• No results found

De toekomst van de verslaving

In document Een nieuw drugsbeleid? (pagina 115-117)

9 Internationale dimensie

10.2 De toekomst van de verslaving

Het is goed mogelijk over de omvang en de aard van het

verslavingsprobleem enkele verwachtingen uit te spreken. Zo kunnen we ervan uit gaan dat er in de komende periode eerder meer dan minder gebruikers van potentieel verslavende middelen zullen zijn. Het beeld zal wel gedifferentieerder zijn. Naast het gebruik van min of meer traditionele middelen als alcohol, cocaïne, cannabis en XTC zullen, afhankelijk van het tijdsgewricht, het aanbod en vooral de vraag, telkens nieuwe

gebruikspatronen opdoemen waarbinnen een keur van lichte tot en met zware, biologische of chemische, legale tot en met illegale, veilige tot en met zeer onveilige en al dan niet echt werkzame middelen, wisselend de aandacht trekken. Of daarmee ook een toename van het aantal als verslaafd aangeduide personen gemoeid is, valt echter nog te bezien. Dat zit zo: of men nu wel of niet als het ware ‘erfelijk belast’ is en aldus een hogere kwetsbaarheid heeft voor verslaving is voor de epidemiologie niet zo relevant. Belangrijker is de mate waarin de culturele vanzelfsprekendheid waarin mensen geacht worden ‘alles onder controle’ te hebben (ook al is dat op het grensvlak van leven en dood), zich weet te vertalen in het gedrag van de gebruikers zelf. Verslaving is een beschavingsstoornis waarbinnen de genetisch bepaalde kwetsbaarheid slechts een van de vele risicofactoren vormt. En het is niet op voorhand te zeggen of de samenleving het relevant acht om bepaald gedrag of een bepaalde psychische gesteldheid als ‘verslaving’ te willen duiden en te willen behandelen. De cultuur definieert het probleem en dus ook de geregistreerde omvang ervan.

Beschavingsstoornissen zijn tekens van de tijd, uitdrukkingen van een verbond tussen de betrokkene en zijn omgeving waar in het bijzonder de arts of hulpverlener deel van uitmaken. Cliënt en hulpverlener kunnen zich in de meeste gevallen moeiteloos vinden in de diagnose - deze staat ten slotte al op de voordeur van de verslavingskliniek genageld. Wie de drempel is

gepasseerd heeft stilzwijgend zijn instemming betuigd. Maar niets is voor de eeuwigheid: zoals de grote negentiende-eeuwse hysterische ziektebeelden als sneeuw voor de zon verdwenen - in samenhang met een paradigmawisseling binnen de medische wetenschap -, zo zijn wij niet voor altijd gebonden aan het verslavingsgedrag en verslavingsparadigma zoals wij dat nu kennen. Verslavingsgedrag is slechts één van de mogelijke symptomen of syndromen uit het schier oneindige repertoire van strategieën van het verwerken of

afweren van emotionele conflicten, - één van de overlevingsstrategieën die mensen ter beschikking staan en waaruit ze al dan niet bewust een keuze maken.

Want hoe functioneel is het voor toekomstige generaties om zich als ‘verslaafd’ te gedragen, een slachtofferrol aan te nemen en schijnbaar de macht over het eigen gedrag kwijt raken? Paradigma's wekken specifiek gedrag op. Ze verlenen betekenis aan dat gedrag zodat het door de deelnemers aan het maatschappelijk theater beter begrepen wordt én zo gewenst kan worden behandeld of bestreden. Paradigma's, dat is bekend, zijn niettemin vergankelijk. En passant is het merkwaardig dat de hulpverleners, de onderzoekers en de beleidsmakers nog steeds aan dit begrip vasthouden. Ofschoon al tientallen jaren geleden het woord ‘verslaving’ (addiction) door de wereldgezondheidsorganisatie geschrapt is als officiële diagnosecategorie en in de ICD of de DSM niet meer voorkomt. Daar is het vervangen is door het neutralere woord afhankelijkheid (dependence). Wie is waaraan verslaafd? Gebruikers en de nu nog als verslaafd aangeduide personen volgen de

maatschappelijke trends en passen zich aan de medische vooruitgang aan. Vanouds doen zij dat sneller dan de gemiddelde hulpverlener of instelling. Het is niet denkbeeldig dat toekomstige generaties gebruikers, meer dan nu al het geval is, heer en meester willen blijven over hun gebruik. Met een hoge welvaart en een heel lage werkloosheid in het verschiet is de connotatie met sociale problemen in de nabije toekomst ook minder voor de hand liggend, althans in het rijke Westen. De gebruikers geven weliswaar de voorlichters de kans hen goed te informeren over de risico’s, maar daar moet de

bemoeizucht dan wel bij blijven. In voorkomende gevallen stellen ze zelf hun diagnose, behandelen zij bij voorkeur zichzelf. Als dat niet lukt weten ze zelf heel goed te verwoorden wat ze van de hulpverlener verlangen, - de onderhandelingsruimte die zij hun hulpverlener bieden is beperkt. Zij willen de situatie meester blijven en daar past een verslavingsparadigma, dat de betrokkene zijn subjectkarakter ontneemt, minder goed bij.

Verslavingszorg of geestelijke gezondheidszorg?

Of we ze nu verslaafd moeten noemen of niet - zorgwekkend is het grote aantal mensen met ernstige psychische en psychiatrische stoornissen dat schuilgaat onder de groep gebruikers. Vanuit dit gezichtspunt bezien mag de vinger worden gewezen naar de geestelijke gezondheidszorg, die weliswaar op hoog niveau gefuseerd is met de verslavingszorg, maar in de praktijk nog steeds duidelijke grenzen stelt wat betreft de instroom, de behandeling en zo nodig de bemoeizorg van hun doelgroep zo gauw ze overduidelijk misbruik maken van psychoactieve stoffen. Bij deze groep werkt het louter verstrekken van pillen of een dwang- en drangbenadering vanuit het kader van

over jonge, rondzwervende psychotici die hasj of marihuana gebruiken als therapeuticum of over mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen en zo zijn er meer. Een indringende dialoog tussen beide sectoren en het van daaruit vinden van vernieuwende vormen van geïntegreerde hulp zou hoog op de agenda moeten staan. Of de verslavingszorg en de GGZ in elkaar op moeten gaan is bij dat gesprek niet aan de orde, maar dat zou goed kunnen.

In document Een nieuw drugsbeleid? (pagina 115-117)