viel.

Die gewichtige dag brak aan.

Ongeveer tegen den middag, ten einde niet al den last van den fellen zonneschijn te ondervinden, maakte men zich tot den tocht gereed.

Een sterke noordenwind had het Nijlwater vrij hoog opgestuwd en gaf gelegenheid aan een groot vaartuig om het oorlogsgevaarte op sleeptouw te nemen, dat zich zeer langzaam en statig in de richting van den toren bewoog. De toren en de ruimte daaronder was geheel gevuld met de dapperen, die de krijgseer en het geluk van al hunne wapenbroeders in handen hadden. En inderdaad er was niet een enkele onder hen, van den bevelhebber Leopold, Hertog van Oostenrijk, tot den minsten

krijgsknecht, die niet vast besloten had alles te wagen en liever te sneuvelen dan te wijken.

Aan den oever rechts van de aanvallers, dus den linkeroever van den Nijl hoorden zij de smeekgebeden en de kreten tot aanmoediging hunner makkers, links hoorden zij de verwenschingen en de spotkreten der Sarracenen.

Meer dan die kreten deerde hun echter het grieksch vuur dat van Damiate's wallen door middel van lange koperen buizen hun toegeslingerd werd. De wijze waarop dat geschiedde vermelden tot onzen spijt de historieschrijvers niet - zeker is het, dat de aanvallers moeite hadden het brandgevaar af te wenden niettegenstaande hunne maatregelen van voorzorg.

Dat gevreesde brandmiddel, zoo genaamd omdat de Grieken het 't eerst aanwendden omtrent het einde der zevende eeuw, werd uitgevonden door een Syriër, Kalinikus geheeten, die er zich in een zeeslag in den Hellespont tusschen de vloot van keizer Konstantijn Pogonatus en die der Sarracenen geleverd, zoo handig van bediende dat hij de geheele Sarraceensche vloot verbrandde, waarbij dertig duizend menschen om het leven kwamen.

Het had de voor zijn doel schoone eigenschap, dat het water 't nog feller deed gloeien en dat het zulk eene hitte verspreidde, dat alle hout, hoe dik ook spoedig doorgloeide en de vlam overnam.

Meestal werd het met werptuigen, ballisten of palintonen, weggeslingerd. Het verspreidde zich dan heren derwaarts en kleefde hardnekkig aan personen en voorwerpen, terwijl men het moeilijk anders dan met azijn en zand of ook met olie kon uitdooven.

De wijze waarop het was samengesteld is niet volkomen

meer bekend, zeker is het dat het bestond uit een mengsel van allerlei brandbare stoffen, als zwavel, pek, nafta, salpeter en verschillende soorten van aarden plantenhars.

Minder echter dan dat vuur bracht de hagel van pijlen en steenen hun nadeel toe, daar het houten toestel daartegen voldoende bestand bleek te zijn.

Omstreeks te drie uren op den namiddag klampte zich het gevaarte tegen den Noordermuur van den toren vast.

Hadden de belegeraars zich niet ruimschoots voorzien van zand en azijn, om overal, waar zich een begin van brand door den verschrikkelijken vuurregen die de belegerden deden neerdalen, waartegen de gespannen huiden letterlijk niets vermochten, dan zou al zeer spoedig de geheele onderneming mislukt zijn.

Een betrekkelijk weinig belangrijk voorval deed de Sarracenen een korstondigen juichkreet slaken.

De banierdrager van den aanvoerder, Leopold van Oostenrijk, had zich bij het neerlaten der brug in zijn blinden ijver te dicht over den rand gewaagd; hij verloor het evenwicht en stortte dicht langs den muur in het water. Gedurende den korten tijd van zijn val greep een der Sarracenen zeer handig die banier en zwaaide haar als een veelzeggend zegeteeken.

Een oogenblik later was het afdak hoog genoeg opgesteld, dat de arbeiders met het losbreken van den muur een begin konden maken en tegelijkertijd was de valbrug zoover neergelaten dat de aanvallers den toren konden bespringen.

Walram, door Wimbert op den voet gevolgd, sprong op het torenplat en genoot de eer het bloedig gevecht te openen. Een stroom van Christenen volgde hen beiden en in korten tijd waren de verdedigers, onder wie een gruwelijke slachting was aangericht, genoodzaakt zich op de trap terug te trekken.

Wimbert's vlegelslagen vooral maakten op de ooggetuigen zulk een indruk dat verschillende geschiedschrijvers hem, tot een eer voor het geheele friesche volk met bewondering in hunne historiebladen vermelden.

Toen het plat van vijanden als schoongeveegd was, maakten deze aanstalten de zoldering onder de aanvallers in brand te steken, een voornemen, dat zij gedwongen waren op te geven, toen zij bespeurden dat hun op hunne beurt hetzelfde lot te beurt zou vallen, dat zij de Christenen wilden doen ondergaan.

Want na harden arbeid was men beneden onder het afdak met eene bres in den muur in gereedheid gekomen en een groot aantal Christenen drong door de opening binnen.

Van dat tijdstip af was verdediging van den toren niet meer mogelijk.

De Sarracenen waren genoodzaakt zich op genade of ongenade over te geven. Velen smeekten om het behoud van hun leven en de Hertog van Oostenrijk beloofde het hun in zijne vreugde over de behaalde zege.

Toch waren er velen, die liever stierven dan in de handen der Christenen te vallen. Deze sprongen uit de kleine ramen van den toren in den stroom, waar zij jammerlijk verdronken of nog

ellendiger door de Christenen doodgeslagen werden.

Anderen benamen zich het leven door zich in hunne eigene wapenen te stortten. Slechts een honderdtal viel in handen der overwinnaars, en dezen wachtte een harde slavernij.

De Soudan Safadijn, een broeder van den grooten Saladijn, trok zich deze nederlaag zoo sterk aan, dat hij van droefheid stierf.

Hoofdstuk XI.