• No results found

Aspecten van leven en werk

2.2 Afkomst en Jeugd (1642-1657)

2.5.4 Theologische breedte

Leydeckers geschriften beslaan het gehele veld van de theologie. Enkele deelgebieden van de theologische wetenschap zoals die zich binnen Ley-deckers oeuvre aftekenen, benoemen we afzonderlijk. Zo blijkt Leydecker een bekwaam oudtestamenticus te zijn die goed op de hoogte is van de oosterse letterkunde, judaïca en Bijbelse archeologie.135 Daarnaast blijkt zijn interesse voor de Bijbelwetenschap uit enkele exegetische werken: hij publiceerde een studie over Jesaja 53 en een Exercitatione mente Pauli in Epistola ad Romanos et Galatas.

Daarnaast vond ook de kerkgeschiedenis in hem een hartstochtelijk beoefe-naar.136 Zo bezorgde Leydecker in 1687 (evenals B. Bekker) een nieuwe druk van de Historia Ecclesiastica et Politica van de Leidse hoogleraar Georg(ius) Hornius. Van groter betekenis is Leydeckers Historia Ecclesiae Africanae illustrata (1690), waarin hij stelt dat niet de kerk van de reformatie maar het pausdom een voortzetting was van het schisma van de donatisten en novatianen. Dit werk wordt door sommigen beschouwd als het beste dat Leydecker ooit publiceerde. Hij heeft het opgedragen aan de Staten van Zee-land, die hem daarvoor een zilveren lampet aanboden ter waarde van f 600,- waarop het provinciewapen was aangebracht. Daarnaast is zijn De Historia Jansenismi (1695) het vermelden waard. Met deze pennenvrucht oogstte

134 In zijn werken is Leydecker, zoals hiervoor genoemd is en in de volgende hoofdstuk-ken nog duidelijk zal blijhoofdstuk-ken, ook vaak in debat met bijvoorbeeld Fr. Burman (1628-1679) en Chr. Wittichius (1625-1687). De toonzetting is dan van dien aard dat ik dat toch liever als theologisch gesprek zou willen typeren; de hier genoemde discussies zijn doorgaans scherper van toon.

135 Hier mag niet onvermeld blijven zijn De republica Hebraeorum Libri XII T.I (1704).

Liber VII werd oorspronkelijk afzonderlijk uitgegeven onder de titel Maimonides Liber de Regibus Hebraeorum eorumque juribus en vormde samen met het in 1710 verschenen De vario Republicae Habraeorum statu T.II. van dit standaardwerk. Het kloeke werk kan getypeerd worden als een geschiedenis van het oude Israël.

136 Hij schreef ook een historisch werk over de voor hem recente geschiedenis van Eu-ropa. Het gaat Leydecker erom in die geschiedenis de ‘wonderen des Allerhoogsten’ te zien en te bewonderen. We zouden het wat dat betreft kunnen karakteriseren als zijn equivalent van Abraham van de Veldens De wonderen des Allerhoogsten (1677). Uit het werk, getiteld De vryheid van Europa bewaerd en verdedigt door de protestanten tegen de gesogte algemeine monarchie der Spaanse en Fransse koningen, blijkt wel Leydeckers belezenheid, getuige zijn verwijzen naar en citeren uit historische bronnen.

Leydecker ook veel lof, onder anderen van Pierre Bayle in diens Dictionnaire historique et critique.137

Het zwaartepunt van Leydeckers arbeid ligt echter op systematisch-theolo-gisch vlak. Dat blijkt al uit de eerste drie publicaties die in de jaren van zijn predikantschap het licht zagen.138 Met name zijn Fax Veritatis (1677), de Me-dulla Theologica concinnata (1683), de Demon stratio Evangelica (1684), de Synopsis theologiae christianae (1684), waarvan in 1700 een uitgebreidere en geautoriseerde Nederlandse vertaling verscheen, getiteld De Verborgent-heid des geloofs en de Veritas Evangelica triumphans (1688) dienen daarbij genoemd te worden. Deze werken leggen er getuigenis van af dat Leydecker metterdaad streefde naar een theologisch concept van katholiek-gerefor-meerde allure. Zo is ons van de Demonstratio Evangelica bekend dat het werk veel waardering oogstte van enkele rooms-katholieke theologen aan de universiteit van Leuven.139 Een Duitse monnik bekeerde zich na het lezen van de Veritas Evangelica triumphans tot de gereformeerde religie.140 Zoals reeds eerder bleek, zijn veel van Leydeckers werken ontstaan in het debat met de coccejaanse theologen. De gedachten gaan dan met name richting zijn Sulamith (1673), Raedt des Vredes (1675) en Filius Dei Sponsor (1708 - dit betreft een uitgebreidere en herziene versie van zijn eerder verschenen Lof en Eere des Messias als Borge voor de Uytverkorene geloovige onder de beyde Testamenten).141 In dit laatste werk geeft Leydecker zelf in de ‘voorre-de’ aan zeer verguld te zijn met de bijval die hij kreeg van ‘de Hr. Turrettin, die groote Godgeleerde van Geneve, in sijn Theologia Elenchtica’.142 De affi-niteit met Turrettini resulteerde in een door Leydecker bezorgde heruitgave van dit werk in 1696.

137 Bayle heeft voor het lemma ‘Jansenius, Corneille’ vooral gebruikgemaakt van Ley-deckers De Vita et morte Jansenii. Als het gaat over de geschiedenis van het jansenisme verwijst Bayle de lezer nadrukkelijk naar Leydeckers De historia Jansenismi: ‘Consultez l’Ouvrage que Mr. Leydecker vient de publier. C’est un tres-bon Livre.’ P. Bayle, Diction-naire historique et critique, deel II, Amsterdam-Leiden 1730, (828-)830.

138 Het gaat om zijn Sulamith (1673), Raedt des Vredes (1675) en Fax Veritatis (1677).

139 M. Leydecker, Filius Dei Sponsor, 225.

140 M. Leydecker, Filius Dei Sponsor, 226.

141 Volledigheidshalve worden hier nog twee werken vermeld die voor het traceren van Leydeckers houding tegenover de foederaaltheologie onmisbaar zijn: De Oeconomia tri-um personartri-um in negotio Salutis htri-umanae Libri VI (1682) en Synopsis controversiartri-um de Foedere et Testamento Dei, quae hodie in Belgio moventur (1690).

142 Turrettini verwijst naar Leydeckers Vis veritatis (1679) in twee quaestiones die be-trekking hebben op de borgtocht van Christus en de staat van de vromen in het Oude Testament. Institutio theologiae elenticae, XII, quaestio ix en quaestio x. Turrettini schrijft daar: ‘Qui plura voluerit consulat Celeber. Leideckerum Theologum et Profes-sorum Ultrajectinum, qui hoc argumentum fuse et solide exequitur, Lib.2. Vis Veritatis Cont.1.et2.’ (quaestio ix.xx). In quaestio x.xxxi vinden we een soortgelijke verwijzing;

Turrettini noemt Leydecker daar een ‘vir doctissimus’.

De praxis ontsnapte echter niet aan zijn aandacht. Leydecker schreef in 1683 zijn Medulla Theologiae practicae, waarin hij het praktische gehalte van zijn theologie nog eens onderstreepte. Tevens is hier te denken aan zijn werk uit datzelfde jaar, de Analysis Scripturae et de ejus interpreta-tione in concionibus cum methodo concionandi, waarin hij zijn gedachten op het gebied van de homiletiek ordende. Vermeldenswaard is ten slotte nog het feit, dat Leydecker na de dood van Willem III een laudatio funebris uitsprak (25 en 27 april 1702), waarin hij de stadhouder-koning herdacht als ‘defensor fidei’.

Met deze summiere opsomming ga ik aan veel zaken voorbij. Veel, met name kleinere, werken zouden hieraan toe te voegen zijn. Daarmee zou inhou-delijk echter weinig meer aan deze paragraaf in het bijzonder en evenmin aan dit biografische hoofdstuk in het algemeen toegevoegd worden, wat de relevantie ervan ten goede zou komen. De oorspronkelijke doelstelling van dit hoofdstuk (zie paragraaf 2.1) in acht nemend, zijn hiermee mijns inziens het leven en het werk van Melchior Leydecker voldoende toegelicht.

Hoofdstuk 3 Godsleer

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk biedt een verkenning van Leydeckers godsleer. De godsleer is het hart van het theologische lichaam. In het algemeen geldt dat voor vele theologische ontwerpen uit het tijdvak van de gereformeerde scholastiek.

Voor wat betreft Leydeckers theologie is dat af te leiden uit de omvang van de behandeling ervan, de aandacht die Leydecker er in zijn meest systema-tische werk Fax Veritatis aan geeft en uit de vele auteurs uit vijftien eeuwen theologiegeschiedenis aan wie hij refereert.

Ik introduceer dit hoofdstuk nadrukkelijk als een verkenning. Het dient als decor voor de volgende hoofdstukken, waarin een aantal cruciale goddelijke eigenschappen wordt geanalyseerd. Dat betekent dat in dit hoofdstuk de re-levante systematische teksten niet tot in detail worden onderzocht. De hoofd-structuur van de godsleer wordt beschreven en belangrijke momenten daarin, die bovendien relevant zijn voor het vervolg van deze studie, worden nauwkeu-riger onderzocht. In het licht van de vraagstelling van deze studie wordt daarbij wel naar theologiehistorische ijkpunten gezocht. Bij de behandeling van de ver-schillende onderdelen van de godsleer wordt de volgorde (ordo) aangehouden zoals Leydecker die in zijn belangrijkste systematische werken hanteert.

De tweede paragraaf brengt in algemene zin de kennis van God in beeld en met name het kennisbegrip zoals Leydecker daarvan gebruikmaakt. In de volgende paragraaf (3.3) wordt nader ingegaan op de leer van de goddelijke eigenschappen, waarbij een close-up wordt geboden van de wijze waarop Leydecker de verhouding van het goddelijke wezen tot de goddelijke eigen-schappen invult. In de daarop volgende paragrafen komen de onmededeel-bare eigenschappen (3.4) en de mededeelonmededeel-bare eigenschappen van God (3.5) aan de orde. Na een paragraaf over de triniteit (3.6) wordt het hoofdstuk besloten met een evaluatieve paragraaf (3.7).